De Spaanse inquisitie: verschil tussen versies

Uit Theowiki
 
(Een tussenliggende versie door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 1: Regel 1:
{{Fth}}<br>
+
{{{Apologetiek}}<br>
 
{{Klik|[[Presentatie: {{BASEPAGENAME}}|Deze les als diaserie]]|180}}<br>
 
{{Klik|[[Presentatie: {{BASEPAGENAME}}|Deze les als diaserie]]|180}}<br>
 
== Literatuur. ==
 
== Literatuur. ==

Huidige versie van 11 jul 2024 om 12:59

{



Literatuur.

  • Bernard Hamilton, The Medieval Inquisition (New York: Holmes & Meier, 1981).
  • John A. O'Brien, The Inquisition, New York: Macmillan; London: Collier Macmillan, 1973.
  • Edward M. Peters, Inquisition, New York: Free Press; London: Collier Macmillan, 1988.
  • John Tedeschi, The Prosecution of Heresy: Collected Studies on the Inquisition in Early Modern Italy (Binghamton, NY: Center for Medieval and Early Renaissance Studies, 1991).
  • Jacques Maritain ,De l'Eglise du Christ et de son personnel, Paris, 1970, 303-343.
  • Walter Brandmüller, "Die Inquizition war doch wohl das letzte! Historische Wirkichkeit und Legende", in: Michael Müller (Hrsg.), Plädoyer fúr die Kirche. Urteile über Vorurteile, Aachen, MM Verlag, 1991.
  • van Hove, "Oltre Il Mito Dell'Inquisizione", I and II, (I.T.) in La Civilta Cattolica (143/IV/3419 [December 5, 1992] 458-467; 143/IV/3420 [December 19, 1992] 578-588). Also as "Beyond the Myth of the Inquisition: Ours is 'The Golden Age'," Faith and Reason, vol. XVIII, no. 4, (Winter 1992) 335-358. // uitzoeken
  • Rainer Decker, "Die cautio criminalis und die Hexenprozessordnung der Römischen Inquisition in Vergleich" (Beitrag zur Festschrift für Dr. Theo G.M. van Oorschot, Trier, 1996, 89-100. // inwerken

Over de Spaanse inquisitie.

  • Arthur Stanley Tuberville, The Spanish Inquisition, 1932, repr. 1968,
  • Cecil Roth, The Spanish Inquisition, Robert Hale Limited 1937, repr. Norton, 1964.
  • R.E. Greenleaf (1969), The Mexican Inquisition of the Sixteenth Century, ALbuquerque, University of New Mexico Press, 1969.
  • Henry {{sc|Kamen]], The Spanish Inquisition. An Historical Revision, London: Phoenix Press, 2000 (orig. 1998).
  • Dé bron: Henry Charles {{sc|Lea]], A History of the Inquisition in Spain, MacMillan, 1906-1907 (4 vols). (als ebook beschikbaar)
  • Marvin R. O'Connell, "The Spanish Inquisition: Fact Versus Fiction" in: Catholic Dossier Nov./Dec., 1996
  • zie: O'Connell

Overzicht van de studie vanuit archieven.

Een overzicht van de studie van de Spaanse inquisitie (vanuit archieven pas vanaf 1809) "From Myth to History", in Peters, 1988, 263-295.

Tijdsbalk inquisitie

1220 Domicanen gesticht
1231 Gregorius IX begint de Middeleeuwse Inquisitie
1478 Sixtus IV staat de Spaanse Inquisitie toe
1515 Leo X stelt een (niet-verplicht) censuur voor de druk in.
1517 Martin Luther begint zijn protest
1540 Jezuïeten gesticht
1542 Bernardino Ochino vlucht uit Italië en wordt Protestant. Paulus III stelt de Romeinse Inquisitie in. Beperkte perscensuur: de werken van Ochino verboden
1544 Nieuwe versie van de Index
1559 Paulus IV Paulijnse Index
1563 Laatste zitting van het concilie van Trente
1564 Tridentijnse Index gepubliceerd
1571 Congregatie van de Index gesticht door St. Pius V
1588 Sixtus V creëert de Congregatie van de Heilig Roomse en Universele Inquisitie ofwel het Heilig Officie
1600 Proces en terechtstelling van Giordano Bruno
1633 Proces van Galilei
1834 Spaanse Inquisitie eindigt officieel.
1908 Inquisitie wordt Heilig Officie.
1965 Paulus VI reorganiseert het Heilig Officie en hernoemt het Congregatie van de Geloofsleer
1966 Index van verboden boeken afgeschaft.

Inleiding.

Elke studie van geloofsverdediging zal vroeg of laat het thema van de inquisitie moeten aanpakken. Laten wij maar ter inleiding stellen dat dé inquisitie niet bestaat, maar dat het een geheel is van heel veel verschillende dingen.

De eerste was de middeleeuwse inquisitie, en ontstond in Z. Frankrijk als reactie op de katharen in 1184 onder paus Lucius III (1181-1185) in het decreet Ad abolendam. Deze inquisitie hield op te bestaan bij het einde van het katharisme in het eerste kwart van de 14de eeuw.

Er bestond ook de Romeinse inquisitie deze begon in 1542 en was van de inquisities de minst actieve en welwillendste.

Daarnaast bestaat de beruchte Spaanse inquisitie, begonnen in 1478, deze was door de staat ingestelde om de converso's, de zogenaamd bekeerde Joden en Moslims en hun afstammelingen, (scheldnaam marrano's) te identificeren. Men ging na of zij die omwille van politieke of sociale omstandigheden katholiek waren geworden, niet in het geheim toch hun oude godsdienst beoefenden. Het was ook haar taak om de naam van mensen die vals hiervan beschuldigd werden te zuiveren. De Spaanse inquisitie is zeker degene die zeker in de populaire voorstelling de slechtste reputatie heeft.

De diverse soorten inquisitie hebben bijna 1000 jaar bestaan en vallen onder de algemene naam inquisitie.

De Middeleeuwse Inquisitie.

