Carrousel:Liesen, Ontstaan Mt

Uit Theowiki
Versie door th>Pastacht op 23 okt 2018 om 08:28
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)


Ontstaan Mt.-evangelie J. Liesen 21/10/2018 // gekregen 21/10/2018

Men kan de bronnen die ons informatie verschaffen over het ontstaan en de schrijvers van de synoptische evangelies, indelen in: het getuigenis van de traditie (examen externum) en de evangelies zelf (examen internum). De opvattin gen van deze beide bronnen blijken soms sterk uiteen te lopen.

Oudste getuigen over Mt-evangelie

Papias van Hiërapolis (±70-130)

Papias was bisschop van Hiërapolis in Klein Azië rond 130 n.Chr. Samen met Polycarpus (bisschop van Smyrna) is hij een leerling van de presbyter Johannes, auteur van het vierde evangelie. Hij behoort tot de derde generatie christenen.
Eusebius van Caesarea citeert in zijn Historia Ecclesiastica, III,39, uit een verloren vijfdelig boekwerk van Papias: Λογίων Κυριακ ν ξήγησις (Verklaring van de uitspraken van de Heer). De precieze natuur van deze vijf boeken is onbekend: het is mogelijk een verzameling van uitspraken van de Heer (afkomstig uit geschreven evangelies en/of mondelingen bronnen), of een uitleg/interpretatie van alles wat over Jezus is overgeleverd. Er zijn slechts vijf citaten van Papias bekend in de kerkgeschiednis van Eusebius. Een citaat verwijst o.a. naar Mattheüs als schrijver van een evangelie:

Ματθα ος μὲν ο ν ἑβραΐδι διαλέκτῳ τὰ λὀγια συνετάξατο, ἡρμηνευσε δ αὐτὰ ὡς ν δυνατὸς ἕκαστος Mattheüs heeft in de Hebreeuws taal de redevoeringen opgesteld, eenieder echter vertaalde diezelfden zo [goed] als hij kon.

De interpretatie van dit citaat is nogal omstreden; m.n. de uitdrukkingen ἑβραΐδι διαλέκτῳ en τὰ λὀγια zijn voor meerdere interpretaties vatbaar

De uitdrukking ἑβραΐδι

De uitdrukking ἑβραΐδι kan zowel een uitdrukking zijn voor de Aramese landstaal als voor het destijd niet meer gesproken maar nog wel geschreven Bijbelhebreeuws. Dat de gesproken Aramese taal werd aangeduid als ἑβραΐδι διαλέκτος blijkt in:

Hnd 21,40 πολλ ς δὲ σιγ ς γενομἐνος προεφὠνησεν τ βραΐδι διαλἐκτῳ λέγων Er viel een diepe stilte en hij sprak hen als volgt in het Hebreeuws toe;

Het is duidelijk dat met "Hebreeuws" hier Aramees wordt bedoeld omdat het Hebreeuws tentijde van Paulus niet meer gesproken en verstaan werd. Zie ook: Hnd 22,2; 26,14 en

Joh 20,16 στραφε σα ἐκέινη λέγει αὐτ βραϊστί, Ραββουνι ὃ λέγεται Διδάσκαλε Zij keerde zich om en zei tot Hem in het Hebreeuws: ʹRabboeni?ʹ wat leraar betekent.

Dat het Bijbelhebreeuws ook in de eerste eeuw niet geheel verdwenen was, blijkt uit de teksten van Qumran die bijna allen in het Hebreeuws zijn opgesteld. Ook in het Mt-evangelie is het Bijbelhebreeuws verondersteld zoals mag blijken uit de toespeling op de naam Jezus:

Mt 1,21 τέξεται δὲ υἱὸν καὶ καλέσεις τὸ ὄνομα αὐτο ησο ν, αὐτὸς γὰρ σώσει τὸν λαὸν αὐτο ἀπὸ τ ν ἁμαρτι ν αύτ ν Zij zal een zoon ter wereld brengen die gij Jezus moet noemen, want Hij zal zijn volk redden uit hun zonden

De naam Jezus luidt in het (Bijbel)Hebreeuws יְהוֹש וּעַ [jĕhošû'a] en betekent “JHWH is hulp, redding, heil”, maar deze toespeling ‘functioneert’ alleen in het Hebreeuws en niet in het Aramees (deze kwestie staat overigens los van de vraag of het Mt evangelie oorspronkelijk in het Hebreeuws is geschreven): alleen een “Hebreeuws” oor kan de toespeling begrijpen.

De uitdrukking τὰ λὀγια

De uitdrukking τὰ λὀγια (= ‘spreuken, gezegden, uitspraken’) kan ook op verschillende manier opgevat worden. Deze uitdrukking kan zowel een echt evangelie (doorlopende vertellingen over en toespraken van Jezus), alsook een verzameling losse uitspraken van Jezus zonder verhalend verband aanduiden zoals de hypothetische bron Q wordt verondersteld te zijn. Indien dit laatste het geval zou zijn, kan Mattheüs alleen in verwijderde zin als schrijver van het eerste evangelie beschouwd worden. Een bewijs voor een verzameling losse uitspraken op naam van Mattheüs is er echter niet. De contekst van het Papias citaat bij Eusebius vermeldt bovendien ook m.b.t. Markus, zodat duidelijk wordt dat met deze uitdrukking een evangelie bedoeld is:[1]

Hist. Eccles. III,39,15 Μάρκος μὲν ἑρμηνευτὴς Πἐτρου γενὀμενος, ὅσα ἐμνημὀνευσεν, ἀκριβ ς ἔγραφεν, οὐ μἐντοι τἀξει τὰ ὑπὸ το κυρἰου ἤ λεχθέντα ἤ πραχθέντα. Markus, die de tolk van Petrus was, schreef nauwkeurig, maar niet in volgorde, op wat hij zich herinnerde van wat door de Heer gezegd en gedaan was.

J.Kürzinger

In 1957/1960 is een nieuwe interpretatie van het Papias citaat naar voren gebracht door J.Kürzinger,[2] die het citaat als volgt interpreteert:

“Mattheüs nu stelde volgens de Hebreeuwse stijlkunst de uitspraken op; want ieder stelde ze zo op, zoals hij kon”.

