Het geval Galilei
Literatuur.
Biografie en data.
Een centraal probleem bij de studie van Galilei en zijn tijd, en zeker van Copernicus is dat wij deze mensen teveel modern gedachtegoed toedichten. Vaak worden uit hun werken dingen geplukt die een moderne klank hebben, maar die in een heel andere context thuishoren. Een van de dingen die wij ons voor ogen moeten houden is dat de middeleeuwse benadering van de natuurwetenschap heel anders is dan de onze. In feite bestond er geen echte natuurwetenschap of astronomie. Men ging er niet zozeer vanuit dat bv. de astronomie de werkelijkheid beschrijft, als wel dat zij een theorie geeft die "de verschijnselen redt". Dit verklaart ook waarom de kerkelijke hiërarchie nauwelijks interesse had voor theorieën over het heelal, zoals die van Copernicus. Astronomie en mathematica waren het speelterrein van "virtuosi", deze werden overigens ook als geleerden geëerd en vrijwel nooit stond men hen in de weg, zo konden protestantse virtuosi aan katholieke hoven werken en omgekeerd. Astronomische en wiskundige theorieën werden als theologisch irrelevant gezien. Het wereldbeeld van de oudheid.De oude Grieken dachten vrijwel unaniem dat het heelal eeuwig was en dat de aarde er het centrum van was waar de andere hemellichamen in grote cirkels omheen draaiden. Philolaus (±470 - ±385), een leerling van Pythagoras, was de eerste die de aarde zag als zwevend in de lucht. De eerste die beweging toekende aan de aarde, deze draaide rond het centrale vuur van Zeus, tezamen met een andere planeet (Antichton) die altijd tussen het centrale vuur en de aarde instaat waarvan de bewoonde zijde altijd afgekeerd was, zoals wij ook de achterkant van de maan niet kunnen zien. Het zou hier te ver voeren om zijn vreemde theorieën uiteen te zetten. (zie plaatjes) Een verdere stap is het wereldbeeld van Herakleides van Pontus (390-310). Hij liet de aarde om zijn eigen as draaien. Het grote probleem was de baan van planeten. Omdat men in die tijd absoluut een fout idee had over de volgorde van de planeten kwam men er niet uit. Zijn model was dat van de aarde in het centrum. Rond de aarde draaien dan de maan, de zon en de planeten. Alleen draaien Venus en Mercurius hierbij op hun beurt rond de zon. Men noemt dit ook wel ooit het Egyptische model. Hij kwam al een eind in de buurt van een heliocentrisch model. Slechts een enkeling, zoals Aristarchus van Samos (ca -280), kwam tot de opvatting dat de zon in het centrum van het heelal stond en dat de aarde er rond draaide. Zijn werk, Over de maten en afstanden van zon en maan, is verloren gegaan. Erastothenes van Cyrene (ca 275-195) (bibliothecaris in Alexandrië) mat reeds de lengte van de aardomtrek. Tot deze opvatting waren zijn niet gekomen op basis van natuurwetenschappelijke observaties maar vanuit een verering van de zon.[5] De theorie had vrijwel geen aanhangers. Ook de mathematicus en fysicus en grootste uitvinder van de oudheid, Archimedes (287-212), tijdgenoot van Aristarchus, hield een heliocentrisch wereldbeeld. In zijn geschriftje De Zandberekenaar (̓Αρχιμήδης Ψαμμίτης) lezen wij: "Hij (=Aristarchus) veronderstelde dat de vaste sterren en de zon niet bewegen, maar dat de aarde rond de zon draait in een cirkel....". Aristarchus krijgt echter geen navolging, hetgeen te verwonderen is omdat zijn eerder vermeld werk een klassiek werk werd in de oudheid en aan het eind van de oudheid even bekend was als dat van Ptolomeüs. Men kan zeggen dat na Aristoteles (384-322) de (Griekse) wetenschap in een soort winterslaap belandde tot in de late Middeleeuwen. De reden hiervoor precies vatten is niet zo gemakkelijk. In ieder geval heeft het niets te maken met een of andere godsdienstige vervolging of zo. Dominant werd het Aristoteliaanse wereldbeeld (let wel op het vlak van de filosofie (metafysica) is Plato dominant tot in de 12de eeuw). Voor Aristoteles stond bv. vast dat de aarde een bol was. Hij plaatste opnieuw de aarde in het centrum van het heelal, zag de hemel als volmaakt en de hemelse bewegingen als volmaakte cirkels. Men had geen idee van de zwaartekracht. Voor A. streefde elk ding naar zijn natuurlijke plaats in het heelal, voor materiële dingen was dat naar de grond. De aarde werd omringd door 9 gesloten sferen die elkaar omringen zoals de schillen van een ui. De eerste sfeer is die van de maan, de twee buitenste die van de sterren en daarbuiten is de plaats van de eerste onbewogen beweger die het geheel aan de gang houdt. De tussensferen zijn die van de zon en de planeten. A. splitste de wereld in het ondermaanse golden andere wetten en was er andere materie dan daarboven. In het ondermaanse was alles een combinatie van 4 elementen: aarde, water, lucht en vuur. De atmosfeer vult het ondermaanse, boven de maan is er een andere substantie die als ze bewogen wordt brandt en kometen en meteoren voortbrengt. Boven de maan is er geen verandering en de beweging van het 5de element aldaar is altijd cirkelvormig. Ook zijn ondermaanse bewegingsleer was vreemd: nl. dat elk voorwerp streefde naar zijn eigen plaats of dat bij een schot een pijl werd voortgestuwd tot deze kracht moe werd zodat de pijl naar beneden komt. De praktische kant van het wereldbeeld van Aristoteles werd verfijnd door een aantal anderen, Apollonius van Perga (-3de eeuw), Hipparchus van Rhodos (fl. ca -125) en ging in de versie van Claudius Ptolomeüs (ca +150) het westers denken bepalen tot de tijd van Copernicus. Men noemt dit het Ptolemeaanse wereldbeeld. Het "uien-model" van Aristoteles werd verfijnd tot een systeem van sferen in sferen. De planeten draaien in cirkels, maar beschrijven dan weer kleine epicycli (kleine cirkels of tussencirkels). Zijn boek Almagest werd de bijbel van de astronomie tot in de 17de eeuw. Wij mogen niet de fout maken om met onze kennis terugkijkend te denken dat alles er primitief aan was. Zijn cataloog van vaste sterren was zo goed dat die nog ten tijde van Columbus (1450-1506) en Vasco da Gama (1460-1524) gebruikt werd voor navigatie op zee. De Alexandrijnse astronomen van wie deze berekeningen kwamen hadden betere instrumenten dan Copernicus. Ptolomeüs berekende bv. de afstand tot de maan tot een nauwkeurigheid van 0,3 %.[6] De bronnen voor de vroege Middeleeuwen.De bronnen die de vroege middeleeuwers[7] ter beschikking stonden waren de samenvatters: Plinius de oudere (±23-79); Plutarchus (±46-120), Theon van Smyrna (2de eeuw), Macrobius (fl. ±400), Chalcidius en Martianus Capella (5de eeuw) en Simplicius (fl. ±535) Opmerkelijk is dat Macrobius, Chalcidius en Martianus Capella alle drie het Herakleidische systeem kenden. Wij vinden het bv. bij Johannes Scotus midden 9de eeuw. Voor hem draaiden alle planeten behalve Saturnus rond de zon. In tegenstelling tot wat vaak beweerd wordt zagen deze geleerden het heelal zeker niet als antropocentrisch, met de mens in het middelpunt.[8] Een tijd van stagnatie."In het jaar 1500 wist Europa minder dan Archimedes die in -212 stierf, maar in 1700, waren de Principia van Newton geschreven en was de wereld onderweg in een nieuw tijdperk."[9] Een ander argument was wellicht de vrees voor verandering. Het belangrijkste wat deze natuurwetenschappelijke revolutie mogelijk maakte en bewerkte was het opruimen van deze 5 obstakels. Dit gebeurde door m.n. 3 mannen: Copernicus, Kepler, en Galileo. Hierna lag de weg open voor de synthese van Newton. Het was zeker een keerpunt in de geschiedenis. Zij het dat de revolutie hier ook zijn wortels had in de eeuwen voorafgaand aan Copernicus. Wij moeten wel opletten: Copernicus bv. was in hart en ziel een middeleeuwer, een eenvoudige clericus, die ongewild de revolutie mee in gang zette. Copernicus (1473-1543).Nicolaas Copernicus of Koppernigk (1473-1543), kanunnik aan de Dom van Frauenburg (Oost-Pruisen, nu Frombork in Polen),[11] is de vader van de zogenaamde 'Copernicaanse Revolutie'. Hij had van de Griekse filosoof en astronoom Aristarchus (320-230) de gedachte overgenomen dat niet de aarde (geocentrisch systeem) maar de zon in het middelpunt van het heelal staat (heliocentrisch systeem). Niet uit vrees voor zijn kerkelijke superieuren, zoals steeds weer valselijk wordt beweerd, maar omdat hij bang was door de heren professoren 'te worden uitgelachen en van het podium gehoond', liet hij zijn werk, De revolutionibus orbium coelestium (over het ronddraaien der hemellichamen) 38 jaar lang ongepubliceerd in de kast liggen. Pas na aandringen van zijn superieuren, met name van paus Clemens VII, besloot Copernicus tenslotte tot publicatie. Hij wijdde het toe aan paus Paulus III. In 1543 was het zover. Hij schreef een klein werkje van 40 pagina's Commentariolus vóór 1514 dat circuleerde onder zijn vrienden, maar dat later in vergetelheid raakte. Het werd pas in 19de loop van de 19de eeuw gepubliceerd.[12] In tegenstelling tot wat velen denken deed Copernicus helemaal geen eigen onderzoek. Hij deed slechts een drietal waarnemingen en zijn wereldbeeld met 39 cirkels is nog veel ingewikkelder dan de toen gangbare wordt voor het gemak ook altijd verzwegen. Zijn instrumentarium was bij lange na niet zo geschikt als dat in de oudheid en hij had geen beschikbare moderne middelen gekocht (in bv. Nürnberg), die hij zich overigens gemakkelijk had kunnen veroorloven. Hij heeft een keer tegen zijn jonge leerling Rheticus zich laten ontvallen dat hij zo gelukkig zou zijn als Pythagoras met de ontdekking van zijn beroemde stelling, als hij zijn observatiefout zou kunnen terugbrengen tot 10 boogminuten. (Dit is ongeveer 1/3 van de maandiameter!) In zijn beroemde De revolutionibus staan maar 27 eigen observaties van Copernicus. De laatste daarvan was de observatie van een eclips van Venus 14 jaar vóór de publicatie van het boek. In totaal schreef hij tussen den 60 en 70 eigen waarnemingen op tijdens heel zijn leven.[14] Hijzelf zag zich meer als een mathematicus en filosoof van de hemel, waarbij hij zich baseerde op de waarnemingen van anderen. Dit beeld is anders dan men meestal van C. presenteert. Hij was in 1497 door zijn oom tot kanunnik benoemd, maar pas in 1512 ging hij definitief naar Frauenberg, waar hij tot het eind van zijn leven zijn plichten als (leke-) kanunnik vervulde. Dit was een werelds geheel van 16 kanunniken, benoemd via vriendjes enz.. Zij droegen bv. wapens, behalve bij kapittelbijeenkomsten en waren verplicht er minstens 2 knechten en 3 paarden op na te houden. Slechts één van hen moest priester zijn en de diensten verzorgen. Hij aarzelde lang met de publicatie van het boek. Zijn leerling Rheticus (1514-1576) doceerde eerst mathematica en astronome in Wittenberg (Protestants gebied). In 1539 trekt hij naar Copernicus om bij hem voor 2 jaar astronomie te studeren. Hij stimuleert C. om zijn werk te gaan publiceren. In 1540 