De ware Kerk.

Uit Theowiki


Van deze les bestaat geen diaserie.

1 Literatuur

  • Yves Congar, “Die Wesenseigenschaften der Kirche”, in: Mysterium Salutis 4/1, 357-599.
  • Yves Congar, Esquisse du Mystère de l'Eglise, Paris, Cerf, 1953.
  • Congratie voor de Geloofsleer, Verklaring Dominus Iesus, 6 augustus 2000.
  • Johannes Dantine, Die Kirche von der Frage nach ihrer Wahrheit. Die reformatorische Lehre von den “notae Ecclesiae” und der Versuch ihrer Entfaltung in der kirchlichen Situation der Gegenwart, Göttingen, Vandenhoeck & Ruprecht, 1980.
  • Div., “Church”, in: Dictionary of Fundamental Theology, 1995,142-185.
  • Avery Dulles, “L'Église, sacrament et fondement de la foi”, in: René Latourelle en Gerald O'Collins (ed.), Problèmes et perspectives de théologie fondamentale, Paris, Desclée, 1982, 343-363.
  • Peter Kreeft, Fundamentals of the Faith. Essays in Christian Apologetics, San Francisco, Ignatius Press, 1988, 245-266.
  • Basilius M. van Leeuwen, “De kenbaarheid der katholieke kerk als de ware kerk volgens de weg der kentekenen,” in: bijdragen 20, 1965, 180-192.
  • Salvador Pié-Ninot, “La Chiesa come tema teologico fondamentale”, in: Rino Fisichella, Gesú Rivelatore, Casale Monferrato, Piemme, 1988, 140-163.
  • Herman Josef Pottmeyer, “Die Frage nach der wahren Kirche”, in: Handbuch der Fundamentaltheologie III, Freiburg im Breisgau, Herder, 1986, 212-241.
  • Karl Rahner, Grundkurs des Glaubens. Einführung in den Begriff des Christentums, Freiburg, Herder, 121982.
  • Peter Steinacker, Die Kennzeichen der Kirche. Eine Studie zu ihrer Einheit, Heiligkeit, Katholizität und Apostolizität, Berlin/New York, Walter de Gruyter, 1982.
  • Gustave Thils, Les notes de l'église dans l'apologétique catholique depuis la réforme, Gembloux, Duculot, 1937.

2 Het probleem van de ware Kerk als fundamenteel theologisch probleem.[1]

In diverse tijden heeft men de vraag naar welke de ware Kerk is verschillend gesteld. Na enkele “voorafgaande oefeningen” zoals Herman Pottmeyer ze noemt[2]in de 12de eeuw in de uiteenzetting met de katharen en waldenzen en in de 15de eeuw tegen de hussieten werd vanaf het uiteenvallen van de Christenheid door de reformatie in de 16de eeuw systematisch de vraag gesteld: wie en waar is de ware Kerk, en wat zijn de kenmerken van de ware Kerk?

Historisch gezien is het traktaat De ecclesia terug te voeren op het werk van Giacomo van Viterbo in zijn werk De regimine christiano uit 1301-1302.

Het denkkader (paradigma) voor dit traktaat was vrijwel steeds de kerk als instituut of als societas perfecta. De vraag naar de ware Kerk wordt in het begin van de 20ste eeuw anders gesteld. De huidige historisch-kritische methode in de exegese en de historische kennis heeft vroegere voorstellingen van de kerkstichting door Christus als te simplistisch naar de prullenbak verwezen. Het denkmodel is ook niet meer de Kerk als instituut, maar zoals we zullen zien de Kerk als sacrament van het heil. Daarenboven is het tegenover de achtergrond van de verschillende Christelijke denominaties voor een traktaat over de ware Kerk niet voldoende om zich op enkele uitgekozen teksten van het N.T. en op de ontwikkeling in het N.T. te beroepen. Evenmin kan men zich beroepen op de huidige gestalte van de Kerk als uitdrukking van Gods wil.

De vraag naar de ware Kerk heeft uiteindelijk pas zin wanneer iemand de waarheid van het Christendom al erkent. In deze les wordt het gesprek gevoerd wordt met niet-katholieke Christenen.

Een confessionele apologetiek zoals die vroeger gehouden werd is tegenwoordig vaak moeilijk en zonder succes. Omdat Vaticanum II het kerkbeeld doordacht en verdiept heeft is het eigenlijk onmogelijk om in het oude apologetische model terug te vallen. Immers de Kerk erkent dat er in alle Christelijke kerken sporen van Christus zijn (vgl. LG 8). Daarom heeft volgens Pottmeyer een Christen het recht heeft om zo lang lid van de Kerk te blijven waaruit hij voortkomt en ze als de ware Kerk beschouwen totdat het tegendeel bewezen is. Uiteraard is het moeilijk in te zien hoe iemand anders kan vertrekken, dan vanuit de presumptie dat zijn Kerk, kerkelijke groepering of gemeenschap de ware erfgenaam is van Christus. Het is zonder meer duidelijk dat bij de beoordeling van wat tot de ware Kerk hoort en hoe men de eigen of andere christelijk kerken ziet, het perspectief van het eigen uitgangspunt een wezenlijke en zeer belangrijke factor is.

De oude confessionele apologetiek benadrukte waarschijnlijk teveel de verschillen, tegenwoordig kan men de zaak positief bekijken: welke punten van overeenstemming hebben we. Het risico om daarbij lichtzinnig over de verschillen heen te stappen bestaat daarbij wel degelijk.