In de vroege Middeleeuwen was het de taak van de bisschoppen om te waken over de rechtgelovigheid. Door de komst van de katharen en Albigenzen rond het midden van de 12de eeuw in de westelijke Languedoc (Toulouse, Albi en Carcassone) gingen de pausen zich steeds meer bemoeien met de materie van het behandelen van de heretici. De katharen waren overigens niet enkel een andersdenkende groep, maar vormden een eigen kerk, met bisdommen, enz. (Dit onderdeel wordt hier niet verder uitgewerkt, zie: Katharen Albigenzische kruistochten
In 1233 stelde paus Gregorius XI de pauselijke inquisitie in, toen hij dominicanen en franciscanen naar Z.-Frankrijk stuurde om onderzoek te doen. Zij vestigden zich in Toulouse en Carcassone en hadden enkel aan de paus verantwoording af te leggen.
Zij bezochten dorp na dorp. Als een inquisiteur aankwam kreeg men een maand tijd om zich af te keren van de heresie. Men kreeg dan een lichte boete (een boetekruis dragen, mis bijwonen, processies volgen en op bedevaart gaan), bedoeld om het geloof te sterken. Na deze periode van genade (1 maand) werden zij die van heresie beschuldigd werden en die deze niet afzwoeren voor de rechtbank gebracht.
De beschuldigden kregen niet te horen wie hen had aangeklaagd. Zij mochten wel de namen geven van hun vijanden en hun getuigenis werd dan geblokkeerd. Na 1254 had de aangeklaagde geen recht op een advocaat, maar zij die schuldig bevonden werden konden een appèl op de paus doen.
De processen werden in het geheim gevoerd o.l.v. de vertegenwoordiger van de bisschop en een aantal plaatselijke leken. Marteling van de beschuldigde en diens getuigen à déchargé werd al gauw gebruikelijk, ondanks de voortdurende veroordeling door de paus van foltering, bv. Nicolaas I. Innocentius IV (1243-54) stond uiteindelijk foltering toe bij gevallen van heresie. Foltering werd niet gebruikt als straf maar als middel om bekentenissen af te dwingen (zie hieronder bij de Spaanse inquisitie).
De meeste processen eindigden met een veroordeling en de Kerk leverde de schuldigen over aan het wereldlijk gezag voor de strafvoltrekking. De katharen hielden rond 1300 op te bestaan.
De straffen waren geldboete, geseling, gevangenisstraf, verbanning. Huizen werden in beslag genomen of gesloopt. Wie het kathaarse geloof niet afzwoer werd levenslang opgesloten of terechtgesteld door ophanging of verbranding. Ook werden wel overleden katharen opgegraven en alsnog verbrand.
Dood op de brandstapel zag men als de verdiende straf voor volgehouden heresie, waarschijnlijk naar analogie met de straf voor verraad uit de Romeinse wet. Toch was het verbranden van heretici niet algemeen in de Middeleeuwen, de gewone straf was: boete, geldstraf en gevangenis. Ook werd de eigendom geconfisceerd door de burgerlijke overheid, soms ging daarvan een deel naar de Kerk. Dit gebruik leidde tot gekonkel, chantage, afpersing en simonie en het schiep duidelijk verdenkingen rond de oprechtheid van veel onderzoeken.
In het algemeen hadden de inquisiteurs het liefst dat men heresie afzwoer en zo processen vermeed.
Soms gebeurde het dat wereldse heersers de inquisitie voor hun eigen karretje spanden en het als een staatswapen gebruikte, zoals in het geval van de opheffing van de Orde van de Tempeliers door Philips IV (de schone) in 1314 of bij de Spaanse unificatie en reconquista.

De pauselijke of Romeinse inquisitie.

De pauselijke inquisitie was een soort noodtribunaal in Z.-Frankrijk, Italië en Duitsland. In 1542 richtte Paulus III de Congregatie van de Inquisitie op, bedoeld om het protestantisme te bestrijden. Deze congregatie is m.n. bekend vanwege de veroordeling van Galilei in 1633.

Na Vaticanum II werd deze congregatie vervangen door de Congregatie van de Geloofsleer, die waakt over de zaken van het geloof.

De Spaanse Inquisitie.

Achtergrond en ontstaan

In de 1460-er jaren woedde er burgeroorlog in Spanje, die de verschillende vorstendommen uit elkaar lieten vallen. In 1469 bracht het huwelijk tussen neef en nicht van Ferdinand van Aragon (1452-1516) en Isabella van Castilië (1451-1504),[1] stabiliteit in beide koninkrijken. In 1479 beklom Ferdinand de troon en in september overwon Isabella (vanaf 1474 koningin van Castilië) met de steun van Aragon haar troonpretendente. Ferdinand en Isabella begrepen dat de eenheid van Spanje nodig was en zorgden ervoor dat hun land een van de best bestuurde gebieden van Europa werd.
Ook al waren ze in personele unie toch behielden de verschillende gebieden Castilië, Aragon, Catalonië, en Valencia hun constitutionele eigenheid, hun eigen raden en parlementen.
Ferdinand was mede-koning over Castilië van (1479-1504) en bleef regent na haar dood tot 1516. Castilië werd de leidende kracht in de dubbel-monarchie.
Ferdinand en Isabella hernamen de reconquista die 2 eeuwen lang een slapend bestaan had gekend en in 1492 namen zijn Granada in, waardoor zij voor zichzelf de titel kregen van de "katholieke koningen".
Nu het moslimdeel van Spanje niet meer bestond ging de aandacht uit naar de veel honderdduizenden moslims die binnen het land leefden, m.n. rond Granada. Overal in Europa was het in die tijd vanzelfsprekend dat voor politieke eenheid ook religieuze eenheid nodig was. Spanje had de meest heterogene bevolking en van hogerhand drongen zich maatregelen op. De moslims uit Granada kregen de keuze om óf Christen te worden óf in vrijwillige ballingschap te gaan. Deze onder dwang bekeerden noemde men Morisco's. Het probleem (converso-probleem genoemd) waar men zich ging mee bezighouden was of deze bekeerden niet in het geheim hun moslim geloof trouw bleven. Hetzelfde gold ook voor bekeerde Joden. Henry Kamen (39) wijst erop dat er weinig aanduidingen zijn dat er een converso-probleem was, in elk geval zijn er geen bewijzen voor een bestaande Joodse beweging in de late 1470's.
Veel bekeerde Joden en veel bekeerde moslims hadden belangrijke functies bij de overheid en zelfs onder de clerus, gedurende meer dan 100 jaar. Sommigen waren in de voorbije tijd opgeklommen tot in de adel. In de voorheen heroverde gebeiden leefden moslims in vrede (zonder noodzaak van bekering), zij waren m.n. landbouwers en ambachtslui.
De Middeleeuwse inquisitie bestond nog in Spanje maar leidde een slapend bestaan. In Castilië b.v. was de pauselijke inquisitie nog nooit in actie gekomen. Wel bestond daar een bisschoppelijke inquisitie.
In 1478 werd de Spaanse inquisitie ingesteld door Ferdinand V en Isabella I met een gereserveerde goedkeuring door paus Sixtus IV.
Waarom dit gebeurde is niet helemaal duidelijk. Een aantal redenen wordt naar voor gebracht door onderzoekers: 1. het bewerken van de religieuze eenheid. (De inquisitie maakte het mogelijk voor de machthebbers om buiten de paus om in te grijpen in religieuze aangelegenheden??). 2. de politieke oppositie tegen de koningen verzwakken, 3. de macht van de judeo-converso's m.n. in Aragon. Sommige families werden aangepakt, maar velen werden beschermd door Ferdinand, 4. financiering van de economie, via inbeslagname van goederen.
De inquisitie gebeurde o.l.v. de wereldlijke overheid vanaf haar instelling in 1478 (gereserveerd goedgekeurd door paus Sixtus IV) in Castilië en verspreidde zich vrij snel over heel Spanje. Oorspronkelijk bedoeld om crypto-Joden en later crypto-moslims te ontmaskeren kreeg het al gauw een breder perspectief.
De eerste auto-da-fé werd op 6 feb. 1481 gehouden in Sevilla, hierbij werden 6 personen verbrand. Vele gezinnen die de motieven van de vergevingsgezindheid van de inquisiteurs betwijfelden vluchtten uit Andalusië.[2] De schattingen over het aantal Joden dat Spanje verliet na het begin van de inquisitie wordt door Henry Kamen geschat op 40-80.000. Oudere schrijvers noemen soms 300-800.000. Men vertrok m.n. naar Marokko, Portugal en Italië.
Spanje gebruikte kennelijk de energie die voorheen ingezet werd voor de reconquista voor de verovering van de nieuwe wereld. In 1492 werd Columbus' eerste reis gesponsord door buitenlandse banken.
In 1493 verdeelde paus Alexander VI (Rodrigo Borgia, een Catalaan) de nieuwe wereld tussen Spanje en Portugal. In het verdrag van Tordesillas in 1494 werd de grens westwaarts opgeschoven, waardoor Portugal Brazilië kreeg toegewezen.
Een van de eerste en beruchtste leiders van de inquisitie was Tomás de Torquemada (1420-1498), waarschijnlijk was hijzelf een afstammeling van converso's. Op zijn drijven werden de Joden in 1492 uit Spanje verbannen. Deze inquisitie werd gecontroleerd door de Spaanse koningen en de pausen hadden er geen grip op. Het enige dat in hun vermogen lag was het benoemen van de inquisiteur-generaal.