publiceert deze een korte samenvatting van de leer van Copernicus in een werkje Narratio Prima. Een vriend van Copernicus, Giese, stimuleert hem om het manuscript aan Rheticus te geven voor publicatie. Copernicus ziet de gedrukte versie nog op zijn sterfbed. Het boek heeft een voorwoord geschreven door Osiander, een protestant die toezicht hield op de eerste druk. Osiander wist dat Luther en Melanchton heftig gekant waren tegen elke opvatting waarin beweerd werd dat de aarde rond de zon draaide. Osiander schreef een anoniem voorwoord, dat gedurende drie eeuwen als van de hand van Copernicus beschouwd werd, waarin hij leerde dat de theorie die volgden een puur mathematisch middel was om de bewegingen van de planeten op een eenvoudigere manier te verklaren dan in het moeilijke Ptolemeaanse systeem en dat het niet als een definitieve beschrijving van de hemelen gezien mag worden. Naar alle waarschijnlijkheid schreef Osiander hier in overeenstemming met de minstens impliciete wil van Copernicus.[15] Wat Copernicus had ontworpen was dus behoorlijk ingewikkeld en op de meeste punten nog volslagen raadselachtig, ja zelfs onjuist. Daar kwam nog bij dat hij een en ander nogal moeizaam, droog en allesbehalve toegankelijk had opgeschreven. En het bewijs voor de juistheid van zijn veronderstelling kon de Dom-kanunnik niet leveren. Het definitieve bewijs van het heliocentrische systeem, dat op enkele punten nogal verschilde van het Copernicaanse, kon pas lang na de inzichten van Johannes Kepler (1571-1630) over de banen der planeten en na de berekeningen van de Engelse astronoom James Bradley (1692-1762) van de afwijkingen van vaste sterren én na Friedrich Wilhelm Bessels in 1838 gelukte parallaxen-bepaling van een vaste ster worden geleverd. Dit feit is voor het Galilei-proces van beslissende betekenis. Alhoewel Copernicus de eerste was die een systeem ontwikkelde, zijn er voorlopers. Wij vinden reeds bij Nicolaas van Cusa (1401-64), geboren aan de Moezel en later kardinaal in zijn Docta Ignorantia (1440)[16] dat de wereld geen grenzen had, en dus ook geen centrum of periferie. Volgens hem waren de sterren van dezelfde stof als de aarde en was er ook geen hiërarchische structuur, waarin bv. de aarde als minder volmaakt als de hemellichamen gezien werd. Hij werkte echter geen systeem uit en was ook geen astronoom. Copernicus kende het werk van Causa. Ook was hij vertrouwd met het werk van de Duitse astronoom Georg Peurbach (1423-61), die als student Cusa had leren kennen. Peurbach was prof. te Wenen en hofastronoom aan het Boheemse hof. Hij schreef een tekstboek over het Ptolemeaanse wereldbeeld, dat 56 herdrukken en talloze vertalingen kende. Peurbachs werk werd voortgezet door Johann Müller van Königsberg, beter bekend als Regiomontanus (1436-76), een kindgenie. Zijn laatste jaren wijdde hij aan een hervorming van de astronomie. Hij was toen hij stierf een heel eind op weg naar wat Copernicus zou ontdekken. De ontdekkingen van Copernicus zijn niet zozeer het resultaat van waarnemingen als wel van zijn herinterpretatie van Ptolomeüs en Aristoteles. Copernicus was in zijn denken wezenlijk oerconservatief, daarom wijdde hij zich eraan om Ptolomeüs en Aristoteles met elkaar te verzoenen.[17] Hij deed zelf geen waarnemingen. Copernicus' boek is dan ook geen natuurkundig werk als wel een poging om P. en A. te verzoenen. Geen wonder dat het ongemerkt gepubliceerd werd en niet veel verkocht werd. Rheticus' Prima Narratio (gepubliceerd in feb. 1540) had veel meer aandacht getrokken. Zijn theorie werd dan ook nauwelijks opgemerkt in astronomische kringen tot bij het begin van de 17de eeuw. Enkelingen, niet-astronomen, kenden het, onder andere Giordano Bruno, William Gilbert en Thomas Digges. Het boek had pas laat effect. Het belangrijkste effect is niet zozeer zijn argumentatie als wel het feit dat dit boek, en zeker nadat Kepler het heliocentrisme opnieuw verwoordde, het schijnbaar soliede bouwwerk van de middeleeuwse natuurfilosofie onderuit haalde. Galileo Galilei (1564-1642).Inleiding.In tegenspraak met veel beweringen, ook in moderne werken, heeft Galilei noch de telescoop, noch de microscoop, noch de thermometer, noch het slingeruurwerk uitgevonden. Hij heeft ook niet de wet van de inertie of de krachtenparallellogram ontdekt. Hij leverde ook geen bijdrage aan de theoretische astronomie, liet geen gewichten van de scheve toren in Pisa vallen en bewees ook niet de waarheid van het Copernicaanse systeem. Ook was waarschijnlijk niet hij maar Thomas Harriot de ontdekker van de zonnevlekken en hadden ook de Friezen Johannes en David Fabricius en Christoffel Scheiner (1573-1650) deze al geobserveerd voor Galilei in 1612 zijn werk erover publiceerde. Hij werd niet gefolterd door de inquisitie, verbleef niet in kerkers, zei niet "eppur si muove" en hij was geen martelaar van de wetenschap.