Het nieuwe van deze interpretatie zit in het feit dat het Papias citaat wordt opgevat als een opmerking over de verschillende schrijf stijlen van de vier evangelisten. Διαλέκτος wordt dan opgevat als “stijl”; het is een technische uitdrukking uit de klassieke rhetorica voor ‘stijlkunst’; ook ἑρμηνεὐειν is een vakterm uit de Griekste rhetorica (vgl. bijv. het werk van Aristoteles περὶ ἑρμηνε ας).
Een sterk argument voor de juistheid van de opvatting van Kürzinger is dat hij gebruik maakt van de interne samenhang van het Papiascitaat, dat immers niet alleen spreekt over Mattheüs maar ook over Markus. Binnen deze samenhang wordt ook begrijpelijk dat Markus niet begrepen moet worden als ‘vertaler’ van Petrus (ἑρμηνευτἠς), maar als eerder als ‘uitlegger’ want: “als ‘hermeneut’ schreef hij zorgvuldig, οὐ μἐντοι τἀξει wat door de Heer gezegd en gedaan was”. Οὐ μἐντοι τἀξει = ‘maar niet in literaire opstelling’: als schrijver ontbrak het Markus aan τἀξις (ook een vakterm uit de Griekse retorica), d.w.z. hij schreef niet volgens de regels van de Griekse compositiekunst en stijlkunst (ook de uitdrukking χρε αι in hetzelfde Papias citaat is een term uit de rhetorica: ‘voorbeeld’).
De samenhang tussen het Papias citaat en de Griekse rhetorica hoeft niet te verwonderen daar Papias in tijd en plaats heel dicht bij verschillende rhetorische scholen staat. Papias zegt dus over Mattheüs dat deze —in tegenstelling tot Markus— de uitspraken op Hebreeuwse wijze samenstelde; het laatste deel van het citaat heeft dan betrekking op beide evangelisten en geeft aan dat beide een heel verschillende schrijfwijze volgden: “ieder stelde ze immers zo op, zoals hij daartoe instaat was”.[3]
Alle latere citaten uit de oudheid zijn waarschijnlijk afhankelijk van dit oudste en meestal verkeerd geïnterpreteerde citaat van Papias, dat ons in zijn letterlijke vorm alleen bekend is via Eusebius.
In 2006 heeft R.Bauckham, voortbouwend op het werk van Kürzinger, voorgesteld dat de opmerkingen van Papias over Mattheüs en Markus het beste begrepen kunnen worden als een vergelijking met het vierde evangelie, dat geschreven is door een directe ooggetuige en dat daarom de juiste ordening (ταξις) had die bij hen ontbrak.[4]

Anti-Marcionitische proloog (op het Lk-evangelie; na 144)

Marcion —in 144 n.Chr. geëxcommuniceerd— verwierp niet alleen het OT maar ook alle evangelies behalve dat van Lk, waarin hij echter ook passages schrapte. In de manuscripten werd derhalve ter correctie een zg. anti marcionistische proloog toegevoegd. Uit deze "anti-Marcion" proloog toegevoegd aan het 3e evangelie blijkt dat Mt zijn evangelie in Judea schreef:

Anti-Marcion Prolog
... ο τος προυπαρχόντων ἤδη εὐαγγελίων, το μ εν Ματθα ον ἐν τ ουδαίᾳ ἀναγραφέντος, το δὲ κατὰ Μ ρκον ἐν τ ταλίᾳ, ...

Terwijl nu de evangelies reeds geschreven waren, nl. door Mattheüs in Judea, door Markus in Italia, …

Irenæus van Lyon (± 180)

In zijn Historia Ecclesiastica heeft eusebius ook een citaat uit Adv.Hær. III,1,1 van Irenæus bewaard, waarin deze schrijft over Mattheüs:

Hist. Eccles. V,8,2
ὁ μὲν δὴ Ματθα ος ἐν το ς βραἰοις τ ἰδίᾳ αὐτ ν διαλἐκτῳ καὶ γραφὴν ἐξήνεγκεν εὐαγγελίου, το Πέτρου καὶ το Παύλου ἐν ὠμῃ εὐαγγελιζομένων καὶ θεμελιούντων τὴν ἐκκλησίαν.

Mattheüs heeft bij de Hebreeën in hun eigen taal ook een evangelie op schrift gesteld, maar / terwijl[5] Petrus en Paulus verkondigden het evangelie in Rome en vestigden de Kerk.

Origenes (± 254)

Van Origenes heeft Eusebius in zijn kerkgeschiedenis ook een citaat m.b.t. het Mt evangelie bewaard:

Hist. Eccles. VI,25,4
... ὅτι πρ τον μὲν γέγρπται τὸ κατὰ τόν ποτε τελώνην, ὕστερον δὲ ἀπὀστολον ησο Χριστο Ματθα ον, ἐδεδωκὀτα αὐτὸ το ς ἀπὸ ουδαϊσμο πιστεύσασιν, γράμμασιν βραϊκο ς συντεταγμένον.

... dat nl. eerst het [evangelie] volgens Mattheüs, die eens tollenaar, maar later apostel van Jezus Christus was, geschreven werd voor de gelovigen uit het Jodendom, opgesteld in de Hebreeuwse taal.

Eusebius van Cæsarea († 339)

Eusebius meldt in zijn kerkgeschiedenis m.b.t. het Mt evangelie:

Hist. Eccles. III,24,6
Ματθα ος τε γὰρ πρότερον βραίοις κηρύξας, ὡς ἤμελλεν καὶ ἐφ ἑτέρους ἰέναι, πατρίῳ γλώττῃ γραφῃ παραδοὺς τὸ κατ αὐτὸν εὐαγγέλιον, τὸ λε πον τ αὐτο παρουσίᾳ τούτοις ἀφ ν ἐνστέλλετο, διὰ τ ς γραφ ς ἀπεπλήρου.
Mattheüs die eerst onder de Hebreeën verkondigd had, leverde, toen hij op het punt stond ook naar anderen te gaan, het evangelie volgens hem over in zijn moedertaal geschreven, en vulde door het geschrift aan wat verloren ging door zijn heengaan voor degenen van wie hij ging vertrekken.

Deze opvatting, die uiteindelijk terug lijkt te gaan op een (stijl kundige!) opmerking van Papias, is sinds de 4e eeuw gemeengoed in de traditie.

De hypothese van het Hebreeuwse evangelie van Mattheüs

Het Hebreeuwse (of Aramese) origineeel waarvan de traditie melding maakt, is —indien het ooit bestaan heeft— verloren gegaan. Er zijn echter kerkvaders die zo’n Hebreeuws origineel gekend schijnen te hebben. Gewoonlijk spreken ze van het ‘Hebreeën evangelie’ (ook wel van het Ebionietenevangelie of Nazoreeën evangelie). De imposante rij van getuigen voor het bewuste Hebreeuwse evangelie van Mattheüs loopt van Hegesippus (±180), Irenæus, Clemens van Alexandrië en Origenes via Eusebius van Cæsarea en Epifanius tot aan de h.Hiëronymus.

Eusebius van Cæsarea en het Hebreeuwse evangelie

In zijn kerkgeschiedenis weet Eusebius te melden:

Hist. Eccles. V,10,2-3
Τοσαύτην (Πάνταινος) δ ο ν φασιν αὐτὸν; καὶ εἰς νδοὺς ἐλθε ν λἐγεται, ἔνθα λόγος εὑρε ν αὐτὸν προφθάσαν τὴν αὐτο παρουσίαν τὸ κατὰ Ματθα ον εὐαγγέλιον παρά τισιν αὐτόθι τὸν Χριστὸν ἐπεγνωκόσιν, ο ς Βαρθολομα ον τ ν ἀποστόλων ἕνα κηρ ξαι αὐτο ς τε βραίων γράμμασι τὴν το Ματθαίου καταλε ψαι γραγήν, ἣν καὶ σῴζεσθαι εἰς τὸν δηλούμενον χρόνον.
En ze zeggen dat diezelfde [Pantainos: de stichter van de Alexandrijnse school] … en dat hij naar Indië gekomen zou zijn en dat hij daar het woord vond, aangekomen vóór zijn komst, nl. het evangelie volgens Mattheüs bij enkele [inwoners] aldaar die Christus kenden, bij wie Bartholomeüs, één der apostelen, zou hebben verkondigd en voor wie hij het geschrift van Mattheüs in de Hebreeuwse taal zou hebben achtergelaten, en dat zou bewaard zijn tot op die tijd.