Tomás de Torquemada (1420-1498)

Geboren in Valladolid in 1420 werd Dominicaan in Valladolid en later prior in het klooster van Santa Cruz te Segovia. Hij was de biechtvader van de jonge Isabella in Segovia, en later een van haar raadgevers. Hij wees alle kerkelijke bevorderingen af en bleef een eenvoudige pater.

De inquisitie in 1478 begonnen had ondanks wreedheid niet veel uitgehaald. Op 17 oktober 1483 werd Torquemada door de paus aangesteld tot groot-inquisiteur van Castilië en Aragon (hij was assistent in Castilië vanaf 11 feb. 1482). Hij bleef dat tot zijn dood in 1498. Hij centraliseerde de aanpak. Hij koos andere inquisiteurs die verantwoording aan hem verschuldigd waren en stelde onmiddellijk rechtbanken in te Valladolid, Sevilla, Jaén, Avila, Cordova, en Ciudad-Real, en in 1484 in Saragossa voor het koninkrijk Aragon. Hij stelde ook een Hoge Raad (Suprema) van 5 leden in die hem moest helpen bij de beroepszaken.

Hij riep een generale vergadering bijeen van de Spaanse inquisiteurs in Sevilla op 29 november 1484 en presenteerde een stuk met 28 artikels als leidraad voor hun werk, hierop kwamen aanvullingen in 1485, 1488, en 1498.

De converso's, die veel invloed en rijkdom hadden stonden aanvankelijk niet onder de jurisdictie van de inquisitie. Torquemada wist het zover te krijgen dat de Joden zich óf moesten bekeren óf uit Spanje moesten vertrekken. De converso's boden daarop de koning 30.000 dukaten om ongemoeid gelaten te worden. Volgens de traditie verscheen daarop Torquemada met een kruis in de hand voor de koning zeggend: "Judas verkocht Jezus voor 30 zilverlingen, uwe hoogheid staat op het punt Hem te verkopen voor 30.000 dukaten." Het was m.n. aan Torquemada te wijten dat de Joden verbannen werden in 1492.

Over zijn wreedheid is veel geschreven. Er worden overdreven getallen genoemd. Veel historici houden met de protestantse schrijver Peschel (Das Zeitalter der Entdeckungen, Stuttgart, 1877, pp. 119 sq.) dat er tussen 1481 en 1504 (dood van Isabella) ongeveer 2000 mensen terechtgesteld waren. Iedere dode is er natuurlijk een teveel. Een oordeel veronderstelt wel dat wij ons proberen te verplaatsen in die tijd, kijken naar de toenmalige rechtspraak en strafmaten.

Het verzet van de pausen.

De pausen hebben steeds geprobeerd om deze inquisitie af te schaffen en waren zeer afwijzend ertegenover. Op 18 april 1482 schreef Sixtus IV een bul, waarin hij stelde dat "in Aragon, Valencia, Mallorca en Catalonië de inquisitie niet gemotiveerd werd door ijver voor de zielen en het geloof, maar door geldzucht en dat vele trouwe en ware Christenen, op het getuigenis van hun vijanden, rivalen, slaven ... in de gevangenis geworpen waren, gefolterd waren... , van hun goederen beroofd waren, enz.".[3]
Ferdinand kon niet geloven dat deze bul van de paus kwam en eiste vervolgens (13 mei 1482) dat deze de bul introk, dat deed hij op 17 oktober 1483, met de aanstelling van Torquemada.

De pausen zagen de Spaanse inquisitie als een misbruik van iets wat aan de Kerk toekwam. Het oorspronkelijke doel van de inquisitie was het vinden en straffen van bekeerde Joden en moslims die in het geheim hun eigen geloof bleven beleven. Maar al vlug was geen enkele Spanjaard veilig voor de inquisitie. Zo werden bv. tijdens hun leven de H. Ignatius van Loyola en de H. Theresia van Avila verdacht van heresie.

De censuur in Spanje bv. verbood boeken die de H. Stoel goedkeurde. De Spaanse inquisitie was heel brutaal en goed georganiseerd en zeer kwistig met doodvonnissen, dit in tegenstelling met de Middeleeuwse inquisitie. Haar zogenaamde auto-da-fé's (geloofsdaden) werden berucht. De Spaanse overheid trachtte de inquisitie in al haar gebieden in te voeren, maar in de Spaanse Nederlanden lukte dat niet door tegenwerking van de plaatselijke overheden. In 1510 werden de inquisiteurs uit Napels weggejaagd, kennelijk met medeweten en goedkeuring van de paus.
Pas in 1834 werd de Spaanse inquisitie definitief afgeschaft.

De invoering en de eerste periode.

In Aragon was er veel verzet tegen het invoeren van de Castiliaanse inquisitie, hetgeen Torquemada toch doorzette. In heel Spanje vond het opzetten van de inquisitie veel weerstand, m.n. vanuit de kringen van de converso's. Men ziet dat deze inquisitie vooral gericht was tegen de converso's, bv. in Barcelona was 99,3 % van alle veroordeelden tussen 1488 en 1505 converso; in Valencia was dat 91,6 % tussen 1484 en 1530.

Velen vertrokken uit het land, ook al waren zij in geen enkel opzicht schuldig aan het leiden van een geheim Joods leven.

Van de eerste jaren van de inquisitie zijn er geen betrouwbare getallen. Hernado del Pulgar schat dat tot 1490 ongeveer 2000 mensen het leven lieten en dat 15.000 vielen onder de "gratieverleningen". Kamen schat dat er ongeveer 2000 in totaal het leven lieten in de hele loop van de inquisitie, het leeuwendeel daarvan in de eerste decennia.[4]

Tegen de alumbrados.