[18] Leven en werk.Galileo Galilei,[19] in 1564 in Pisa geboren, had het werk van Copernicus als jonge man al leren kennen, maar vond het kennelijk niet overtuigend. Pas rond 1609 werd hij er een aanhanger van. Intussen was iets heel belangrijks gebeurd. Met een in Nederland uitgevonden telescoop, die Galilei aan de hand van een beschrijving nabouwde en verbeterde (1609), had hij vier manen bij Jupiter ontdekt. Deze ontdekking maakt hij wereldkundig in Sidereus Nuncius. De ontdekking toonde aan dat het Ptolemeïsche systeem niet op alle punten kon kloppen, immers in dat systeem was het onmogelijk dat een hemellichaam niet om de zon zou draaien. Het was een argument tegen de anti-Copernicanen, maar geen positief bewijs voor het Copernicaans systeem. Het is opmerkelijk dat Copernicus De revolutionibus pas na een halve eeuw aandacht kreeg en ook Keplers wetten niet werden opgepikt dat dit boekje meteen veel stof deed opwaaien. Waarschijnlijk omdat dit werk in tegenstelling tot de twee eerst genoemde vlot te lezen was. Een grote factor is de rest van de geschiedenis zeker het feit dat Galilei geen bescheiden man was zoals bv. Copernicus maar iemand die vijandigheid en animositeit opwekte en zeer ijdel was en erop stond dat hij als ontdekker geëerd werd. Later, toen Galilei al als 'eerste wiskundige en filosoof' aan het hof van Cosimo II in Florence verbleef, ontdekte hij met zijn telescoop dat de planeet Venus zich net zo verandert als de maan. Ook die kent verschillende fasen, van dunne sikkel tot volle schijf, en dat is alleen maar te verklaren uit het feit dat ze om de zon draait. Galilei kreeg, wat betreft de ontdekking van de manen rond Jupiter, onmiddellijk steun van Kepler, de eerste astronoom in Europa en opvolger van Tycho Brahe. Galilei was zo ijdel dat hij niet eens reageerde op het pamflet dat Kepler verspreidt en dat onmiddellijk velen tot de overtuiging brengt dat G. gelijk heeft. In 1611 verschijnt Galileis werk over "De dingen die op het water drijven" en in 1612 zijn "brieven over zonnevlekken". Dit laatste is direct tegen het Aristoteliaanse wereldbeeld gericht, dat stelde dat alles in de hemel perfect en onveranderlijk is. Galilei is overigens niet de ontdekker van de zonnevlekken ontdekten.[20] Op de laatste pagina van zijn brieven ondersteunt hij voor de eerste keer op schrift het copernicanisme, een 25 jaar nadat Kepler dit al gedaan had in zijn Mysterium. Men hoorde overigens geen enkele tegenstem in kerkelijke kringen. De kardinalen Boromeo en Barberini (=latere Urbanus VIII) schrijven brieven om hun bewondering voor G. uit te spreken. De eerste tegenklank kwam van Arturo d'Elci, hoofd van de universiteit van Pisa en fanatiek Aristoteliaan, hoofd van de "duivenbond" (Lega delle Colombe). Hij schreef zijn traktaat Tegen de beweging van de aarde met daarin een aantal schriftcitaten die moesten aantonen dat de aarde het middelpunt van het heelal is. Dit manuscript circuleerde reeds voor Galileis publieke stellingname in 1610 en 1611 en verwees ook niet naar G.. Op grond van zijn ontdekkingen van de Jupiter-manen, enz., die hem op slag beroemd maakten, werd Galilei in 1611 door paus Paulus V in audiëntie ontvangen en door het jezuïetencollege dat zich toentertijd driftig met astronomische problemen bezighield eervol onderscheiden. Clavius (1538-1612), de eerste wiskundige en astronoom van dat college raakte door eigen waarnemingen overtuigd van de juistheid van Galilei's bevindingen. Met hem kwam het hele gezelschap Jezuïeten tot de conclusie dat het Ptolemeïsche systeem niet meer houdbaar was hoewel het het voordeel had dat het overeenkwam met de Heilige Schrift. Met een beroep op de Bijbel, Jos. 10,12-14, waarin op Jozua's bede de dag wordt verlengd doordat de zon in haar loop werd gestuit, wees Luther, op dit punt veel achterlijker dan de jezuïeten, het systeem van Copernicus van de hand. De paus en de Jezuïeten daarentegen waren bereid het als werkhypothese een kans te geven. Dit gebeurde inderdaad tijdens een uiteenzetting in aanwezigheid van de professoren van de universiteit die het bestaan van de Jupiter-manen en de fasentheorie van Venus niet wilden erkennen. Nog orthodoxer dan de vertegenwoordigers van de kerk hielden zij vast aan het Ptolemeïsche systeem. Zij leefden met en in een vastgelopen denksysteem terwijl Galilei, Kepler (die het bestaan van de Jupiter-manen nog in het jaar van hun ontdekking had bevestigd), en de Romeinse Jezuïeten empirische wetenschap bedreven. In de discussie met genoemde professoren, die zelfs niet door een telescoop wilden kijken, maakte Galilei allen die tegen Copernicus waren uit voor "geestelijke pygmeeën die nauwelijks verdienden menselijke wezens te worden genoemd". Men kan stellen dat G. na zijn terugkeer in Florence in 1611 zich gedurende de volgende 20 jaar niet zozeer aan de wetenschap wijdde als wel aan de opdracht om de wereld tot het Copernicanisme te bekeren. Het verzet tegen G. kwam op gang Hij beweerde nu dat de theorie van Copernicus boven alle twijfel verheven was. En dat was wetenschappelijk niet vol te houden. Met die bewering, waarvoor hij het bewijs schuldig bleef, joeg Galilei nu ook de jezuïeten tegen zich in het harnas. Wat was het gevolg? In 1614 doorbrak Galilei de wetenschappelijke discussie en voelde hij zich geroepen om een aantal uitspraken van de Schrift die het heliocentrisme lijken te ontkennen te becommentariëren, bv. de eerder genoemde tekst van Jos. 10,12-14 en de psalmen 93,1-2 "Vast staat thans de wereld, onwrikbaar; vast staat, van den beginne, uw troon: voor de tijden waart Gij." en 104,5 "Gij grondde de aarde op haar zuilen, onwrikbaar, eeuwig van duur", en Pred. 1,5 "De zon komt op en de zon gaat onder, en haast zich dan weer naar de plaats waar haar loop begint." Deze teksten dienen uiteraard niet letterlijk gelezen te worden als het Copernicaanse systeem waar zou zijn. Galilei gaat