De mens is bekwaam door God aangesproken te worden.

Uit Theowiki


Literatuur.

  • Leo Elders, De metafysica van St. Thomas van Aquino in historische perspectief. II Filosofische godsleer, Brugge, Tabor, 1987.
  • Basil Mitchell, The Justification of Religious Belief, London, MacMillan, 1973.

De zinvraag (De mens kan God kennen).

De vraag naar de zin van het leven.

Overal en altijd hebben mensen zich de vraag gesteld: "Wat is de zin van mijn leven? Waarom besta ik? Wat is de zin van deze wereld?" De vraag "waarom?" komt eigenlijk vanzelf naar boven als men de wereld beschouwt en zich verwondert over de dingen die ik in deze wereld aantref. Het is de meest fundamentele vraag die een mens te beantwoorden heeft.[1]
Soms -m.n. als het de mensen voor de wind gaat- kan deze vraag naar de achtergrond gedrukt worden, anderzijds kan ze (intelligente) kleine kinderen al parten spelen. Toch kan bv. de ontroering over een geboorte de aanleiding zijn waarom iemand zich serieus met deze vraag gaat bezighouden.
Als men echter met de grenzen van het leven en met lijden en dood geconfronteerd wordt dan komt deze vraag a.h.w. vanzelf naar boven. Wanneer men met lijden en pijn geconfronteerd wordt dan kan niemand -tot hij het antwoord gevonden heeft- ontkomen aan de vraag: "waarom?", "waaraan heb ik dat verdiend?"Ziekte, angst, bedreiging, leed, het voorkomen van rampen, onrecht, oorlog, bedreiging, het heengaan van een geliefde confronteren ons -of wij willen of niet- met de vraag naar de zin van het leven.
In alle tijden heeft deze vraag de menselijke geest beziggehouden en zij zal dat ook altijd blijven doen.

De vele antwoorden die de mens zelf bedacht heeft.

  • Sommigen echter leven zo oppervlakkig dat die vraag nauwelijks aandacht krijgt. Zij vluchten voor deze vragen en wensen er niet over na te denken. Bijgevolg zullen zij ook geen echt antwoord vinden. Geen antwoord geven op deze vraag is ook een antwoord.
  • de een neemt het ervan, want het leven is kort, hij probeert van het leven te genieten zoveel als hij kan. Op deze manier tracht hij deze levensvraag uit de weg te gaan.
  • een onbezorgd iemand vertrouwt erop dat het allemaal niet zo'n vaart zal nemen. Hij laat zich compleet meedrijven op de stroom van opvattingen die in zijn omgeving in zijn. Hij geeft zich als het ware over aan de tijdsgeest, aan de men-dictatuur van zijn omgeving. Hij of zij denkt nauwelijks of niet na over deze vraag.[2]
  • een vierde wordt radeloos als hij met deze vraag geconfronteerd wordt en zoekt zijn toevlucht in bezit, drugs, zelfmoord, alcohol, genot op alle mogelijke terreinen, in experimenteren met samenlevingsvormen ...
  • sommigen ontwikkelen een zekere dadendrang tot wereldverbetering (idealisten) of zetten zich in voor een of ander ideaal: bv. het redden van zeehonden, of opkomen voor de rechten van de vrouw (bv. H. Edith Stein).

Bij de zoektocht naar een antwoord op deze fundamentele vraag stuit de mens onvermijdelijk ook op de vraag: bestaat God? Of anders geformuleerd: "Wat is de grond van mijn bestaan?" "Is er misschien een God?" "Bemoeit die God zich met deze wereld, kan ik Hem kennen?" Of vragen zoals: "is dit leven het einde, of bestaat er leven na de dood?"[3] "Hoe kan ik verlossing vinden uit mijn zondigheid?" "welke normen moet ik in mijn leven hanteren?"
Alhoewel het bestaan van God niet zonder meer evident is, is het toch zo dat Zijn bestaan door de meeste mensen (behalve in de laatste 150 jaar in West-Europa) als vanzelfsprekend wordt aangenomen en dat het gezond verstand gebiedt erin te geloven. Dit geloof echter confronteert ons ook met vragen en eist verheldering en verdieping. Het is niet zo dat (methodische) twijfel eerst komt en dan pas een eventueel geloof in het bestaan van God.
M.n. in situaties van lijden zal de vraag naar God opkomen. De Engelse schrijver C.S. Lewis formuleerde dat magistraal:[4]