Vanaf 1519 (of eerder) richtte de inquisitie zich ook tegen de alumbrados, een spirituele en devotionele beweging uit Castilië, ontstaan op het eind van de 15de eeuw. De beweging lag in he verlengde van de franciscanen, een van hun belangrijkste werken is het "Spirituele ABC" uit 1527 van de franciscaan Francisco de Osuna. De leerlingen van deze school volgden een mystieke methode die bekend stond als recogimiento (het zich bijeenrapen) van de ziel voor God. De aanhangers waren de recogidos. Uit deze beweging groeide een versie, die veroordeeld werd door het generaal kapittel van de franciscanen in 1524. Zij leerden de passieve vereniging van de ziel met God, hun methode heette dejamiendo (zich overgeven). De aanhangers heetten dejados of alumbrados (de verlichten). Overigens ontstonden er in die tijd overal in Europa mystieke bewegingen. Deze groepen werden vervolgd. Zo werd er op 23 september 1525 door inquisiteur Manrique een edict over de alumbrados opgesteld.[5] Of er ook slachtoffers gevallen zijn weet ik niet. Een gevolg hiervan is dat St. Jan van het Kruis in 1532-3 uiteraard onterecht een jaar in de cel van de inquisitie zat, waar hij zijn beroemde gedicht "Donkere Nacht?" geschreven heeft.

Tegen het opkomend protestantisme.

In de 1520's mengden diverse ideeën zich met het opkomende protestantisme. Tot 1558 waren er minder dan 50 aanklachten wegen lutheranisme. De meeste getuigen ook nog dat men geen idee had wat het lutheranisme inhield.

Na 1525 waren alle inwoners van Spanje officieel Christen, maar ook toen waren en drukkingsmiddelen nodig om de gedwongen bekering en het uiterlijke orthodoxie te ondersteunen en beschermen. In die tijd werden er wetten gemaakt die de zuiverheid van bloed (limpieza de sangre) moesten garanderen voor alle kandidaten in Kerk en overheid om te voorkomen dat converso's weer een belangrijke plaats innamen. Heel veel Spaanse families die al eeuwenlang bekeerlingen in hun afstamming hadden gingen hun stamboom herzien.
Op 25 mei1558 schreef keizer Karel V, die troonsafstand gedaan had en woonde bij het klooster van Yuste in Extramadura, een brief aan zijn dochter Johanna die regentes van Spanje was in afwezigheid van zijn zoon en opvolger Philips II, die in de Nederlanden verbleef, naar aanleiding van het vinden van lutheraanse bijbels in Sevilla en Valladolid (?) en de berichten die hij van inquisiteur Valdés kreeg. In deze brief pleit hij voor een meedogenloze repressie van het lutheranisme. Tijdens zijn bewind had hij het Duitse deel van zijn rijk uiteen zien vallen

Deze brief is een keerpunt, vanaf nu ging de inquisitie o.l.v. Valdés zich helemaal concentreren op de heterodoxie. De auto-da-fé's gingen hierover. Bv. in Valladolid op 21 mei 1559, werden 30 mensen van protestantisme beschuldigd en werden er 14 verbrand.

Tussen 1559-1566 werden er ongeveer 100 personen terechtgesteld door de inquisitie. Let wel in Engeland werden in dezelfde tijde 3 maal zoveel mensen onder Koningin Mary terechtgesteld omwille van hun geloof, in Frankrijk onder Henri II minstens tweemaal zoveel en in de Lage Landen minstens 1000.

Van 1566 tot het einde van de eeuw werden er minder dan 12 Spanjaarden omwille van protestantisme terechtgesteld. Wel richtte de inquisitie zich tegen vreemdelingen. Zo werden er in die periode ca 80 Fransen terechtgesteld en 380 naar de galeien gestuurd. Ook Vlamingen en andere vreemdelingen die in Spanje kwamen werden vervolgd. Hier zijn duidelijk ook aspecten van xenofobie aan te wijzen.

In 1568 leidde het verzet van de Morisco's (naam voor bekeerde moslims en hun afstammelingen na 1500) in Andalusië tot rebellie. Toen zij de hulp inriepen van het Ottomaanse Rijk leidde dit tot massale verbanningen en het vertrek van honderdduizenden morisco's en converso's (= bekeerde Joden en moslims in algemeen). Onder hen waren vele vrome Christenen.


De werkwijze.

[6]
Als de inquisitie in een stad kwam, dan was het de bedoeling om angst te creëren. Als de inquisiteurs in de stad kwamen presenteerden zij eerst hun geloofsbrieven aan de burgerlijke en kerkelijke overheid. Vervolgens werd het volk op een zon- of verplichte feestdag opgeroepen om naar de hoogmis te komen. Daar werd aan het eind van de preek door de inquisiteur een kruis in de lucht gestoken. Iedereen werd opgeroepen om de rechterhand te heffen en kruis te maken en een eed te zweren dat men de inquisitie zou steunen. Dan las de inquisiteur het edict voor. In de eerste jaren was dit edict een "edict van genade", naar het model van de middeleeuwse inquisitie, waarin een lijst van heresieën genoemd werd en iedereen opgeroepen om eventuele dwaling te belijden. In een periode van 30 of 40 dagen kregen allen die zichzelf melden gratie en een lichte straf. Soms waren dit grote aantallen, bv. in Toledo waren het er 2400 in 1486. Na 1500 werd het "edict van genade" vervangen door het "edict van geloof", waarin geen periode van inkeer meer werd voorzien en men vroeg om verdachten aan te wijzen. Later in de eeuw rond 1568 toen men m.n. actie tegen de morisco's ondernam werd het edict van genade weer ingevoerd om op deze manier medewerking te krijgen en informatie.

De tekst van het edict lag niet vast tot 1630.

De belangrijkste vrees was niet voor de inquisitie, maar voor de buren. Vaak waren het hele gemeenschappen die tegen elkaar getuigden. Een algemene sfeer van vrees ontstond, priesters durfden niet te preken en wie preekte sprak niet over delicate materie.[7]
In de gebieden waar de mensen zich aaneensloten zoals Catalonië kreeg de inquisitie eigenlijk geen voet aan de grond.

Aanvankelijk trokken de inquisiteurs rond om heretici te zoeken, later waren het vaste rechtbanken waar mensen werden aangebracht. De inquisiteurs haatten het om rond te trekken, lange reizen, moeilijke wegen, vaak moest men over privé-terrein waar de overheden vijandig waren. De reizen leverden in het algemeen niet genoeg op om de salarissen te betalen.

Bij de Spaanse inquisitie werden de namen van getuigen geheim gehouden (in de burgerlijke processen niet). Hiertegen was zwaar protest (o.a. in 1518), maar dit bleef overeind, onder druk van Cisneros. Het gevolg hiervan was dat de klachten heel algemeen geformuleerd moesten worden anders kon de beklaagde uit de klacht afleiden wie hem had aangeklaagd.

In juridisch opzicht was de inquisitie niet beter of slechter dan de wereldlijke rechtbanken. In de beginjaren was er overigens ook geen geheimhouding en waren de processen publiek. Later veranderde dat.

De normale procedure was dat eerst een aantal theologen, die als consultors of accessoren fungeerden, de aanklacht tegen iemand onderzochten of er wel sprake was van heresie. Was de klacht gegrond dan vaardigde de vervolger (fiscal) een arrestatiebevel uit en werd de beklaagde gearresteerd en opgesloten. Vaak echter arresteerde men vóór het onderzoek. Hiertegen protesteerde de Cortes (Hoge Raad?/) in 1533. Vaak ook verbleef men jaren in hechtenis voor het begin van het proces.