Epifanius van Salamis (±403) en het Hebreeuwse evangelie

De Cyprioot Epifanius van Salamis schrijft in zijn ‘Panarion’ over de Joods christelijke sekten van de Nazoreeën en Ebionieten. Over de Nazoreeërs, een Syrische sekte van Joodschristenen, schrijft hij:

Pan. 29,9 χουσι δὲ τὸ κατὰ Ματθα ον εὐαγγέλιον πληρέστατον βραϊστί. Παρ αὐτο ς γὰρ σαφ ς το το, καθὼς ἐξ ἀρχ ς ἐγράφη βραϊκο ς γράμμασιν, ἔτι σώζεται. Οὐκ ο δα δὲ, εἰ καὶ τὰς γενεαλογίας τὰς ἀπὸ το μβραὰμ ἄρχι Χριστο περιε λον.[6] Maar ze hebben het evangelie volgens Mattheüs, compleet [en] in het Hebreeuws. Want blijkbaar is dit bij hen, zoals het in het begin geschreven werd in de Hebreeuwse taal, nog bewaard. Maar ik weet niet of ze de stamboom vanaf Abraham tot Christus weggenomen hebben.

Klaarblijkelijk heeft Epifanius het bewuste ‘Hebreeuwse’ evangelie nooit zelf gezien, noch er iets concreets over gehoord. Over de Ebionieten schrijft hij:

Pan. 30,3
Καὶ δέχονται μὲν καὶ αὐτοὶ τὸ κατὰ Ματθα ον εὐαγγέλιον· τούτῳ γὰρ καὶ αὐτοὶ, ὡς καὶ οἱ κατὰ Κήρινθον χρ νται μόνῳ· καλο σι δὲ αὐτὸ κατὰ βραίους, ὡς τὰ ἀληθ ἐστιν εἰπε ν, ὅτι Ματθα ος μόνος βραϊστὶ καὶ βραϊκο ς γράμμασιν ἐν τ Καιν Διαθήκῃ ἐποιήσατο τὴν το εὐαγγελίου ἔκθεσίν τε καὶ κήρυγμα.
Ook zij aanvaarden het evangelie volgens Mattheüs; want dit gebruiken ook zij, evenals ook de aanhangers van Kerinth, als enige, maar ze noemen het ‘het [evangelie] volgens de Hebreeën’, omdat men naar waarheid moet zeggen, dat Mattheüs alleen in het Nieuwe Testament in het Hebreeuws en met Hebreeuwse letters de op [schrift] stelling en verkondiging van het evangelie deed.

Dat dit Ebionitische evangelie niet identiek is met het zg. evangelie der Hebreeën blijkt verder uit:

Pan. 30,13 ν τ γο ν παρ αὐτο ς εὐαγγελίῳ κατὰ Ματθα ον ὀνομαζομένῳ, οὐχ ὅλῳ δὲ πληρεστάτῳ, ἀλλὰ νενοθευμένῳ, καὶ ἠκρωτηριασμένῳ, βραϊκὸν δὲ το το καλο σιν, ἐμφέρεται, ὅτι ... In wat, tenminste bij hen het evangelie volgens Mattheüs wordt genoemd, maar wat niet geheel compleet, maar vervalst en verminkt is, en dat ze het ‘Hebreeuwse’ noemen, wordt verteld dat …

Hiëronymus (±370-420) en het Hebreeuwse evangelie

Gewoonlijk noemt Hiëronymus het zg. Hebreeën evangelie in samenhang met uitspraken van Jezus. In zijn commentaar op Micha (Mic 7,6) schrijft hij (± 390):

... credideritque euangelio, quod secundum Hebraeos editum nuper transtulimus, in quo dicitur ... ... en wie het evangelie volgens de Hebreeën dat wij onlangs uitgegeven hebben, gelooft, waarin gezegd wordt ...

Origenes citeerde echter lang tevoren tweemaal het zg. Hebreeën evangelie zonder de minste verwijzing naar het niet oorspronkelijk in het Grieks geschreven zijn, en het is niet duidelijk waarom Hiëronymus een geschrift zou vertalen dat reeds lang in het Grieks voor handen was!
In De Viris Illustribus (± 392/393) spreekt Hiëronymus verschillende malen over een evangelie der Hebreeën:

De Vir. Ill. 2 Καὶ τὸ εὐαγγέλιον δὲ τὸ ἐπιγράφον (ἐπιγραφόμενον) καθ βραίους, ὂπερ ὑπ ἑμο ν ν εἰς τὴν ἑλληνικὴν καὶ ωμαϊκὴν γλ τταν μετεβλήθη, ... evangelium quoque quod appellatur secundum Hebræos, et a me nuper in Græcum Latinumque sermonem translatum est, ... Maar ook het evangelie getiteld «volgens de Hebreeën», dat onlangs door mij naar de Griekse en Hebreeuwse taal werd overgezet, ...

En verder:

De Vir. Ill. 3 Ματθα ος, ὁ καὶ Λευϊς, ἀπόστολος ἀπὸ τελων ν, ἐν τ ουδαίᾳ πρ τος διὰ τοὺς ἐκ περιτομ ς πιστεύσαντας, εὐαγγέλιον το Χριστο γράμαι καὶ ῥήμασι βραϊκο ς συνέταζεεν, ἀγνοουμένου το μετὰ τα τα είς λληνικὸν το το μεταφράσαντος. Τὸ δὲ βραϊκὸν ἄρχι τήμερόν ἐστι ἐν τ βιβλιοθήκῃ Καισαρεὶας Matthëus, qui et Levi, ex publicano apostolus, primus in Judæa propter eos qui ex circumcisione crediderant, evangelium Christi Hebraicis litteris verbisque composuit: quod quis postea in Græcum transtulerit, non satis certum est. Porro ipsum Hebraicum habetur usque hodie in Cæsariensi bibliotheca. Mattheüs, ook Levi, van tollenaar apostel [geworden], heeft in Judea als eerste voor de gelovigen uit de besnijdenis het evangelie van Christus met Hebreeuwse letters en woorden opgesteld; wie het daarna in het Grieks vertaald heeft, is niet bekend.