"God fluistert tot ons in onze vreugde,

Hij spreekt tot ons in ons geweten;
maar Hij roept luid in ons lijden.

Het lijden is de megafoon om de wereld wakker te roepen."

Omdat elke mens persoonlijk een antwoord moet geven -en niet antwoorden is ook een antwoord- op deze fundamentele filosofische vraag[5] en omdat het mensenleven kort is en de mens beperkt ligt het voor de hand dat de verschillende antwoorden van mensen in verschillende culturen hun neerslag hebben gevonden in verschillende religies.
Elk volk op aarde heeft gezocht naar de grond van alle bestaan. Men heeft dan ook nooit een volk aangetroffen dat niet een of andere vorm van religie bezat, die een antwoord op deze vragen probeerde te geven. Zij het dat niet alle volkeren een echte godsdienst kennen.[6]
Hier moeten wij even opmerken dat het geloof in God oorspronkelijk lijkt en a.h.w. spontaan door elke mens aanvaard wordt. Het lijkt dat dit geloof in God pas in tweede instantie zijn neerslag gevonden heeft in verschillende vormen van religie. Deze "secundaire" religies versluieren vaak het "spontane" weten van God versluieren.[7]
Men heeft -zoals bekend- heel verschillende antwoorden geformuleerd.
Primitieve volkeren hebben in de kosmos tekens gezien die hen naar een hogere werkelijkheid verwijzen: bv. de ononderbroken terugkeer van de jaargetijden, de sterrenhemel, de regenval die vruchtbaarheid geeft, de zon en de maan ... .
Hierbij moeten wij bedenken dat in een pre-technische tijd het symbolische en op eerste zicht geheimzinnige karakter van deze dingen veel duidelijker gezien werd dan in een tijd waarin deze dingen natuurwetenschappelijk bestudeerd en verklaard kunnen worden en waarin het Christendom, gedurende bijna twee millenia een grote vrijheid t.o.v. de natuur en het numineuze enz. gebracht heeft.

  • Een greep uit deze oplossingen:
  • de hemel neemt een belangrijke plaats in in veel religies van Oceanië, China, India, Iran ... .
  • de zon vervult een belangrijke rol in religies in Egypte, de Mithras-eredienst, Z.-Amerika ... .
  • onweer, vuur en windkracht hadden een goddelijk aanzien in Afrika, bij de Germanen ... .

Als primitiefste vormen treffen wij dus aan: het animisme, totemisme en andere anthropomorfe godsopvattingen. Hiermee zijn bedoeld het toeschrijven van "goddelijke" krachten aan bergen, stromen, dieren enz. . In het totemisme gaat het om een mystische verbondenheid met een totem (meestal een diersoort). Totemisme op zich is geen religie.Meestal gaat dit alles hand in hand met een magisch proberen om invloed te krijgen op de omgeving en zelfs op de godheden. (Sjamanisme)
Nb. hier stuiten we op veel problemen. Immers we kennen enkel primitieve stammen zoals die nu bestaan, we kennen de absoluut primitieve stam en religie niet, tenzij in zoverre die gereconstrueerd wordt op basis van onze eigen vooronderstellingen.[8]
In hogere culturen vinden wij:

  • immanentisme: er is geen andere werkelijkheid dan deze wereld (bv. boeddhisme, hindoeïsme)
  • monisme: alles is één (Griekse filosoof: Plotinus, Spinoza).
  • pantheïsme: alles wordt als een deel van God gezien (vaak nauwelijks van het monisme te onderscheiden)
  • polytheïsme: veelgodendom (anthropomorf);
  • dualisme: er zijn twee eerste principes: één goed en één kwaad.