Arrestatie betekende de onmiddellijke in beslagname van de goederen die minutieus opgeschreven werden. De kosten voor de gevangenschap werden hieruit betaald door stuk voor stuk de eigendom te verkopen. In juli 1486 kwam koning Ferdinand tussenbeide en bepaalde dat de kinderen van een beschuldigde geholpen moesten worden. Pas in 1561 werd dit structureel geregeld.

In tegenstelling tot wat men meestal schetst had de inquisitie voor zijn tijd vaak de beste gevangenissen. In het algemeen werden deze als humaner dan de gevangenissen voor normale kerkelijke en wereldlijke straffen gezien. Er zijn gevallen bekend waarin gevangenen zichzelf van heresie beschuldigden om overgeplaatst te worden naar de gevangenis van de inquisitie.[8] Er waren ook gevangenissen waar het overbevolkt was en waar de situatie schrijnend was.

De redelijke gevangenissen betekenden niet dat de inquisitie erg welwillend was. Overigens probeerde men de gevangenen van de inquisitie zoveel mogelijk van de buitenwereld en mekaar te isoleren. De gebrekkige hygiëne en voorzieningen in de gevangenissen waren de belangrijkste doodsoorzaak, niet de foltering. De gevangenissen waren ook niet bedoeld als strafmiddel, maar waren er ter voorbereiding van het proces.

De ondervragingen gebeurden in aanwezigheid van een secretaris en notaris. In de tijd dat men m.n. de morisco's aanpakte en toen de inquisitie zijn activiteiten naar Catalonië uitstrekte was er vaak een tolk bij. De Spaanse tekst werd opgeschreven, niet de originele.

Het gebruik van foltering was er. Foltering was geen doel op zich en ook geen straf. Het was een middel om bekentenissen af te dwingen. In een tijd waarin foltering aan de Europese rechtbanken gemeen goed was, werd het in Spanje ook door de inquisitie met terughoudendheid bedreven. Foltering was normaliter het laatste middel om tot bekentenis te brengen en werd niet zo vaak gebruikt. Vaak was het plaatsen van de gevangene voor de martelwerktuigen (in conspectu) voldoende om een bekentenis af te dwingen.

Belijdenissen onder tortuur waren niet rechtsgeldig, daarom moest de gefolterde het een dag na de foltering opnieuw bekennen. Omdat iemand maar één keer gefolterd mocht worden gebruikte men bijna steeds de truc door aan het eind van de foltering te zeggen dat de foltering werd opgeschort. Vaak werd men ook nog gedwongen om de namen en misdaden van anderen of medeplichtigen op te biechten.

Statistisch gezien werd foltering toegestaan vanaf de instructie van 1484. In de vroege jaren werd het bijna niet gebruikt omdat de procedure met het "edict van genade" de zaak genoeg in gang hield. In Cuidad Real waar 400 converso's voor de rechtbank kwamen werden er maar 2 gefolterd.[9]
Na 1530 veranderde de situatie volledig. Het was nu de zaak om het ondergrondse Joodse geloof uit te roeien. Foltering werd enkel toegestaan in het geval van verdenking van heresie, waardoor de meeste kleine aanklachten bij de inquisitie al buiten schot bleven.

In de tijd hierna gebeurde de meeste folteringen. In Granada werden tussen 1573 en 1577 werden 18 van de 256 aangeklaagden gefolterd (iets meer dan 7 %). In Sevilla werden tussen 1606 en 1612 24 van de 184 beschuldigden gefolterd, iets meer dan 11 %. In het midden van de 18de eeuw was foltering verdwenen. Toch speelde foltering een grote rol voor de groep die beschuldigd werd om in het geheim Jood te zijn en na de komst van het protestantisme ook voor hen die hiervan verdacht werden. Het werd voor de gevallen van heresie gebruikt. Lea schat dat tussen 1575 en 1610 in een derde van alle gevallen van verdenking van judaïseren en protestantisme foltering gebruikt werd. Op het eind van de 17de eeuw werd minstens 3/4 van alle judaïseerders gefolterd.[10]
Foltering was geen strafmiddel, maar middel om bekentenissen af te dwingen en informatie te verkrijgen. De folteraars waren de publieke beulen, verder waren aanwezig de inquisiteurs, een vertegenwoordiger van de bisschop, en een secretaris. Meestal was ook een dokter in de buurt voor medische noodhulp. Voor zover wij uit de bronnen weten hebben zij nooit geprobeerd om te brainwashen. Men kende deze hele tak van psychologische foltering niet. Wel gebruikte men in de latere periode de methode om de familierelaties van de judaïseerders op te sporen en langs deze weg familieleden elkaar te laten aanbrengen, hetgeen als zeer wreed bestempeld mag worden.
De fundamentele regel was dat de gefolterde geen gevaar voor leven of blijvend letsel mocht lopen. Kerkelijke rechtbanken mochten niemand laten doden en mochten ook geen bloed laten vloeien. De folteringen van de inquisitie waren de toen gangbare ook voor andere rechtbanken.

De drie gebruikte methoden waren:

  • garrucha (=poelie): ophangen aan gebonden polsen boven het hoofd met de touw over een poelie, met gewichten aan de voeten. Het slachtoffer werd opgetrokken en dan liet men hem met een snok vallen. Het effect was om armen en benen uit te rekken en eventueel te ontwrichten.
  • toca of waterfoltering: de gefolterde werd vastgebonden op de pijnbank, zijn mond werd geopend en een toca of stuk linnen stof werd in zijn keel gestoken en zo werd water uit een kruik naar binnen gegoten. Hoe meer kruiken ...
  • potro: de meest gebruikte na de 16de eeuw. Men werd op de pijnbank gebonden me touwen die rond het lichaam en de ledematen zaten. Deze touwen werden opgedraaid door de beul.

De beschuldigde werd naakt op een schaamlap na vastgebonden. Soms onderging het slachtoffer alle drie de folteringen. Er schijnen geen leeftijdsgrenzen te zijn geweest. Er zijn gevallen van vrouwen tussen 70 en 90 jaar en kinderen van 13 jaar. Ook werd geen uitzondering voor de clerus gemaakt. Wie het overleefde was er meestal beroerd aan toe, met gebroken ledematen, met gebroken gezondheid en verstand. Sommigen stierven direct of aan de gevolgen.

Proces en strafvoltrekking.

Omdat de inquisitie pas tot arrestatie overging nadat men de bewijzen voor sluitend hield ging men ervan uit dat de beschuldigde zijn onschuld diende te bewijzen. Het enige dat de inquisitie nodig had van een beschuldigde was een bekentenis. Als bleek dat de beschuldiging of bewijzen vals waren dan werd hij onmiddellijk in vrijheid gesteld.