op deze kwestie in in zijn beroemde brief aan Castelli, zijn leerling en prof. mathematica in Pisa vanaf 1613. Galilei accepteert de inerrantie van de Schrift, maar weet ook dat zoals card. Baronius al stelde de Schrift "bedoeld is om ons te leren om naar de hemel te gaan en niet hoe de hemel werkt". Hij wijst er terecht op dat ook St. Augustinus en St. Thomas duidelijk stellen dat de gewijde schrijvers geen astronomisch systeem willen leren. Galilei was hypergevoelig voor kritiek op zijn werk. In dec. 1614 kreeg hij het een eerste keer aan de stok met de bemoeizieke en ambitieuze dominicaan Thomas Caccini (1574-1648), die in Florence preekte tegen het Copernicanisme en wetenschap in het algemeen. De generale overste Maraffi van de dominicanen, bewonderaar van Galilei, bood een geschreven apologie, maar kon de boosheid van Galilei over het feit dat hij het object van een zondagspreek geweest was niet echt wegnemen. Een maand later las de dominicaan Niccoló Lorini Galileo's brief aan Castelli en klaagde hem aan in Rome (7 feb. 1615) en verdraaide daarbij ook nog Galilei's woorden. Ondanks dit alles vond de consultor van het H. Officie of Inquisitie geen serieuze bezwaren tegen de brief en legde die naast zich neer. Tommasso Caccini probeerde hetzelfde een maand later, in een persoonlijk verschijnen voor de Romeinse inquisitie, met intriges, insinuaties enz. De rechters van de inquisitie trapten er niet in en wezen de zaak af. De brief aan Castelli en het getuigenis van Caccini stonden echter wel in de verslagen en Rome gonsde van de geruchten dat men Galileo en het Copernicanisme zou gaan veroordelen. Galileo's vrienden in de hiërarchie, incl. kardinaal Barberini, de toekomstige paus Urbanus VIII, waarschuwden hem om de zaak niet te forceren. Galilei echter intensifieerde zijn campagne ten bate van het Copernicanisme. Galilei trok in december 1615 naar Rome om daar met zijn theorie over de getijden het Heliocentrisme te bewijzen. In tegenstelling tot wat Koestler () beweert was Galilei niet zo 100% zeker over zijn theorie.[21] Hierover dient opgemerkt te worden dat Galilei de werking van de getijden totaal niet begrepen en dat zelfs zijn trouwste aanhangers zagen dat het nonsens was. Galilei was nu uit op confrontatie en ging naar paus Paulus V. Deze was moe van al het hele gedoe rond planeten en verwees de zaak naar het H. Officie. De experten van het H. Officie kwamen al gauw met een stuk waarin zijn de leer van Copernicus als "dom en absurd, filosofisch en formeel heretisch hielden en in tegenspraak met de leer van de Schrift in diverse passage...". Het is niet correct dat Galilei in deze niet voor rede en argumentatie vatbaar was zoals Koestler beweert.[22] Rond juni 1615 schrijft hij zijn Brief aan groothertogin Christina, waarin hij duidelijk vasthoudt aan het Copernicanisme. Hij probeert aan te tonen met een beroep op Augustinus (De Genesi ad litteram) dat bewezen waarnemingen op het vlak van de natuur geen gevaar opleveren voor het geloof, maar het vervolmaken omdat het boek van de natuur en het boek van de Openbaringen (Traditie en Schrift) beiden deel uitmaken van één goddelijke waarheid. Dit was naar aanleiding van een eerdere discussie tussen Galileis leerling pater Castelli, prof. van mathematica in Pisa, aan een diner met de groothertogin, waarin deze laatste zich op de Schrift beriep tegen het copernicanisme. In zijn brief gaat hij op een bepaald moment de fout in als hij stelt dat als men een natuurkundige uitspraak wil veroordelen dat men dan ook moet aantonen dat zij niet zo rigoureus bewezen is als beweerd wordt. Hij legt daarmee de bewijslast voor de valsheid of onbewezenheid bij degene die willen veroordelen.[23] (1) het houden van de waarheid over de beweging van de aarde (2) het corresponderen hierover met enkele Duitse wiskundigen (Dit zijn: Johannes Kepler, met wie hij correspondeerde over zijn ontdekkingen met de telescoop, Christoffel Scheiner S.J. met deze laatste correspondeerde hij over 'zonnevlekken'. (3) de publicatie van een boek getiteld '... over zonnevlekken' dat de waarheid van deze leer verkondigde (4) het beantwoorden van objecties uit de H. Schrift door een persoonlijke interpretatie ervan (5) het schrijven van een brief aan een leerling met daarin verschillende voorstellen tegen het gezag en de juiste betekenis van de H. Schrift. (Dit is de benedictijn Benedetto Castelli <niet Tommasso>prof. in mathematica in Pisa en later in Rome). Het oordeel maakt een onderscheid in het Copernicaanse systeem tussen heliocentrisme (heliostatisme) en de geokinetische these (beweging van de aarde). Beide thesen werden als filosofisch vals en absurd gezien. Theologisch gezien werd heliocentrisme als heretisch gezien, als in conflict met de Schrift en het geokinetisme als tenminste foutief/dwalend in geloof. Dit werd overigens niet verder uitgewerkt. Dan verschijnt de (later heiligverklaarde) kardinaal Robertus Bellarminus (1542-1621) ten tonele. Hij werd ongevraagd in deze kwestie betrokken. Galilei was tot op dit ogenblik welwillend behandeld. Op een zitting van de inquisitie op 25 februari 1616, waarbij de paus aanwezig was, werd besloten dat Bellarminus de opdracht kreeg om privé en informeel Galileo te waarschuwen om het Copernicanisme af te zweren want dat als hij dat niet zou doen hij mogelijk gevangenstraf kon krijgen. Het bericht hierover is dat