De oorspronkelijke natuurlijke godsdienst wordt vaak verdrongen door zo'n hogere, cultureel bepaalde en bepalende godsdienst.
Alle religieuze overtuigingen hebben ook gedragsregels (aanvankelijk zijn moraal en rituele gebruiken één geheel, vgl. het Latijnse begrip mores) afgeleid, riten opgesteld en offers uitgedacht om deze God (of goden of hogere macht<en>) te vriend te houden en om eventueel kwaad af te weren.
Resten hiervan vinden wij nog steeds in onze moderne wereld. Ja, in deze tijd van geloofscrisis steken een aantal aanverwante gebruiken de kop weer op: astrologie, spiritisme, magie, New Age, belangstelling voor het occulte.
Dit denken heeft aanleiding gegeven tot de grote wereldgodsdiensten zoals hindoeïsme, boeddhisme, Islam, de Chinese godsdiensten, enz. .

Het antwoord van God zelf aan het Joodse volk.

Het Joodse volk en het Christendom moeten wij hier voorlopig terzijde laten omdat wijals Christenen geloven dat hier God op een bijzondere manier aan het werk was via Zijn Openbaring. Hun oplossing van de zinvraag mogen wij dus niet rangschikken bij de andere antwoorden die louter door mensen uitgedacht zijn. In dit volk geeft God zelf antwoord op de zinvraag. Hij doet dit geleidelijk in hun geschiedenis zoals wij zullen zien.
Wij zullen ook zien dat God meer deed dan enkel deze zinvraag definitief beantwoorden. Hij bracht ook verlossing enz. .

Het zoeken naar God in het oude Griekenland.

Overal hebben wijzen en wijsgeren gezocht naar een oplossing voor de vraag naar de zin van het bestaan.[9]
De Griekse filosofen,[10] die de basis legden voor het denken in het Westen, stelden vanaf de zesde eeuw vóór Christus de vraag naar God en naar het eerste beginsel. Hun denken is m.n. van belang omdat het Griekse intellectuele denken één van de fundamentele pijlers van de Europese cultuur is.
Xenophanes van Colophon (± 570 - ± 480) dacht reeds dat God zonder moeite met de denkkracht van zijn geest alles beweegt (Fragment 25) en dat Hij steeds op dezelfde plaats blijft en zich niet beweegt (Fragment 26).
Toch blijft in Griekenland in de volgende eeuwen een identificatie van het gehele materiële heelal met het goddelijke overwegen. Een echt zuiver godsbeeld kennen zij nog niet.
Rond het midden van de vijfde eeuw vóór Christus treden de sofisten op, die de traditionele opvattingen van het Griekse godendom in vraag stellen en bekritiseren. De kritiek van de sofisten had o.a. als positief resultaat dat het godsbeeld uitgezuiverd werd. De intellectuelen van die tijd zagen God vooral als een intellect dat het heelal beïnvloedt en bestuurt.
Als reactie op de heersende kritiek op het bestaan van het goddelijke begonnen enkele filosofen godsbewijzen te ontwerpen, bv. Xenophon (± 430-354), Plato en Aristoteles.
Plato (427-347) kwam in zijn vroege dialogen reeds tot de opvatting dat God goed is en dat Hij de mensen niets misgunt. Opvallend is wel dat de hemellichamen (sterren en planeten) bij hem en verder in de vierde eeuw enorm veel betekenis krijgen in het Griekse denken over het goddelijke.
Zijn leerling Aristoteles (384-322) kwam uiteindelijk tot de opvatting van God als eerste beweger -die in zelfgenoegzame zelfaanschouwing leeft-. Deze God is "denken van denken". Ook al vinden wij in Aristoteles' opvatting nog een verre weerklank van polytheïstische opvattingen toch is zijn opvatting een hoogtepunt in het klassieke denken.
Tot de opvatting van een persoonlijke God, die Schepper is, die zich met de wereld en de mens bemoeit is men echter niet gekomen.