Een van de ergste dingen was dat beschuldigden de namen van de aanklagers niet kenden en ook de redenen van hun arrest niet te horen kregen, waardoor zijn dagen of maanden vast konden zitten zonder de reden te kennen. In plaats van de beschuldigde in beschuldiging te stellen kreeg hij drie waarschuwingen in de loop van enkele weken om zijn geweten te onderzoeken, de waarheid te belijden en op de welwillendheid van de rechtbank te vertrouwen. De derde waarschuwing ging gepaard met de waarschuwing dat het verstandig was om zijn eigen vergrijpen te belijden. De bedoeling was uiteraard om de gevangene depressief te maken en te breken. Vaak beleed hij misdaden waarvan de inquisitie hem niet eens wilde beschuldigen. Hij kwam er dan ook niet achter hoeveel de inquisitie reeds wist en wat hij zichzelf had aangedaan.

Als hij na de derde waarschuwing met de aanklacht geconfronteerd werd dan moest hij onmiddellijk antwoorden zonder advocaat en zonder tijd te krijgen om zijn verdediging voor te bereiden. In tegenstelling tot de middeleeuwse inquisitie had de verdachte vervolgens recht op een advocaat. Dit stond in de instructies van 1484 en werd bijna steeds gerespecteerd, maar later werd dit toch wel een farce. Aanvankelijk kon de beschuldigde zelf een advocaat uitkiezen, later werd een speciale advocaat door de rechtbank aangewezen, zodat in het midden van de 16de eeuw de advocaten functionarissen in dienst van de rechtbank waren. Vaak deden deze laatsten hun best maar zij werden enorm gehinderd door restricties van de rechtbank en de gevaarlijke taak om iemand die van heresie beschuldigd werd te verdedigen.

Bij de uiteindelijke in beschuldiging stelling kreeg de beschuldigde de aanklacht op schrift opdat hij zich zou kunnen verdedigen. Echter de namen van de aanklagers en getuigen en de bewijzen die de aanklagers zouden kunnen ontmaskeren werden niet genoemd. Uiteraard werkte dit in het nadeel van de verdediging.

De verdediging kon een aantal dingen doen: de valsheid van de hele aanklacht aantonen, hij kon getuigen à déchargé oproepen, vijandige getuigenissen blokkeren door persoonlijke vijandschap t.o.v. hem aan te tonen, hij kon ook zijn rechters wraken, als hij tenminste goed kon bewijzen dat zij hem persoonlijk vijandig gezind waren. Soms pleitte men voor verzachtende omstandigheden: dronkenschap, gekheid, te jonge leeftijd enz.

Er werd niet een zitting ergens gehouden in een aparte ruimte. Het proces was een opeenvolging van audities waar aanklager en verdediging hun zeg konden doen en uit een serie ondervragingen door de inquisiteurs in aanwezigheid van een notaris. Als beiden hun zeg gehad hadden, kwam de tijd voor de uitspraak. Hiervoor werd een consulta de fe gevormd, een groep bestaand uit de inquisiteurs, een vertegenwoordiger van de bisschop, een aantal specialisten in canoniek recht (consultors). Samen hielden zij een stemming. Op deze manier werd voorkomen dat de inquisiteurs volkomen willekeurig konden handelen. Zij hadden wettelijke experts van buiten die mee de zaak controleerden.

Volgens de instructies van Valdés uit 1561 was de stemming als de inquisiteurs en de bisschoppelijke vertegenwoordiger het eens waren afdoende, ook tegen de meerderheid van de consultors in, maar dan moest de zaak wel naar de Suprema. In de 18de eeuw werd de zaak gecentraliseerd en werden alle beslissingen genomen door de Suprema en niet meer door provinciale rechtbanken.

Het is onnodig te zeggen dat op alle niveaus misbruiken waren. Immers een echte verdediging was onmogelijk. Feitelijk hing het lot van een aangeklaagde bijna volledig af van de stemming van de inquisiteurs. Vaak ook bleef men jaren in de cel voor men tot een proces kwam. In Llerena in 1590 waren er zoveel aanklachten tegen alumbrados, marrano's en morisco's dat ook al waren en 60 rechters, sommige mensen wel 7 jaar in de gevangenis verbleven, denk eraan dat al die tijd hun goederen verbeurd waren en dienden om de onkosten van de gevangenis te betalen.

Er zijn geen goede gegevens beschikbaar voor de strafmaat die werd uitgesproken. De documenten van de eerste jaren van de inquisitie zijn bijna allemaal verdwenen. Van latere jaren is het vaak fragmentarisch.

De grote periodes van de inquisitie.

Er zijn grofweg 5 perioden te onderscheiden:

  • 1. 1483-1530: periode van grote vervolging van converso's
  • 2. 1531-1560: relatieve rust
  • 3. 1561-1620: grote activiteit tegen protestanten en morisco's
  • 4. 1621-1700: de veroordelingen gelden bijna nooit converso's en morisco's
  • 5. 18de eeuw: geen vervolging van heresie

De uitkomst van het proces en de straffen.

De uitkomst van het proces kon drie wegen opgaan.
1. De beschuldigde kon worden vrijgesproken (geabsolveerd of opgeschort = geen uitspraak)

2. gestraft door boete of verzoening.

3. verbrand in persoon of plaatsvervangend.

De straffen waren meestal én lichamelijk en geestelijk.
In Valencia vinden wij ongeveer 3075 zaken tussen 1566 en 1609, deze eindigden als volgt:

  • 44,2 % gestraft
  • 40,2 % verzoend
  • 2,5 % vrij (geabsolveerd)
  • 9 % opgeschort
  • 2,1 % plaatsvervangend verbrand
  • 2 % levend verbrand.

Het aantal zaken dat geseponeerd werd was gering, maar het kon wel. Dit was een verbetering tegenover de middeleeuwse rechtbanken die dit niet kenden. Opschorting was vaak erger dan een veroordeling, immers het betekende dat het proces ten allen tijde kon worden heropend.

Er bestond maar een kleine mogelijkheid om in beroep te gaan. Bij een publieke auto da fe kreeg de beschuldigde de uitspraak pas te horen tijdens de auto en kon niet meer in beroep gaan. Bij een terdoodveroordeling moest de beklaagde de avond van te voren ingelicht worden opdat hij zich op biecht en verzoening kon voorbereiden. Later werd dit 3 dagen tevoren gegeven. Bij andere gelegenheden kon men bij de Suprema in beroep gaan. Men deed er alles aan opdat men niet in Rome in beroep zou gaan.

Gestraft worden was de kleinste straf. Zij moesten hun misdaden afzweren: de levi voor kleine en de vehementi voor grote misdaden. Men zwoer om de zonde in de toekomst te vermijden. Als het de vehementi was, dan betekende dat dat men bij een hervallen een grotere straf riskeerde.

De fysieke straffen waren o.a.

1. de sanbenito: een afkorting van saco bendito, een boetekleed, oorspronkelijk van de middeleeuwse inquisitie. Het was meestal een geel kleed met een of twee diagonale kruisen. Men moest dit dragen van enkele maanden tot levenslang. Zij die bij een auto verzoend zouden worden moesten een zwarte sanbenito dragen, met daarop vlammen, duivels en andere decoraties geschilderd. Het meeste verzet was er niet tegen de sanbenito, maar tegen het feit dat die vaak in de kerk werden opgehangen als een blijvende herinnering.