In nog een ander citaat (De Viris Illustribus 16) beweert Hiëronymus dat Ignatius van Antiochië in zijn brief aan Polycarpus uit het Hebreeën evangelie citeert. Deze informatie is echter onjuist: het bewuste citaat staat in de brief aan de Smyrneërs, en Hiëronymus citeert het ook niet correct. Dit alles wijst erop dat er geen Hebreeuws evangelie was, maar wellicht een Aramese tekst die door Hiëronymus aangezien werd voor de oer vorm van het eerste evangelie. Wat bekend is echter van het evangelie der Nazareeën wijkt nogal sterk af van Mt.
Dat Hiëronymus zichzelf tegenspreekt, kan op verschillende manieren verklaard worden. Uit verschillende van zijn werken blijkt dat hij hoger opgeeft van zijn kennis van talen en manuscripten dan hij kan waarmaken. Zo kan ook de verwijzing naar het evangelie der Hebreeën een overdrijving zijn. Het is ook goed mogelijk dat Hiëronymus weet heeft van een apocrief evangelie en dat voor de oorspronkelijke versie van Mattheüs houdt, zonder het zelf gecontroleerd te hebben; ook kunnen zijn verwijzingen zijn ingegeven door een ambitieus plan dat hij nooit tot uitvoer heeft kunnen brengen. Uit niets in zijn vele schriften blijkt dat Hiëronymus nader bekend was met de inhoud van het evangelie der Hebreeën. Waarschijnlijk heeft Hiëronymus zijn informatie omtrent het zg. Hebreeën evangelie alleen vanuit de Origenes citaten. Merkwaardig is ook dat Eusebius niets vermeldt over een dergelijk geschrift in ʺzijnʺ bibliotheek te Caesarea Maritima.

Conclusie mbt de gegevens uit de traditie

Samenvattend kan men zeggen dat de traditie over het Mt ev het volgende aanreikt: een zekere Ματθα ος is de schrijver, de tijd van ontstaan is onbekend (in de tijd van Petrus/Paulus in Rome … toen Mattheüs uit Palestina wegging), maar kerkvaders gaan ervanuit (het getuigenis van o.a. Papias volgend) dat de eerste positie in de canon ook chronologisch de eerste betekent en dateren het evangelie ca. 40 50 in Palestina in de Hebreeuwse taal.
De externe getuigen van het Mt evangelie zijn niet eensluidend en laten niet toe een Hebreeuwse oertekst voor Mt aan te nemen. De getuigenissen der kerkvaders verwijzen echter wel naar het bestaan van verschillende apocriefe geschriften die waarschijnlijk geïnspireerd waren op het Mt ev:

  • het evangelie der Nazoreeën, waarschijnlijk oorspronkelijk in het Aramees geschreven en een tijdlang in gebruik geweest in Syrië; het gaat om een gemodificeerde terug vertaling uit het originele, Griekse Mt ev
  • het evangelie der Ebionieten, waarschijnlijk oorspronkelijk in het Grieks geschreven door een christelijke sekte uit de 1e 2e eeuw en heretisch van inhoud
  • het evangelie der Hebreeën: in Grieks geschreven gnostisch werk (over deze reconstructie en classificatie lopen de meningen uiteen; argumenten ontbreken om tot een doorslaggevende conclusie te komen).

Mattheüs, de apostel

Volgens de synoptische evangelies is Mattheüs een van de apostelen. In het NT komen 4 apostellijsten voor:

Mt 10:2-4 Mk 3:16-19 Lk 6:14-16 Hnd 1:13-14
Simon die Petrus wordt genoemd, met zijn broer Andreas; Jakobus, de zoon van Zebedeüs, met zijn broer Johannes Simon gaf Hij de naam Petrus; verder Jakobus de zoon van Zebedeüs en Johannes de broer van Jakobus, aan wie Hij de naam Boanerges gaf, wat betekent: zonen van de donder; Simon, aan wie Hij de naam Petrus gaf, diens broer Andreas, Jakobus, Johannes, Petrus en Johannes, Jakobus en Andreas,
Filippus en Bartolomeüs, Tomas en Matteüs de tollenaar, vervolgens Andreas, Filippus, Bartolomeüs, Matteüs, Filippus, Bartolomeüs, Matteüs, Tomas, Filippus en Tomas, Bartolomeüs en Matteüs,
Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Taddeüs, Simon de IJveraar en Judas Iskariot, die Hem verraden heeft. Tomas, Jakobus de zoon van Alfeüs, Taddeüs, Simon de Ijveraar en Judas Iskariot, die Hem heeft overgeleverd Jakobus de zoon van Alfeüs, Simon met de bijnaam «ijveraar», Judas de broer van Jakobus en Judas Iskariot, die een verrader werd. Jakobus, zoon van Alfeüs, Simon de IJveraar en Judas, de broer van Jakobus

Deze apostellijsten vertonen een zekere geleding, namelijk driemaal een viertal en Mattheüs komt steeds in de tweede groep van vier apostelen. Het eerste viertal bestaat uit Petrus, Adreas, Jakobus en Johannes; het derde «viertal» (zonder Iskariot) omvat Jakobus = zoon van Alfeüs, Judas Thaddeüs en Simon de Ijveraar. In het tweede viertal komt Mattheüs voor op verschillende plaatsen: bij Mt en de Hnd als laatste, bij Mk en Lk als derde.
Alleen bij Mt staat de toevoeging «Mattheüs, de tollenaar» (ὁ τελώνης). Deze toevoeging hangt samen met de eerste keer dat de naam Mattheüs voorkomt in Mt, nl. in het roepingsverhaal van Mt 9,9 13 (Mk 2,13 17; Lk 5,27 32). De roeping van de tollenaar Mattheüs wordt heel kort beschreven en de pericope gaat eigenlijk meer over de daarop volgende maaltijd. Het probleem is dat in de parallelle overlevering bij Mk en Lk ook de roepingsgeschiedenis voorkomt, maar dat de tollenaar dan Levi heet. Gaat het hierbij om dezelfde persoon met een dubbel naam (vgl. Simon Petrus; Thomas Didymus, Joh 11,16)?[7]

De hypothese van R.Pesch

Bij de vraag naar de persoon van Mattheüs speelt een oudere hypothese nog steeds een grote rol. R.Pesch gaat uit van de vooronderstelling dat Mt evenals Lk afhankelijk is van Mk, en dat Mt buiten Mk geen andere bronnen had.[8] De schrijver van Mt zou omwille van bepaalde redenen de gegevens van Mk enigzins veranderd hebben. Bijv. bij Mk wordt na de roeping gezegd ἐν τ οἰκᾴ αὐτο (in zijn huis) en dat moet slaan op het huis van Jezus, waar Hij verblijft in Kafarnaüm.[9] Bij Mk is de snelle wisseling tussen tussen het meer (Mk 2,13) en het huis niet zo ongewoon. In Mt 9,10 lijkt de maaltijd echter in het huis van Mattheüs te gebeuren. Volgens Pesch zou Mattheüs een tendens vertonen om de twaalf apostelen een bijzondere plaats toe te kennen, en daarom zou Mt uit de tollenaar Levi geen apostel hebben willen maken, want Levi hoorde evident niet tot de Twaalf. Deze tendens is –volgens Pesch– ook bespeurbaar op andere plaatsen in Mt waar op een bepaalde manier met eigennamen wordt omgegaan. Zo noemt Mk 10,46 de blinde bij Jericho met name «Bartimeüs», maar bij Mt zijn het er twee (Mt 20,30) die niet met naam genoemd worden, omdat Mt zich niet voor namen zou interesseren. Of ook: bij het graf heeft Mt de naam van de verder onbekende vrouw Salome (Mk 16,1) geschrapt en vervangen door de moeder der Zebedeïden (uit de voorafgaande pericope). Evenals Salome zou Levi dus voor een bekendere persoon (nl. Mattheüs) hebben moeten wijken.
Aangezien er geen reden in de tekst te vinden is waarom nu juist «Mattheüs» in de plaats van Levi gekomen is, neemt Pesch aan dat het samenhangt met wie de schrijver van het evangelie is. Dit zou inhouden dat Mt geschreven is door een anonieme auteur die gebruik maakt van de bekende naam «Mattheüs» om er apostolische autoriteit aan te ontlenen (pseudonymiteit).