Enkele opmerkingen over het atheïsme.

Wij moeten hier nog even signaleren dat er in vrijwel alle culturen en tijden ook atheïsten[11] (mensen die het bestaan van God loochenen) geweest zijn. Zij het dat zij meestal een uiterst kleine groep vormden.
Er waren atheïsten in Athene in de laatste helft van de vijfde eeuw voor Christus en in Plato's tijd. Dit atheïsme was een begeleidend verschijnsel bij een maatschappelijke en religieuze verandering en degeneratie in Athene.
In de Christelijke middeleeuwen was atheïsme haast ondenkbaar en vrijwel onbestaand. Er waren allerlei factoren die leidden tot een explosie van atheïsme aan het begin van onze jaartelling in het Romeinse Rijk en later in West-Europa in het begin van de 17de eeuw.
In de 17de eeuw ontstond atheïsme ten gevolge van de godsdienstoorlogen, van sociale veranderingen en zedenverwildering, door de verandering van het wereldbeeld en het binnendringen van epicurisme en scepticisme. M.n. in Frankrijk ontstond een virulent atheïsme.[12]
Vanaf de "Verlichting" (de 18de eeuw) zien wij in het westen dat de mens en zijn ratio, steeds meer de norm en de maat van alle dingen worden. Men keert zich af van God en het bovennatuurlijke. Dit kwam tot uiting in het scepticisme, later in atheïsme en in die tijd vooral in het deïsme: God heeft de wereld in gang gezet, maar hij trekt er zich niets meer van aan, zoals een horlogemaker zich niet meer bemoeit met de klok die hij gemaakt en opgedraaid heeft.
Vanaf deze tijd is er in het westen langzaamaan een niet-religieuze maatschappij gegroeid. Dit is voor het eerst in de geschiedenis.
Tegen het einde van de 17de en de 18de eeuw kwam er minder atheïsme voorkwam. Maar tegen het midden van de 19de eeuw was er weer een explosie van atheïsme, m.n. onder de intelligentsia.
De atheïstische opvattingen kennen ook extreme meningen: bv. een alles als zinloos ervaren (nihilisme) zoals bij Sartre en Nietzsche en het herleiden van het menselijke bestaan tot louter materiële en economische factoren zoals het marxisme (tot 1989) en zijn afgeleiden. Of tot een agnosticisme: ik weet niet of God bestaat en het interesseert me ook niet.[13]
De grip die het atheïsme en/of agnosticisme nu op het westers denken heeft is niet te onderschatten. Zoals Jean Guitton opmerkte over de huidige situatie: "De mensen geloven in het atheisme, vóór zij de Openbaring ontdekken".[14]

De verbreiding van het moderne atheïsme.