Bellarminus dat de volgende dag deed op vriendelijke manier en dat Galileo hiermee instemde. Hierover zijn verder geen bronnen. Op 26 feb. 1616 vinden wij een rapport in de archieven van het H. Officie, waarin Galilei gemaand wordt het Copernicanisme af te zweren en het bevel krijgt om "helemaal af te zien van het leren of verdedigen van deze leer, ja zelfs van erover te discussiëren". Het is nog steeds een punt van discussie of dit document echt is of een vervalsing die een of andere weinig gewetensvolle klerk aan het dossier toevoegde. Galilei kreeg op zijn verzoek een certificaat van Bellarminus die hem verbood om de theorie te "houden of te verdedigen". Toen hij 16 jaar later zijn beroemde Dialogo schreef ging hij technisch gezien niet over de schreef en overtrad hij de opdracht van Bellarminus niet. Hij ging wel in tegen het eerder genoemde document, waarvan hij het bestaan niet kende, maar dat men hem in 1633 bij zijn tweede proces voorlegde. Bellarminus was in 1621 gestorven en kon hier uiteraard geen opheldering meer over geven. In April 1615 schreef Bellarminus een brief, die als een officieuze standpuntname van de Kerk over dit onderwerp gezien werd. Hij stelde: In feite betekende dit dat Galilei of zijn theorie moest bewijzen of niet langer zijn tegenstanders moest uitdagen en zeker niet van hen vragen om zijn theorie te weerleggen. Een decreet van het Heilig Officie op 5 mei 1616 stelde dat de leer van de beweging van de aarde vals was en plaatste het werk van Copernicus op de Index. Er werd bij aangetekend dat het door de beugel zou kunnen als hier en daar veranderingen zouden worden aangebracht: waar Copernicus het heliocentrisch systeem als waarheid verkocht, moest over veronderstelling worden gesproken en ook mocht de aarde niet langer een ster worden genoemd. In 1620 al waren de correcties aangebracht en werd Copernicus' werk weer van de Index geschrapt. Dat het toen niet opnieuw werd gedrukt, kwam alleen doordat er geen uitgever voor te vinden was. Kort na het decreet werd Galilei, wiens naam er niet één keer in genoemd werd en wiens werken ook geen van allen werden verboden, door paus Paulus in een langdurige audiëntie ontvangen. Op dat moment zou het schandaal uit de wereld kunnen zijn geholpen. Dat het toen pas begon, lag (volgens Koestler) uitsluitend aan Galilei's stijfkoppigheid. In de jaren die volgden schreef hij een verdediging van de Copernicaanse theorie. In deze Dialoog over de grote wereldsystemen nam zijn leer der getijden (1618) een centrale plaats in. Terwijl Kepler de getijden al lang met de aantrekkingskracht van de maan in verband had gebracht, beweerde Galilei dat zij een gevolg waren van de beweging van de aarde. Hij wilde de getijden zien als bewijs dat de aarde om de zon draait. Aldus voerde hij het Copernicaanse systeem weer als bewezen feit op. En hij voegde eraan toe, dat alleen stompzinnige "maankalveren", wier domheid "de eer van de mensheid bezoedelt", daaraan nog konden twijfelen. Zelfs zijn vrienden konden Galilei hierin niet volgen. In 1618 verschenen er drie kometen, die het begin van de 30-jarige oorlog en ook het begin waren van Galilei's zwaarste controverse. De controverse begon met een les gegeven door Horatio Grassi s.j. aan de Collegio Romano. Hierin gaf hij de overigens correcte verklaring van kometen, dat het voorwerpen zijn die in een baan om de zon draaien. Galileo antwoordt in furie dat kometen enkel optische verschijnselen zijn en geen werkelijke dingen, zoals noorderlicht. Galileo valt Grassi aan en ook Tycho Brahe die Grassi geciteerd had. Galilei antwoordde via een geschrift van zijn leerling Mario Giuducci (maar door hemzelf geschreven) en verweet Grassi o.a. dat deze geen melding maakte van Galilei's ontdekkingen. Grassi antwoordt in 1619 in een pamflet Libra astronomica ac philosophica waarop G. antwoordde met zijn beroemde Il Saggiatore in 1623. Dit boek is een tirade over allen die Galilei proberen te beroven van de roem van zijn ontdekkingen, hij poogt ook de roem van Tycho Brahe onderuit te halen en verder is het een sarcastische weerlegging van Grassi. Daartussenin ook mooie stukken over de principes van natuurwetenschappelijk onderzoek, experimenteren, de taak van de filosoof om sceptisch te kijken enz. Hij hield in dit stuk ook een vorm van atomisme. Hij merkt voor het eerst in die tijd op dat er een verschil is tussen eerste (plaats, aantal, vorm, beweging) en tweede kwaliteiten (geur, kleur, smaak) van dingen, deze eerste bestaan in werkelijkheid, de tweede enkel in de waarnemer.[24] Dit atomisme zou ook een rol spelen in de komende veroordeling. Dit boek betekende per se een conflict met de Aristotelianen. Het hoefde geen conflict met de Jezuïeten te betekenen, omdat deze zeker geen strenge Aristotelianen waren. Door de felle aanvallen van G. op de leiding van de Jezuïeten haalde hij zich hun vijandschap op de hals. In 1623 werd Galileo's vriend en steun kardinaal Maffeo Barberini tot paus gekozen en noemde zich Urbanus VIII. Galileo dacht dat het decreet van 1616 hiermee opgeheven was. In 1623 stierf ook Cosimo II, Galileo's beschermer en werkgever. In 1621 was card. Bellarminus, die een matigende invloed op zijn ordegenoten van de Jezuïeten had, ook al overleden. Urbanus VIII was een echte renaissance-prins, ijdel en lichtgeraakt. In 1624 ontmoette hij zes maal zijn vriend paus Urbanus VIII.