Conclusie: Feit is alleen dat Mattheüs in de apostellijst is toegevoegd als tollenaar, d.w.z. als vertegenwoordiger van degenen tot wie Jezus Zich in het bijzonder richtte (Mt 9,13) en wier vriend Hij is (Mt 11,19). Er is geen doorslaggevend bewijs dat Mattheüs een pseudoniem zou zijn.

Gegevens uit het Mattheüs-evangelie

Woordspelingen

Het Mt evangelie geeft niet de indruk een vertaling uit het Hebreeuws/Aramees te zijn; de semitismen die erin voorkomen, zijn niet bijzonder en zijn in heel het NT te vinden. In het Grieks zijn zelfs woordspelingen te vinden, ofschoon deze misschien ook door toevalligheid verklaard zouden kunnen worden:

  • Mt 6,16 ἀφανίζουσιν φαν σιν
  • Mt 21,41 κακοὺς κακ ς ἀπολέσει αὐτούς καὶ οἵτινες ἀποδώσουσιν αὐτ τοὺς καρποὺς ἐν το ς καιρο ς αὐτ ν
  • Mt 24,30 κόψονται ὄψονται

Citaten uit het Oude Testament

In het Mt evangelie bevinden zich 41 citaten uit het Oude Testament, deels uitdrukkelijk als zodanig aangegeven (zg. Reflexionszitate). Van deze 41 citaten zijn er 20 eigen aan Mt en 21 die tenminste bij een van de beide andere synoptici voorkomen. Hierbij valt op te merken dat de gemeenschappelijke citaten alle zijn geciteerd volgens de LXX (het Griekse Oude Testament), terwijl de eigen citaten aangehaald zijn volgens de TM (het Hebreeuwse Oude Testament) met uitzondering van Mt 21,16 dat volgens de LXX geciteerd is omdat alleen de tekst vorm van de LXX in dit verband bruikbaar is. De vraag komt dan op: hoe is het mogelijk dat Mt zo vaak wisselt van tekstvorm wanneer het oorspronkelijk in het Hebreeuws/Aramees geschreven zou zijn? Het lijkt er dus op dat het evangelie in het Grieks geschreven werd!

Oudtestamentische toespelingen: Midrash

Behalve expliciete citaten vindt men ook vele toespelingen op het Oude Testament bij Mattheüs. In dit schriftgebruik laten zich verschillende constante factoren herkennen en dit bijzondere gebruik van de Schrift is goed gedocumenteerd in het Jodendom en staat bekend als 'midrash' (lett.: ʹonderzoekʹ, afgeleid van de wortel drš = leren). Midrash is een soort commentaar op het Oude Testament om het concreet toepasbaar te maken. Enkele kenmerken van deze Joodse schriftuitleg (midrash) zijn:

  1. midrash is altijd secundaire literatuur, die bestaat omwille van de tekst van het OT
  2. de behandeling van het OT is enerzijds heel vrij en creatief maar anderzijds worden alleen details aangepast en blijft de grote lijn behouden
  3. het is een bepaalde manier van denken waarbij het OT functioneert als matrix van vormen en gedachten
  4. het is altijd praktisch van doelstelling: het gaat om een toepassing van een tekst.

Historisch gezien heeft midrash twee wortels: enerzijds de Rabbijnse scholen die antwoord zochten op de meest uiteenlopende vragen van hun tijd, en anderzijds de preken in de synagogen. Binnen de midrash wordt traditioneel een onderscheid gemaakt tussen halakkah (afgeleid van הָלָךְ = hālāk, ʹlopenʹ; betreft de levenswandel, moraal) en haggadah (afgeleid van de wortel נדג = [niggad] ʹverhalenʹ; betreft een belerende vertelling, instructie).
Midrash is een manier om zoveel mogelijk opbouwende boodschap uit een tekst van het OT te persen: een soort meditatie waarbij de tekst meestal op een verbeeldingsrijke manier gereconstrueerd wordt zodat het praktisch toepasbaar wordt op het heden en richting geeft aan de tijd waarin de midrash plaatsvindt.

Midrash bij Mattheüs: verraad van Jezus door Judas

Een voorbeeld van een Nieuwtestamentische midrash bij Mt is de dood van Judas (Mt 27:3 10). De context van Mt 27:3 10 laat zien dat deze gebeurtenis niet kan hebben plaatsgevonden op het tijdstip en de plaats in het passieverhaal waar Mattheüs het inschuift: (1) het besluit om land te kopen en de naam die de vreemdelingenbegraafplaats tenslotte krijgt, zijn beslist van latere datum; (2) de hogepriesters en oudsten kunnen ook niet in de tempel zijn en de 30 zilverstukken oprapen, want ze zijn op weg naar Pilatus (Mt 27:2). Ook wijkt de beschrijving van de dood van Judas sterk af van Hnd 1:16 20 (al zijn wel harmoniseringen voorgesteld). In feite gaat het bij de dood van Judas om een pericope die subtiel is opgebouwd met toespelingen op en citaten uit het OT:

2Sam 17:23: Van Judas wordt gezegd dat hij zichzelf ophangt in omstandigheden die sterk doen denken aan Achitofel, die zijn vriend koning David verraden had en vervolgens bemerkte dat zijn plan niet zou uitpakken zoals hij had voorzien en toen ʺnaar huis ging en zich ophingʺ.
Zach 11:4 14: De 30 zilverstukken en de tempelschat herinneren aan de profeet Zacharias, die door God werd aangesteld als herder van Israël, maar die wilde terugtreden vanwege de koppigheid van het volk, en vroeg dat hem zijn loon uitbetaald werd; ze betaalden hem 30 zilverlingen om van hem af te zijn; God zei toen: ʺwerp het in de schatkistʺ.
Jer 32:6 15: Dit gegeven van de 30 zilverlingen in de schatkist wordt vervolgens gecombineerd met het idee van de aankoop van een akker dat wordt gesuggereerd door Jer 32:6 15, terwijl bovendien Jer 18:2 3; 19:1.10 12 van pottenbakkers spreken.