[15] Het moderne materialisme van Ludwig Büchner (1824-99) gepropageerd in zijn natuurfilosofische werken, m.n. Kraft und Stoff, (1855) tezamen met de evolutie-theorie van Charles R. Darwin (1809-1882)[16] c.s. en het actieve materialisme van Ernst Haeckel (1824-1919)[17] hadden en hebben veel invloed.
Ernst Haeckel en Thomas Henry Huxley (1825-95) pastten Darwins (voorzichtige) hypothese uit The Descent of Man and Selection in Relation to Sex (London, 1872)[18] vrijwel kritiekloos toe op de mens.
Daarnaast is er de pessimistische invloed van Arthur Schopenhauer (1788-1860), maar vooral die van Ludwig Feuerbach (1804-72), Das Wesen des Christentums, Leipzig, 1909; ook van Hegel, Nietsche en andere.[19]
Daar komen in het begin van de twintigste eeuw ook nog de theorieën van Freud c.s. over de mens en zijn psyche, die de mens volledig als binnenwerelds behandelen bij.
De allesoverheersende plaats van de natuurwetenschappen die metafysica enz. van zijn plaats beroofd heeft[20] en die de wereld voorstellen als een gegeven dat aan zichzelf voldoende heeft en geen verdere verklaring nodig heeft is een grote factor.
Vanaf de 19de eeuw komt daar ook nog de krachtige stroom van het liberalisme, na 1905 modernisme genoemd, binnen het Christendom bij. Dit houdt uiteindelijk een afwijzing van de Openbaring en de Christelijke geloofsinhoud in.
Als wij de tendens goed inschatten lijkt het moderne atheïsme steeds meer de vorm van agnosticisme aan te nemen.

Onze kennis van God.

Als wij de vraag stellen of wij over God iets weten dan moeten wij die vraag in twee splitsen. Wat weten wij over God vanuit het louter menselijke of natuurlijke denken en wat heeft God ons over zichzelf meegedeeld in zijn Openbaring (de bovennatuurlijke kennis van God).
Voor de natuurlijke kennis van God, zie Godsbewijzen.

Over de bovennatuurlijke kennis handelt in principe de rest van deze cursus.

Hoe te spreken over God?

// dit onderdeel moet nog uitgewerkt worden

CKK 39-43[21]
39 Wanneer de kerk het vermogen van het menselijk verstand God te kennen verdedigt, dan spreekt zij haar vertrouwen uit dat het mogelijk is tot alle mensen en met alle mensen over God te spreken. Deze overtuiging is het vertrekpunt voor haar dialoog met de andere godsdiensten, met de filosofie en de wetenschappen, evenals met de ongelovigen en de atheïsten.

40 Aangezien onze kennis van God beperkt is, is ons spreken over God het ook. Wij kunnen God slechts noemen door te beginnen bij zijn schepselen, en dat overeenkomstig onze beperkte menselijke manier van kennen en denken.

41 De schepselen dragen alle een zekere gelijkenis met God in zich, heel bijzonder de mens die geschapen is naar het beeld en de gelijkenis van God. De talrijke volmaaktheden van de schepselen (hun waarheid, hun goedheid en hun schoonheid) zijn derhalve een weerspiegeling van de oneindige volmaaktheid van God. Daarom kunnen wij God benoemen uitgaand van de volmaaktheden van zijn schepselen, "want uit de grootheid en de schoonheid van de schepselen wordt men door vergelijking hun Schepper gewaar" (Wijsh. 13,5).

42 God gaat ieder schepsel te boven. Wij moeten daarom ons spreken over God zonder ophouden zuiveren van beelden, van wat er beperkt en onvolmaakt aan is om de "onuitsprekelijke, onbegrijpelijke, onzichtbare en ongrijpbare"[22] God niet te verwarren met onze menselijke voorstellingen. Onze menselijke woorden schieten altijd tekort in vergelijking met het mysterie van God.

43 Wanneer wij zo over God spreken, dan drukt onze taal zich weliswaar uit op een menselijke manier, maar ze bereikt werkelijk God zelf zonder Hem evenwel in zijn oneindige eenvoud onder woorden te kunnen brengen. Men moet immers niet vergeten dat "men niet kan wijzen op enige gelijkheid tussen Schepper en schepsel zonder dat er gewezen kan worden op een nog grotere ongelijkheid"[23] en dat "wij van God niet kunnen begrijpen wat Hij is, maar slechts wat Hij niet is, en in welke verhouding de andere wezens tot Hem staan".[24]