2. Gevangenisstraf kon voor maanden, jaren of levenslang zijn. Een levenslange (eeuwige) opsluiting betekende in praktijk meestal een aantal maanden en zelden meer dan 3 jaar als de veroordeelde rouwmoedig was. Lang niet altijd werd men na de veroordeling ook daadwerkelijk opgesloten, vaak kreeg men huisarrest of moest men in een klooster of hospitaal verblijven, waar men een redelijk comfort genoot.
3. De galeien was een nieuwe straf, onbekend bij de Middeleeuwse inquisitie. Dit werd ingevoerd door Ferdinand die zo goedkope werkkrachten kreeg. Vanaf het midden van de 16de eeuw werd het meer en meer gebruikt omdat de koninklijke vloot volk nodig had. Bigamie en sodomie leidde meestal to veroordeling tot de galeien. Meestal was de straf minder dan 5 jaar. Bij de burgerlijke rechtbanken was het ook levenslang. Het was een economische straf, i.p.v. gevangenissen te moeten onderhouden kreeg de staat goedkope roeiers. Na een opstand in 1596 werden de galeien ook de straf voor de morisco's. In het midden van de 18de eeuw hield deze straf op te bestaan.

4. Geseling was een vrij veel voorkomende straf. Deze straf droeg het stigma van vernedering en schaamte. Ze werd enkel tegen mensen van lage komaf gebruikt. De veroordeelde werd meestal "door de straten gegeseld". Een man moest daarbij het bovenlichaam ontbloten. Vaak werd men op een ezel vastgebonden. Hij kreeg een vastgesteld aantal geselslagen. Vaak deden omstaanders en kinderen mee aan het slaan en gooien met stenen. Men deed dit ook met kinderen en bejaarden van beider kunne. Normaliter werden er niet meer dan 200 slagen voorgeschreven. Een normaal aantal was 100.
Men kon ook meerdere straffen tegelijk krijgen.

5. Verbanning.

6. Soms kreeg men nieuw verzonnen straffen zoals bij de Mexicaanse inquisitie in december 1664, werd iemand met honing ingesmeerd, met veren bedekt en veroordeeld om 4 uur in de zon te staan gedurende een auto da fe.

7. De hoogste straf was verbranding op de brandstapel. In de 15de eeuw was dit zo geaccepteerd dat de uitvinding ervan zeker neit op het conto van de Spaanse inquisitie geschreven kan worden.[11] Het was het gebruik van de kerkelijke overheid, ook al in de middeleeuwse inquisitie, dat een veroordeelde hereticus werd overgeleverd aan de wereldse overheid om hem te straffen. De wereldse overheid moest de doodstraffen en bloedstraffen die door de kerkelijke overheid waren uitgesproken uitvoeren. Wij kunnen hier geen excuses zoeken om de kerkelijke inquisitie te ontlasten.
Twee groepen mensen kwamen in aanmerking voor de brandstapel: heretici en hervallen heretici. Wie berouw had voor een grote auto da fe werd gewurgd als het vuur werd aangestoken en dan werd zijn lichaam verbrand, wie geen berouw had werd levend verbrand. De meesten werden plaatsvervangend verbrand, en waren dus reeds dood, maar konden ook gevlucht zijn.

De eerste 20 jaar waren het ergste en de latere relatieve mildheid kon de beruchtheid hiervan nooit milderen. Het aantal geëxecuteerden in 19 van de rechtbanken tussen 1540 en 1700 was minder dan 2 %. Als dit klopt dan werden in de loop van de 16de een 17de eeuw minder dan 3 personen per jaar geëxecuteerd in heel het Spaanse Rijk van Sicilië tot Peru. Dit was in ieder geval minder dan in plaatselijke rechtbanken in Spanje en elders in Europa.

Ook al waren er relatief weinig doodvonnissen, erg getroffen werden de mensen van Joodse of moslim afkomst. De meesten in het begin, in de 29 jaar van Karel III (1759-1788) en Karel IV (1788-1808) werden er maar 4 personen verbrand.[12]
Na een veroordeling moest de veroordeelde meestal in publiek verschijnen in een auto da fe. Dit kon een privé (auto particular) of publieke (auto público of auto general) ceremonie zijn. Deze laatste werden bekend als de beruchte auto-da-fé's. Hier werden de straffen meegedeeld.

De ceremonies van de auto-da-fé is een literatuur op zichzelf. Het begon als een religieuze daad van boete en gerechtigheid, maar werd een volksvermaak zoals stierengevechten of vuurwerk. Met name buitenlanders waren onder de indruk van het gruwelijke spektakel, terwijl overal ook publieke terechtstellingen plaatsvonden. Buitenlanders zoals de Franse ambassadeur Markies de Vellars die in 1680 in Madrid een auto bijwoonde stond verbijsterd van het verschil tussen de religieuze laksheid van de Spanjaarden in het dagelijkse leven en hun vrome houding tijdens de auto. Dit geeft een belangrijk inzicht in de ware betekenis van een auto.[13] De zogenaamde "auto" was iets vreemd dat van buitenaf opgelegd was en dat niet voortkwam uit het geloof of het volk. Aanvankelijk waren de auto's privé, maar vanaf het midden van de 16de eeuw werd de publieke en ceremoniële auto-da-fé ingevoerd door grootinquisiteur Fernando de Valdés als middel om de aanwezigheid van de inquisitie te doen voelen. De eerste auto nieuwe stijl schijnt die van 1559 in Valladolid te zijn, in aanwezigheid van het hof. De aanwezigheid van het hof bij een aantal auto's deed vanaf die tijd het aanzien van de auto ervan stijgen.

De auto's waren uiteraard vanwege hun nieuwheid heel populair in de 1560's. In het zelfde decennium verschenen overal in Europa reeds tekeningen ervan. De glorietijd van de auto's was 1559 tot midden 1570's. De eerste in Barcelona was in 1564 in aanwezigheid van Philips II, de eerste in Logroño in 1570, de eerste in Palermo (Sicilië) in 1573. Na 1570 waren ze zeldzaam in Castilië. In de 17de eeuw waren er maar een paar auto's.

De frequentie van de grote auto-da-fé's hing af van het aantal veroordeelden die men kon aanbrengen. Het hing af van de discretie van de individuele rechtbanken en van het aantal veroordeelden, want het geheel was in wezen één grote show. Men bracht penitenten van alle kanten van Spanje samen. Een maand van te voren werd afgekondigd wanneer de auto-da-fé zou plaatsvinden en de rest is bekend. In die maand werden de schavotten opgericht. In de vooravond hield men een speciale processie, de processie van het groene kruis genoemd, waarin men het kruis van het H. Officie naar de plaats voor de auto bracht. De hele nacht werd gebeden, ´s morgens vroeg was er een H. Mis, waarna er ontbijt was voor iedereen die de auto zou bijwonen, incl. de veroordeelden. Men ging in processie naar de plats van de auto. In de begintijd was het vaak heel sober en lag de nadruk op de verzoening, later werd het een echt spektakel. Ook bij de grote auto´s lag de nadruk op de verzoening. Het is niet zo dat de terechtstellingen het hoogtepunt waren. Deze werden meestal in een aparte ceremonie buiten de stad gedaan. Vaak waren er ook geen terechtstellingen.