In deze midrash is het Mattheüs er niet zozeer om te doen om accurate historische informatie over de dood van Judas te verstrekken (dat zou ook geen heilswaarde hebben, is geen evangelie), maar om de onschuld van Jezus te benadrukken. De onschuld van Jezus is trouwens één van de hoofddoelstellingen van het passieverhaal bij Mattheüs en één manier om dit te laten zien is door het proces als een vals proces voor te stellen (Mt 27:4 6: … onschuldig bloed… uw zaak … bloedgeld …): in de formulering van Mattheüs geven Judas en het sanhedrin dit in feite met hun eigen woorden toe. Door het vergelijken van Judas met Achitofel treedt Jezus aan het licht als de nieuwe koning David, of zoon van David (zie geslachtslijst!). De prijs die betaald werd, was dezelfde als die betaald werd om de herder van Israël kwijt te raken (Zach 11) en zo blijkt Jezus ook de ʹHerder van het volk van Godʹ te zijn, die nu verworpen wordt, maar uiteindelijk zal overwinnen. Daarenboven zijn ʺDavidʺ en ʺde herderʺ twee figuren die nauw verbonden zijn in het OT.
Een heel belangrijk onderscheid tussen de rabbijnse midrash en het NT ische midrash komt naar voren bij de fundamentele vraag waartoe het dient: is het ten dienste van een tekst (van het OT)? of is het ten dienste van de actuele situatie? In het NT is de midrash achtige uitleg steeds ten dienste van de actuele situatie en de OT ische bijbelstekst functioneert meestal alleen als vertrekpunt voor een geheel nieuwe compositie. Dit is essentieel voor het juiste verstaan van de christelijke midrash: de OT citaten en toespelingen dienen niet om de aandacht op het OT te vestigen en dat uit te leggen, maar ze dienen aandacht te vestigen op de persoon van Jezus en Hem ʹuit te leggenʹ. Dit is dus een soort Copernicaanse revolutie binnen de midrash methode: het draait niet langer om een tekst maar om de persoon van Jezus.

Midrash bij Mattheüs: Geslachtslijst

Er zijn twee opvallende gegevens in de geslachtslijst van Jezus die een verdere verklaring be-hoeven: de kunstmatige regelmaat die bestaat in een structuur van 3 maal 14 geslachten en de aanwezigheid van 5 vrouwennamen.
Driemaal 14

In de geslachtslijst komt een periodisering voor die nauwelijks historisch kan zijn: niet alleen zijn drie namen uit Israël's geschiedenis weggelaten en wordt Jechonja tweemaal geteld, maar ook de is de duur van de afzonderlijke perioden heel onregelmatig.[10] De eerste 14 geslachten (van Abraham tot David) bestrijken ongeveer een tijdsvak van 800 jaar, de tweede 14 geslachten (van David tot de Babylonische ballingschap) bestrijken ongeveer 400 jaar en de derde 14 geslachten (van de Babylonische ballingschap tot de Messias) omvatten ongeveer 600 jaar. Dit toont aan dat de periodisering in 3-maal 14 geslachten een bewuste keuze van de evangelist is en een bedoeling heeft. Die bedoeling wordt duidelijk als de getalswaarde van de eerste genoemde voorvader, ko-ning David, wordt bekeken: ([ד/d = 4] + [ו/w = 6] + [ד/d = 4]) = 14! Jezus wordt voorgesteld als de beloofde Mes-sias uit het geslacht van David, waarnaar de hele geschiedenis van het Joodse volk heeft uitgezien, en niet alleen het Joodse volk, maar ook alle volkeren van wie Abraham de vader is!

Opvallend aan de geslachtslijst is het slot waar voor het eerst de monotone werkwoordsvorm ἐγέννησεν ('verwekte') verandert in ἐγεννήθη ('werd verwekt'). A. Mello merkt hierbij op dat Mat-theüs zich niet vergiste in de telling: "Mattheüs zegt dat de genealogie van Jezus uiteenvalt in drie perioden van veertien generaties. Maar de werkelijkheid is anders. Wie oplet, telt er in de eerste periode maar dertien; in de tweede veertien en in de derde tot aan Jozef, maar twaalf generaties: 13+14+12=39. De veertigste generatie is die van Jezus; niettemin staat het woord 'verwekken' de veertigste keer dat het voorkomt niet in de actieve vorm 'verwerkte', maar in de passieve 'werd verwerkt', en dat is een passivum divinum, wat 'door God' of 'door de heilige Geest' veronderstelt. We hebben dus een ononderbroken keten van 'verwekte' die beëindigd wordt bij de veertigste schakel, op het moment dat er een einde komt aan deze geschiedenis. Aan de genealogische suc-cessie komt ook een slot, een einde. Vanaf het moment dat de beloofde Messias er is verliest het nakomelingschap van David, ontvanger van de Messiaanse belofte, zijn betekenis."[11]

Vijf vrouwen

De vijf vrouwen in de geslachtslijst zijn: Tamar, Rahab, Ruth, Batseba (genoemd als 'vrouw van Uriah'), en Maria. In de loop van de geschiedenis zijn voor hun aanwezigheid in de geslachtslijst van Jezus verschillende redenen aangevoerd, die in de verkondiging en in vulgariserende verkla-ringen hun sporen hebben nagelaten.[12]
  1. Hiëronymus (342-420) suggereerde dat het gemeenschappelijke element bestond in het feit dat ze allen vier (hij laat Maria helemaal buiten beschouwing!) zondaressen waren en dat ze vermeld werden om aan te duiden dat de Messias kwam als verlosser van zonden, zoals in Mt 1:21 met een Hebreeuws woordspel wordt gezegd ("…die gij Jezus moet noemen, want Hij zal redden zijn volk uit hun zonden"). Het probleem van deze oplossing is dat de vier vrouwen in het OT zeker niet als zondares beschouwd worden en dat alleen oppervlakkig gezien het zo zou kunnen lijken.
    1. Tamar (Gen 38; 46:12) heeft weliswaar Judah verleid, maar al in Gen 38:26 geeft Judah toe dat Tamar rechtvaardiger is dan hij (Judah weigerde de leviraatswet toe te passen en Tamar zijn derde zoon als echtgenoot te geven) en feitelijk bestaat de familie van Judah voort dankzij haar vastberaden-heid; in het Jodendom van de 1e eeuw n.Chr. werd Tamar beschouwd als een soort heldin.
    2. Rachab wordt weliswaar een publieke vrouw genoemd (Joz 2:1-21; 6:17-25) maar nergens wordt enige on-kuisheid aan haar toegeschreven. Rachab is ook een soort heldin die zorgt voort de veiligheid en ontsnapping van de Hebreeuwse spionnen in Jericho en ze levert zo een beslissende bijdrage aan de uitvoering van Gods belofte.[13]
    3. Het overspel van Batseba wordt in 2Sam 11–12 voorgesteld als de zonde van David, en niet als haar zonde! Ook in het latere jodendom wordt Bateseba nooit beschouwd als zondares, maar juist als degene door wie de Davidische lijn doorloopt en haar inzet voor de troonsopvolging door Salomo (1Kon 1) wordt geprezen.
    4. Ook Ruth heeft niet gezondigd met Boaz, maar heeft er juist voor gezorgd dat de leviraatswet (Deut 25:5-10) werd toegepast (Ruth 4:6-9) waardoor ze de overgrootmoeder van David kon worden! Het slot van het boek Ruth vertoont zelfs grote gelijkenis met de geslachtslijst van Mt 1:2-17!
  2. Maarten Luther (1483-1546) suggereerde dat alle vier de vrouwen (ook hij laat Maria geheel buiten beschouwing) genoemd zijn omwille van hun kwaliteit als vreemdelinge en dat Mattheüs zo wilde tonen dat Jezus ook de verlosser is voor de niet-Joden (vgl. de vermelding van "zoon van Abraham" in Mt 1:1 en de komst van niet-Joodse wijzen in Mt 2:1-12). Tamar en Rachab waren uit Kanaän en Ruth was een Moabitische; van Batseba is de herkomst onbekend maar omdat haar echtgenoot Uria een Hettiet was, is de kans groot dat ze een Hettitische was. Het niet-Jood-zijn lijkt een gemeenschappelijke noemer te zijn, maar loopt vast op het feit dat Maria –die onmisken-baar deel uitmaakt van de kunstmatige gestructureerde geslachtslijst–, een Joodse is!