Voetnoten

  1. Hierbij is de vraag of deze vraagstelling soms niet versluierd wordt door latere godsdiensten, d.w.z. culturele vormen die de oorspronkelijke natuurlijke religie verdringen, zoals het hindoeïsme e.d. die deze vraag niet schijnen te stellen.
  2. Heidegger heeft beschouwingen over "Das Man". Voor een groot deel doet een mens zoals "men" van hem verwacht, anders zou alle leven, verkeer enz. een absolute chaos worden, we mogen op deze manier de verworvenheiden van cultuur, ervaringen, tradities oppikken. Het gevaar is dat we ons onkritisch helemaal laten meeslepen met de rest.
  3. Vgl. Blaise Pascal, Pensées, ed. Lafuma, 427.
  4. C.S. Lewis, Gods Megafoon, Amsterdam, W. Ten Have, 1957 (Vertaling van The Problem of Pain), 98.
  5. Het beantwoorden van deze vraag valt niet onder de natuurwetenschap.
  6. Denk bv. aan het boeddhisme dat geen echte godsdienst is, maar veeleer een levensleer. Ook de religie van de eskimo's is volgens het getuigenis van missionarissen absoluut minimaal. Dit laatste is te verklaren door het feit dat heel het leven bestond in overleven.
  7. De natuurlijke religie schijnt voordat zij een cultureel bepaalde vorm krijgt monotheïstisch te zijn (en wezenlijk de leer van een offer en middelaar te hebben). Dit is tenminste zo volgens de school van Wilhelm Schmidt, vgl. zijn Der Ursprung der Gottesidee, 12 Bde, 1926-1955 en J.H. Newman, G.K. Chesterton, J. Maritain en P. Schebesta, "Präanimismus", in LThK 8, 657-8.
  8. Het schijnt dat naast de verschillende primitieve religies in vele zogenaamde primitieve volkeren sporen van monotheïsme te vinden zijn.
  9. Voor ons is eigenlijk alleen het westerse (Griekse) denken (van vóór de komst van Christus) van belang. Immers het Griekse denken vormt het intellectuele kader waarin -door Gods Voorzienigheid gewild- het Christendom zou binnentreden en zijn eerste verwoording en "doctrinele ontwikkeling" zou doormaken.
  10. Elders, Metafysica I,2v. .
  11. Zie: Atheïsme.
  12. Elders, Theodicee, 7.
  13. Deze term komt van A. Thomas Huxley uit 1869.
  14. Jean Guitton, Le Christ et l'Evangile, 36: " "Les hommes croiraient à l'athéisme avant de découvrir la révélation".
  15. Uitgebreide studie over hoe atheïsme zich verbreidt en hoe het westers denken vanaf Scotus als ontspoort in: L. Elders, De metafysica van St. Thomas, deel II en in de les over het atheïsme in de cursus Fundamentele Theologie.
  16. On the Origin of Species by Means of Natural Selection, London, 1859. Hierin verwerkte hij ideeën van Thomas Robert Malthus (1766-1834), Essay on the Principles of Population, London, 1798.
  17. Hij was een zoöloog en natuurfilosoof. Zijn vulgariserende uiteenzettingen van een mechanische biologische ontwikkeling van de soorten werd een soort naturalistisch monisme dat veel aanhang vond bij massa's half geschoolde mensen. Cf. Die Welträtsel (1899) en Die Lebenswunder (1904). Cf. LThk 4, 1303.
  18. Darwin zelf vermeed beschouwingen van wereldaanschouwelijke en godsdienstige aard.
  19. Deze zullen bij een bespreking van het atheïsme de revue passeren.
  20. J.H. Newman schildert in zijn Idea of a University (1852) hoe de leegte die ontstaat, als men bv. theologie als wetenschap verwaarloost, door andere wetenschappen opgevuld wordt.
  21. vgl. Elders Met 218v.
  22. Liturgie van H. Johannes Chrysostomus, Anafoor.
  23. Vierde Conc. van Later.: DS 806, vert. uit Lat.
  24. H. Thomas van Aquino, S. Gent. 1,30, vert. uit Lat.