De uitvinding van de inquisitie.

Vanaf het begin deed de Spaanse inquisitie veel stof opwaaien en was ze de oorzaak van controverse.[14] Al gauw werd het een mythe en wel langs verschillende wegen.

(1) In de 16de eeuw werd de inquisitie in kringen van de reformatie afgeschilderd als een bedreiging van de vrijheid van denken in Europa, m.n. na de vervolging van protestanten in Castilië in 1559-62. Wij mogen opmerken dat er maar heel weinig protestanten ooit berecht zijn in Spanje. De protestanten vermelden niets over het lijden van de converso's en morisco's. [Deze zou het in protestants Europa niet beter vergaan zijn]. De inquisitie werd afgeschilderd als de bedreiging die Europa boven het hoofd zou hangen als het katholicisme en zijn tirannie zou overwinnen. De inquisitie werd het voorbeeld van onverdraagzaamheid en de gruwelen van Rome. Nog in de 19de eeuw ging dit verder. Veel invloed op het protestantse beeld had Sanctae Inquisitionis Hispanicae Artes, gepubliceerd onder het pseudoniem Reginaldus Gonzalvus Montanus, maar in werkelijkheid geschreven door twee Spaanse protestantse ballingen Casiodoro de Reina en Antonio del Corro.[15] Zij beschreven voor het eerst de functie van de inquisitie en hun afkomst verleende hen gezag. Tussen 1568 waren er 2 Engelse, 1 Franse, 2 Nederlandse, 4 Duitse en 1 Hongaarse uitgave van. Hierna zag protestants Europa de inquisitie als vijand nummer één. In het boek wordt niet vermeld dat de voornaamste slachtoffers de marrano's en morisco's waren en absoluut niet de protestanten.

In de loop der tijd groeide de mythe, zo schreef dominee Ingram Cobbin in zijn uitgave van het boek van Foxe, Book of Martyrs dat de Franse soldaten onder Napoleon in Spanje geheime gevangenissen en folterkamers vonden.

(2) Een andere oorzaak van anti-inquisitie propaganda was het verzet in Italië tegen de Spaanse bezetting. Immers Ferdinand die ook koning van Sicilië was nam het koninkrijk Napels over. Later nam Karel V ook Milaan in. De Spanjaarden werden ervaren als bezetters door het volk en de paus. Tegenover hen cultiveerde men het beeld van de "Zwarte Legende" over Spanje en zijn inquisitie.

In deze Italiaanse provincies was het verzet en opstand tegen de inquisitie het grootst. Men zag wel dat de inquisitie een middel was om het volk onder controle te houden. Het lukte dan ook niet om de inquisitie in Italië te introduceren.

(3) Een derde bron van deze mythe is het politieke verzet van de Engelsen en Hollanders tegen Spanje. Deze laatsten bedienden zich daarbij uitgebreid van hun goede pers. De opstand van de Hollanders en het verzet van de Engelsen tegen de Armada vormden de achtergrond van de anti-Spaanse campagne. Dit beeld van een anti-protestantse rechtbank is niet terecht, ook Philips II bv. kan men geen echt anti-protestants bewind verwijten, ook al wordt dat in de protestantse literatuur vaak wel zo afgeschilderd.

Intussen bestonden er in de lage landen al eigen inquisities die ouder waren dan de Spaanse en die zich verzetten tegen de invoering van de Spaanse. Zo veroordeelde de Antwerpse inquisitie tussen 1557-1562 103 heretici ter dood. Dit zijn meer doden dan in die periode in heel Spanje.[16]
Pas in de 19de eeuw begon men het anti-judaïserende en anti-moslim element van de inquisitie te zien. In de loop van de 20ste eeuw werd het anti–Joodse gehalte, naar analogie van het gebeuren onder de nazi's- overdreven. Men spreekt over gedwongen verbanning, zonder blikken of blozen plakken sommigen hier een aantal van 200.000 op ofwel de hele Joodse bevolking en de inquisitie als een soort nazi-bezettingsmacht die heel Spanje tot een soort slavernij bracht.
(De laatste persoon die door de inquisitie voor crypto-Jodendom veroordeeld werd was een zekere Manuel Santiago Vivar in Cordoba in 1818).

Pas rond 1870 begon de eerste grondige studie door Henry Charles Lea die materiaal begon te verzamelen. Zijn werk in 4 delen, gepubliceerd in 1906-8 is nog steeds het beste werk over de inquisitie. Het werd pas 80 jaar na publicatie door de Spanjaarden zelf ontdekt.[17]

Vragen die blijven.

De vragen blijven:

  • hoe kon een maatschappij die zo tolerant was als die van Castilië, waarin eeuwenlang drie godsdiensten vreedzaam samenleefden, en die nooit onderworpen waren aan de middeleeuwse inquisitie in de loop van de 15de eeuw zo van ideologie veranderen, tegen de overtuiging van zeer velen in Kerk en staat?
  • hoe kon een volk dat een afkeer heeft van bloedvergieten, behalve in geval van oorlog, plots genieten van bloed van Spanjaarden, die beschuldigd werden van iets wat nooit als een misdaad gezien was?
  • hoe kon het Spaanse volk dat als eerste kennis maakte met de nieuwe wereld en nieuwe volkeren proberen deze mentale restricties aan zichzelf op te leggen?

TODO: De Romeinse en Italiaanse inquisitie.

Dit kan nog een keer behandeld worden.[18]

De zaak Galilei.

Deze wordt elders apart behandeld.

De zaak Giordano Bruno (1548-1600).

Deze wordt later behandeld.

Domenico Scandella (1532-1599), beter bekend als Menocchio.

Een andere case study. Hij stierf in 1599 op de brandstapel.

Slot.

De laatste executie van de Italiaanse inquisitie was in 1727. Vanaf jan. 1998 zijn de archieven van de inquisitie open.
Nog een citaat uit O'Connell:
"That the civil and ecclesiastical entities represented essentially separate spheres, that religion should be a strictly private matter left to the choice of each individual, that persons of conflicting religious views or with no religious views at all could live in fruitful harmony - these ideas were unknown during the time the Roman inquisitors were harassing the Albigensians in the south of France, and unknown also when, two centuries later, Ferdinand and Isabella asked for the establishment of an Inquisition unique to Spain. ...

During the sixteenth and seventeenth centuries, when Spanish sovereignty extended from Italy to most of Latin America, on average less than three persons a year were executed by the Inquisition."

Voetnoten

  1. Niet te verwarren met Albrecht VII (1559-1621) en Isabella (1566-1633), regering 1598-1621.
  2. Kamen, 47 .
  3. Kamen, 49.
  4. Kamen, 59v.
  5. Kamen, 86.
  6. Kamen, 174-192
  7. Vgl. Kamen, 178.
  8. Kamen, 184.
  9. Kamen, 189.
  10. Kamen, 189.
  11. Kamen, 202.
  12. Kamen, 204.
  13. Kamen, 204.
  14. Kamen, 305v.
  15. Kamen, 307.
  16. Vgl.Kamen, 310.
  17. Zie Kamen, 312v.
  18. Zie: Peters, 1988, 105v en. Kamen, 214v "The end of Morisco Spain".