Uitgaande van alle vijf de vrouwen in de geslachtslijst kunnen de volgende gemeenschappelij-ke kenmerken genoemd worden: (a) hun zwanger worden was op een of andere manier onregel-matig voor degenen die niet van Gods plan wisten, (b) ze reageerden moedig en vastberaden om de door God gekozen lijn van de Messias in stand te houden. De reden voor hun aanwezigheid in de geslachtslijst volgens Mattheüs lijkt dan ook te zijn dat ze alle vijf een integraal onderdeel van Gods plan vormen en zelfs op cruciale momenten in de geschiedenis dit plan doorgang laten vin-den. In deze vrouwen wordt duidelijk dat God aan het werk is door mensen die zich aan Hem toe-vertrouwen.

De structuur van het Mattheüs-evangelie

Het hoofddeel van het evangelie wordt gewoonlijk ingedeeld naar de vijf langere toespraken waarin de uitspraken van Jezus min of meer thematisch geordend zijn, en die uniek zijn voor Mt (Mt 5–7; 10:1–11:1; 13:2-53; 18:1-35; 24–25). Elke toespraak wordt dan voorafgegaan door vertellende gedeelten over het aardse dienstwerk van Jezus, zodat er een afwisseling ontstaat van indirecte en directe rede. De uitspraken van Jezus zijn ʺgeordendʺ in vijf grote toespraken, en het centrale thema blijkt het Koninkrijk der hemelen te zijn. Met deze gegevens als uitgangspunt kan men de opbouw van het evangelie als volgt in kaart brengen: [14]

1 4 verhalend geboorte en begin
5 7 redevoering zegeningen, binnengaan in het Koninkrijk
8 9 verhalend autoriteit en uitnodiging
10 redevoering uitzending van leerlingen (Kerk ad extram)
11 12 verhalend verwerping door deze generatie
13 redevoering parabels over het Koninkrijk
14 17 verhalend aanvaarding door de leerlingen
18 redevoering gemeenschap der leerlingen (Kerk ad intram))
19 22 verhalend autoriteit en uitnodiging
23 25 redevoering wee roepen, komst van het Koninkrijk
26 28 verhalend dood en verrijzenis

De parabels komen m.n. voor [1] aan het einde van de zg. bergrede (Mt 5 7) bij de toepassing van Jezus» nieuwe leer op het leven van de leerlingen: hoe ze het Koninkrijk kunnen binnengaan, [2] de centrale redevoering (Mt 13) bestaat geheel uit parabels over het Koninkrijk der hemelen, [3] in de redevoering over de concrete gemeenschap der leerlingen (Mt 18), en [4] in de zg. eschatologische rede (Mt 24 25) over de scheiding bij de definitieve komst van het Koninkrijk.
Ofschoon deze analyse zeker iets blootlegt van de makro-structuur van het evangelie, zijn er toch kanttekeningen bij te plaatsen. Het lijkt er nl. sterk op dat de inleiding op het evangelie niet afgelopen is bij Mt 2:23 maar doorloopt en ook het optreden van de Doper omvat, inclusief het doopsel van Jezus in de Jordaan. De vraagt dringt zich dan op: waar eindigt het begin dan? Er zijn gegronde redenen om Mt 4:11 als het einde van het begin te zien en Mt 4:12 als het begin van het aardse dienstwerk van Jezus.1 Dat betekent dat de inleiding doorloopt tot en met de bekoring in de woestijn, en het betekent ook dat Mt het Mk-evangelie navolgt en dat Jezus’ optreden begint met de oproep:"Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabij”.
Het literaire begin van Mt is dus Mt 1:1–4:11, maar het verschil in literaire vorm tussen Mt 1–2 en Mt 3:1–4:11 alsook de opvallende aandacht voor het in vervulling gaan van Gods (geciteerd) woord in Mt 1–2, wijst erop dat het kindsheidevangelie een zekere zelfstandigheid heeft: het is a.h.w. het begin van het begin. Anders dan Lukas heeft Mattheüs de persoon van Johannes de Doper gescheiden van de kinds-heidverhalen. Bij Mt verschijnt de Doper pas in Mt 3 waar hij optreedt bij de Jordaan (Mt 3:1-10) en Jezus aankondigt als de Komende (Mt 3:11-12) en de veelgeliefde Zoon (Mt 3:13-17); deze bewe-ringen worden vervolgens op de proef gesteld door de satan (Mt 4:1-11). Deze aankondigingen en de bewezen juistheid ervan zijn wezenlijk voor de theologische voorbereiding van de lezer/es op het openbare leven van Jezus, maar ze zijn niet geheel nieuw ten opzichte van de kindsheidhoofdstukken!

Evaluatie van hypothesen over het ontstaan van Mt

  1. Juistheid van de traditie. De aanhangers van deze positie gaan ervan uit dat het Mt evangelie oorspronkelijk in het Hebreeuws of Aramees geschreven is, en dat deze oertekst verloren is gegaan. De tegenstrijdigheden binnen de traditie worden genegeerd en de tegenstrijdigheden binnen het getuigenis van het evangelie zelf worden verklaard als zijnde het resultaat van de Griekse vertaler, die bijv. de O.T. citaten aan Mk gelijk zou willen maken. M. J. Lagrange O.P. (onder druk van de bijbelcommissie) neemt deze positie in met grote omzichtigheid.
  2. De Griekse Mt is een vrije bewerking van een Hebreeuws origineel. De aanhangers van deze positie verklaren de afhankelijkheid van Mk hierdoor dat het verloren Mt evangelie eigenlijk niet vertaald is in het Grieks, maar “bewerkt” om meer bij Mk aan te sluiten, dus: oer Mt + Mk = Griekse Mt. Deze opinie doet recht zowel aan de inwendige als uitwendige kritiek van het evangelie, maar het belang van de oer Mt is feitelijk toch gereduceerd tot nul, immers de Griekse tekst is overgeleverd als geïnspireerde tekst en is dus altijd het uitgangspunt en het criterium voor de uitleg.
  3. De oer Mt is een geschreven verzameling van uitspraken van Jezus zonder verhalende samenhang (= geen evangelie). De aanhangers van deze positie gaan ervan uit dat de oer Mt een verzameling redevoeringen van Jezus was in het Hebreeuws. Omdat deze redevoeringen een hoofdbestanddeel van het evangelie zijn, kon Mattheüs toch als auteur gelden, maar de Griekse tekst is van een andere persoon.
  4. Mt is een origineel Griekstalig evangelie. Deze positie is tegenwoordig de meest verbreide. Daarbij wordt dan wel vaak het auteurschap van de apostel Mattheüs opgegeven.