In 1625 wordt er bij de Inquisitie door een onbekende klacht ingediend tegen Galileo's publicatie Il Saggiatore (de beproever). De klacht betreft hier dat hij het atomisme houdt en dat dit niet te verenigen valt met de kerkelijke leer over de Eucharistie, waarin brood en wijn "getranssubstantieerd" worden in het lichaam en bloed van Christus. G. wordt na onderzoek vrijgesproken.
Een heel grote fout die Galilei maakte en na hem velen is dat hij het Copernicaanse systeem als heel simpel voorstelde en voorbijging aan de 39 epicycli, enz. Het manuscript was klaar in jan. 1630; in mei werd hij door de paus in audiëntie ontvangen, deze zei geen bezwaar te hebben tegen publicatie, maar wilde het oordeel aan de censor overlaten. G. vertrekt naar Florence om de zomerhitte te ontvluchten, kort daarop staat Rome onder quarantaine, vanwege een pestepidemie. De Dialogo werd in februari 1632, zonder toestemming gepubliceerd in Florence. De eerste exemplaren bereikten Rome in enkele weken. In augustus werd het boek in beslag genomen en in oktober werd hij voor de inquisitie in Rome gedaagd. Met de Dialogo overtrad hij tegen het decreet van 1616 en beledigde hij tevens de jezuïeten en de paus. Urbanus VIII (paus vanaf 1623) had Galilei vaak ontvangen en voor zijn werk had hij een levendige belangstelling getoond. Dat Galilei bezig was de ideeën van Copernicus verder uit te werken was hem bekend en hij had er ook niets op tegen. Wel stond hij erop alle theologische argumenten buiten beschouwing te laten en het geheel als hypothese op te vatten. Urbanus ging zelfs nog een stap verder: volgens hem zou men het systeem in zekere zin als waar kunnen beschouwen, alleen niet als absoluut waar. Het is onbegrijpelijk dat Galilei dit toch heeft gedaan. En toen was een proces voor de Inquisitie niet meer tegen te houden. In oktober 1632 al moest hij in Rome komen opdraven. Maar hij was ziek en liet zich verontschuldigen. Hij zou hebben kunnen vluchten, bijvoorbeeld naar Venetië waar hij veilig zou zijn geweest en vanwaar hij aantrekkelijke aanbiedingen had gekregen. Maar in februari 1633 dook hij in Rome op. Eerst woonde hij in de Villa Medici, bij de Florentijnse gezant, maar tijdens het proces woonde hij in het Vaticaan, waar zijn bediende bij hem was en hij al bij al een goede verzorging genoot. Meteen al bij het eerste verhoor, op 12 april 1632, gaf hij een verklaring af die zoveel was als een vrijwillige herroeping. Hij zei letterlijk: "Ik heb in mijn boek de mening, dat de aarde zich beweegt en de zon stilstaat, nooit ten beste gegeven of verdedigd. Ik heb juist veeleer het tegendeel van Copernicus' opvatting bewezen en aangetoond dat de argumenten van Copernicus zwak en niet sluitend zijn". Die bewering is helemaal niet zo onzinnig als zij op het eerste gezicht lijkt. Want in de Dialoog van Galilei gaat het om een gesprek tussen drie personen. En hij kon het doen voorkomen alsof van de drie gesprekspartner diegene gelijk moest hebben die voor het Ptolemeïsche systeem opkwam. Maar zo simpel wilde het gerecht niet de kachel met zich laten aanmaken. Drie experts kregen de opdracht Galilei's boek op dit punt nog eens duchtig onder handen te nemen. De zitting werd verdaagd. De karikaturale figuur Simplicio uit de Dialogo stond duidelijk voor de (stompzinnige) opvattingen van paus Urbanus VIII. Na een paar dagen, waarin deskundigen dus het tegendeel concludeerden maar verder niets gebeurde, raakte de 70-jarige aangeklaagde plotseling in paniek. Hij verzocht opnieuw voor het tribunaal te mogen verschijnen teneinde een verklaring af te leggen. En daar verklaarde hij zich vrijwillig bereid alle, niet alleen zijn eigen tot dan toe ter verdediging van Copernicus aangevoerde argumenten te weerleggen. Dit gebeurde op 30 april. Nog diezelfde avond mocht hij terug naar de Villa Medici. Wat had Galilei zo in paniek gebracht? Een soort processtuk uit 1616, dat hem op de eerste zittingsdag was voorgelegd en dat vermelde dat kardinaal Bellarminus hem naar aanleiding van het decreet van 1616, waarin hij niet eens werd genoemd, mondeling had verboden de Copernicaanse opvatting "op enigerlei wijze overeind te houden, te verdedigen of te verkondigen". Dit processtuk had tijdens het onderzoek tot heftige meningsverschillen geleid. Volgens sommigen betrof het hier een vervalsing van de rechtbank waarmee men Galilei gemakkelijker een loer zou kunnen draaien (wat de verdachte zelf waarschijnlijk ook zo heeft gezien). Want volgens genoemd stuk zou hij het Copernicaanse systeem niet eens als een theorie mogen behandelen. Maar een vervalsing is onlogisch. Juist het feit, dat het proces alleen op dit stuk werd gebouwd en het decreet duidelijk buiten spel zette, toonde aan dat het gerecht Galilei wilde ontzien. De schending van een openbaar uitgevaardigd decreet zou ketterij zijn geweest; het in de wind slaan van een mondeling beschikking was alleen maar 'ongehoorzaamheid' en kon hoogstens leiden tot 'verdenking van ketterij'. Kennelijk is zijn angst het gevolg[25] van het feit dat Galilei die nu meer dan 70 was en die gedacht had dat hij iedereen inclusief de paus zou kunnen blijven beduvelen, nu ontdekte dat hij door de mand gevallen was. Hij werd 10 dagen later op 10 mei nogmaals voor een formeel verhoor ontboden. Galilei werd schuldig bevonden als "ernstig verdacht van heresie", niet van formele heresie. Het ging hierbij om twee dwalingen:
Zo heette het dan ook in de overwegingen die op 22 juni 1633 bij het vonnis werden voorgelezen. Galilei's boek werd verboden, de man zelf werd formeel veroordeeld tot de kerker. Voorts moest hij de genoemde leer, dat de zon stilstaat en middelpunt van de wereld is en dat de aarde zich beweegt, afzweren. Hij moest ook gedurende drie jaar iedere week de 7 boetepsalmen bidden. De inquisitie hield zich het recht voor om de straffen in te korten. Dit gebeurde in de basiliek van S. Maria sopra Minerva (nu de sacristie ervan). De zo vaak geciteerde woorden Eppur si muove (En toch beweegt ze) heeft hij niet uitgesproken. Galilei was géén martelaar. De stukken van deze zaak, inclusief de gebeurtenissen in 1615-16 waren eeuwenlang niet publiek toegankelijk. Omdat het stuk van Bellarminus niet te vinden is, mogelijk niet bestaat, is her hier historisch veel plaats voor speculatie en reconstructie. Die gevangenisstraf heeft hij nooit hoeven ondergaan. Hij belandde dus ook niet - zoals vaak beweerd is - in een kerker van het Vaticaan of in een cel, ook niet een dag. Wèl genoot hij voorlopig de gastvrijheid van de groothertog van Toscane in de ambassade van Toscane en vervolgens die van aartsbisschop Piccolomini van Siëna. Tenslotte leefde hij vanaf 17 december 1633 in het dorpje Arcetri bij Florence, waar hij zijn laatste grote werk schreef, de (Discorsi delle nuove Scienze) Verhandelingen over de nieuwe wetenschappen, waarmee hij de grondbeginselen schiep van de mechanica. Hij stierf op 8 januari 1642 (het geboortejaar van Newton). Hij ligt begraven in de Santa Croce in Florence, naast Michelangelo en Machiavelli. Zij grafschrift is Eppur si muove. Als Rome vandaag de dag het Galilei-proces ècht nog eens overhoop wil halen, zou het daarbij niet om een late rechtvaardiging van Galilei mogen gaan maar om een gerechtigde poging zichzelf te rechtvaardigen. Het Vaticaan zou kunnen aantonen, dat het door het Galilei-proces ten onrechte de naam kreeg tegen de wetenschap en achterlijk te zijn. De veroordeling.De veroordeling van Galilei is een complex iets. In zoverre Galilei leerde de theorie van het heliocentrisme en dat was geen probleem voor de inquisitie. Toen hij stelde dat deze theorie waar was en dat alles wat hiertegen in ging in de H. Schrift fout was. Toen moest men wel in actie komen. Toen de inquisitie zelf dan weer uitspraken ging doen over het heliocentrisme gingen zij duidelijk buiten hun boekje. Op de veroordeling is dus zeker wel een en ander aan te merken. Het foute erin geen argument tegen de onfeilbaarheid van de paus. Het oordeel van de inquisitie was ook voor herziening vatbaar, zoals de commissie in 1633 zelf stelde. Galileo's werken verdwenen in 1822 van de index en op aandringen van Pius VII kreeg Settele een imprimatur voor een werk waarin het copernicanisme (bedoeld is het heliocentrisme) als een bewezen feit gezien werd. De katholieke Kerk hoeft zich niet te schamen voor haar relatie met de wetenschap. Integendeel zoals Stanley Jaki en anderen aangetoond hebben is het precies het metafysieke denkmodel van het middeleeuwse katholicisme dat de moderne natuurwetenschap heeft mogelijk gemaakt. Het was de vanzelfsprekendheid van de rationaliteit van God en zijn schepping van St. Thomas van Aquino en anderen die de weg gebaand heeft voor Galileo en Newton. Overigens verklaarde het Vierde Lateraans concilie in 1215 dat de wereld een begin in de tijd heeft, een idee dat de natuurwetenschap schandaliseerde tot in het midden van de 20ste eeuw, maar dat nu algemeen aanvaard is in de huidige astronomie. Hoe meer we leren over het heelal, hoe dichter wij lijken te komen bij de ontologische mysteries van het Christendom. C.S. Lewis vat de problematiek rond Galilei als volgt samen:
Finocchiario is het oneens met de versie van Duhem over Galileis zaak. Zelf kan ik Finocchiario's visie op Duhem niet helemaal onderschrijven. Opmerking: Over de zaak Galilei is nog veel te zeggen. Dit is niet meer dan een inleiding. Johannes Kepler (1571-1630)Deze wordt hier niet verder behandeld omdat het apologetisch niet van belang is. Voetnoten
|