Met betrekking tot het auteurschap zijn de volgende punten algemeen aanvaard: (a) Mt is van Mk afhankelijk, (b) Mk is relatief laat geschreven, (c) Mt is waarschijnlijk na de verwoesting van Jeruzalem [= 70 n.Chr.] geschreven. Ten gunste van deze datering wordt vaak aangehaald Mt 22,7 uit de parabel over het koninklijke bruiloftsmaal en de onwillige gasten. Daarin is sprake van de ʺverbranding van hun stadʺ; binnen de contekst van deze parabel (die door Mt zeker is uitgebreid zoals uit een vergelijking met Lk 14,16 24 blijkt) gaat het hier over een fasering in de heilsgeschiedenis waarbij de dienaren de profeten zijn en het Joodse volk de genodigden. Dit betekent dat het Mt evangelie “ex eventu” is geschreven.
Ook indien deze laatste positie juist is, is nog niet afdoende aangetoond dat Mt niet van de apostel zou kunnen zijn. Vóór het auteurschap van de apostel kunnen volgende punten aangehaald worden: (a) ook een apostel (=Palestijnse Jood) kan goed het Grieks beheersen: in de 1e eeuw bevinden zich zelfs al Griekse steden in Palestina (Sephoris, verder: het gebied Dekapolis); (b) het auteurschap van de apostel sluit het secundaire karakter van Mt t.o.v. Mk niet uit; (c) er is geen doorslaggevend argument aan te voeren waarom een evangelie niet laat geschreven kan zijn (vgl Joh.).
Opmerkelijk in dit verband is het lange stilzwijgen rond de opinie van Kürzinger: indien reeds het citaat van Papias geen Hebreeuws/Aramees origineel kent, wordt de hele latere traditie ondermijnd! Kürzingers interpretatie van Papias lijkt de juiste te zijn en verklaart bovendien hoe het tot vage beweringen en dubbelzinnigheden in de traditie is gekomen.


  1. Uit dit Papias citaat bij Eusebius is de uitdrukking τὰ λὀγια in de bijbeluitleg binnengedrongen als een technische uitdrukking: een λὀγιον is een (los overgeleverde) uitspraak van de Jezus; een voorbeeld is Hand 20:35 "Het is zaliger te geven dan te ontvangen".
  2. J.KÜRZINGER, “Das Papias Zeugnis und die Erstgestalt des Matthäusevangeliums” in BZ NF 4 (1960) 19 38; vgl. ook BZ 21 (1957) 245 264.
  3. Zoals wel vaker gebeurt in de exegese vindt deze opvatting ofschoon ze sterke en overtuigende argumenten aanvoert, weinig aanhangers: dan zou men immers de dierbare hypothesen over een Hebreeuws origineel van het Mt evangelie moeten opgeven!
  4. R.BAUCKHAM, Jesus and the Eyewitnesses: The Gospels as Eyewitness Testimony. Grand Rapids: Eerdmans, 2006, pp. 222-230.
  5. maar/terwijl = genitivus absolutus, dus niet persé temporeel te verstaan.
  6. Vgl. PG 41, kol. 403 406. Vgl. E.HENNECKE, W.SCHEEMELCHER, Neutestamentliche Apokryphen. Vol I, Evangelien. Tübingen: J.C.B.Mohr/P.Siebeck, 41968, p.79.
  7. Dubbelnamen waren gewoon voor de Makkabeïsche broeders en de Hasmoneeën (164 63); vaak was de ene naam Hebreeuws en de andere Grieks of vergriekst.
  8. R.PESCH, ʺLevi Matthäus (Mk 2,14/Mt 9,9; 10,3). Ein Beitrag zur Lösung eines alten Problemsʺ in: ZNTW 59 (1968) 40 56.
  9. De Willibrordvertaling is enigzins misleidend in Mk 2,15; letterlijk staat er: en het gebeurt dat Hij aanligt in zijn huis, en vele tollenaars en zondaars lagen mee aan met Jezus en zijn leerlingen, want er waren er velen en zij volgden Hem.
  10. Weggelaten zijn: Achazja, Joas en Amasja; vgl. 1Kon 8:25; 11-12.14:1-22; 1Chron 3:11-12. Er wordt gesuggereerd dat dit niet persé een bewuste keuze van Mattheüs is omdat een korte lijst reeds zou bestaan: al vóór de evangelist zou men drie namen uitgelaten hebben omwille van verwarringen in de schrijfwijze in de LXX, zie U. Luz, Das Evangelium nach Matthäus. 1. Teilband Mt 1–7 [=ekk I/1] Benziger / Neukirchener 1985, pp.90-91. Interessant maar niet houdbaar (want het zou op veel meer koningsnamen van toepassing zijn!) is de uitleg van Hiëronymus dat de evangelist Joram tot in het derde geslacht straft met een damnatio memoriae omwille van zijn huwelijk met de goddeloze Izebel.
    Jechonja (=Jojakin) wordt vermeld als "Jechonja en zijn broers", maar feitelijk had Jechonja geen lijfelijke broers, zodat het verstaan moet worden als een verwijzing naar de koninklijke familie, nl. zijn vader Jojakim (Jehojakim) (oorspronkelijk Eljakim), en zijn ooms Joachaz en Sidkia (=Sedekiah; alle drie zijn zoons van de jong gesneuvelde koning Josia), vgl. 2Chron 36. De naamsverwarring bestaat overigens al in de LXX, zie: Brown, Birth of the Messiah, 83 n.48.
    Een andere onregelmatigheid betreft Sealtiël: bij Lk 3:27 is hij de zoon van Neri terwijl hij hier de zoon is van Jechonja (Jojakin); er is wel gesuggereerd dat de leviraatswet hier van toepassing is en dat Jechonja de biologische en Neri de wettige vader was.
    Het is niet nodig te concluderen dat Mattheüs gebruik maakte van een bestaande Griekstalige lijst en niet op de hoogte zou zijn van de Hebreeuwse naamlijsten: zoals elders (bijv. de expliciete citaten) blijkt kiest de evangelist wat hem past bij de verkondiging.
  11. Zie ook: A. Mello, Mattheüs, de schriftgeleerde. Het Evangelie als midrasj. Kok 2002 (oorspronkelijk: Evangelo secondo Matteo, Commento midrasjico e narrativo. Qiqajon 1995), p.47: "Het is de naam 'David' die in deze genealogie het meest voorkomt (vijf keer) en het is de enige naam die een toevoeging heeft: 'David, de koning' (v.6). … veertien is ook gelijk aan de duur van in dagen van de halve maancyclus, zodat we zouden hebben: opkomende maan van Abraham tot David, afnemende maan van David tot de ballingschap gevolgd door een nieuw opkomen van de maan tot de Messiaanse volheid van de 'zoon van David'."
  12. Voor het volgende zie: F. Moloney, Woman: First Among the Faithful. A New Testament Study. St Pauls Publications 1984, pp. 34-37.
  13. In de Hebreeënbrief wordt Rachab beschouwd als een model van geloof: Heb 11:31; zie ook: Clem 21:1; en het purperen koord waaraan ze de spionnen laat ontsnappen wordt bij kerkvaders vergeleken met de stroom van bloed uit Christus' zijde waardoor de mensheid wordt gered.
  14. Vgl. B.VIVIANO, ʺThe Gospel According to Matthewʺ, in: NJBC §42:8, p.632v.