Wezenlijk is bij dit onderzoek natuurlijk de fundamenteel theologische vraag: wat zijn de door God gewilde en bedoelde kenmerken van de ware Kerk? Deze vraag staat een gezamenlijk onderzoek toe en vereist het ook.

Als we deze kenmerken kunnen vinden dan hebben we ook de criteria waaraan het kerk-zijn van alle Christelijke gemeenschappen afgemeten kan worden.

Voor de fundamentele theologie geldt dat zij hier een empirisch-kritische benadering van deze problematiek nodig heeft. Uiteraard is daarnaast -maar dan in andere theologische disciplines- een dogmatische en historische benadering van dit probleem nodig.

Hier mag opgemerkt worden dat deze les slechts een theoretische beschouwing is over de manier waarop in de fundamentele theologie de Katholieke Kerk verdedigd kan worden. Voor de dogmatische aspecten wordt verwezen naar de cursus ecclesiologie en voor de historische naar de kerkgeschiedenis.

We kunnen hier wijzen naar de verandering in het denkmodel over de Kerk vóór Vaticanum II en erna.

2.1 De verschillende wijzen van argumenteren in de demonstratio catholica.

We kunnen in het algemeen drie wegen onderscheiden om te argumenteren dat de R.K. Kerk de ware Kerk is.

  • de via historica: door het analyseren van oude documenten wil men aantonen dat de katholieke Kerk die in de geschiedenis verschijnt als één, zichtbaar, permanent, hiërarchisch gegeven ... de ware Kerk is. Vaak wordt deze weg verkort tot de via primatus, d.w.z. een zich beperken tot het aantonen dat de paus de ware opvolger van Petrus is.
  • de via notarum: deze argumentatie gaat als volgt: Christus heeft een Kerk gesticht die vier kenmerken heeft: eenheid, heiligheid, katholiciteit en apostoliciteit. De katholieke Kerk is de enige die deze vier kenmerken vertoont, dus zij is de ware Kerk Er zijn overigens heel wat theologen in het verleden geweest die veel langere lijsten van kenmerken van de Kerk produceerden.
  • De eerste auteurs die deze weg insloegen waren Johannes Eck (vanaf 1521), Stanislaus Hosuis (1553), Bellarminus, die 15 kenmerken opsomde. Het is de zogenaamde via notarum die in de apologetica vanaf de 16de eeuw het meest gebruikt werd.
  • de via empirica: Deze weg komt van kardinaal Victor August Dechamps (1810-1883). We vinden deze methode in de documenten van Vaticanum I. In deze methode, die hij de “methode van de voorzienigheid” noemt, abstraheert men van de band van de huidige Kerk met de oudheid en gaat men niet in op de problematiek van de interpretatie van oude documenten. Men kijkt naar de Kerk zelf als een “moreel” wonder. Men kijkt naar haar wonderlijke verspreiding, heiligheid, eenheid, vruchtbaarheid in goede werken, enz. (DS 3013; CKK 811-812) De Kerk wordt gezien als een “signum levatum in nationes”. (DS 3014)

Newmans Development of Christian Doctrine (1845) maakt gebruik van alle drie wegen. Newman benadrukt m.n. de continuïteit van de geloofsleer.

Van deze drie methodes is m.n. de laatste in de moderne tijd gebruikt. In deze les wil ik m.n. de derde methode uitwerken.

2.2 Excursie: de vorm van de via notarum.[3]

Het begrip “notae” (kenmerken) duikt in de apologetiek op vanaf de 16de eeuw. Aanvankelijk onderscheidt men niet tussen proprietas (wezenskenmerk), nota (kenmerk) en signum (teken). Voorheen in de Middeleeuwen sprak men m.n. over conditio.[4] Vanaf de 17e eeuw worden de proprietates van de Kerk[5] in de dogmatiek behandeld terwijl men in de apologetiek de wonderen als signa behandelt en die typische kenmerken van de Kerk als notae neemt die zich lenen voor een rationeel apologetische bewijsvoering. Bruikbare notae moeten aan vier criteria voldoen. Ze moeten:

  • gemakkelijker te kennen zijn dan de Kerk zelf (notior Ecclesia)
  • ze moeten voor alle mensen, ook voor de eenvoudigen, toegankelijk zijn (obviae omnibus, etiam rudioribus)
  • alleen aan de ware Kerk toekomen (propriae, non communes)
  • niet van de ware Kerk te scheiden zijn (inseparabiles ab Ecclesia).

De methode is tot één syllogisme te herleiden:

  • Major: Christus heeft zijn Kerk met vier kenmerken uitgerust (quaestio iuris).
  • Minor: Deze kenmerken vindt men alleen in de katholieke Kerk (quaestio facti).
  • Conclusio: Bijgevolg is de katholieke Kerk de enig ware Kerk van Christus.

De major is dan door historisch onderzoek uit de gegevens van het N.T. te bewijzen.

De minor moet empirisch onderzocht worden: óf positief door aan te tonen in de katholieke Kerk óf negatief door het aantonen van het niet-voorkomen in/bij andere Kerken.

Omdat deze bewijsvoering in twee stappen hoge historische, empirische en logische eisen veronderstelt en daarom te moeilijk is voor eenvoudige mensen werd ze door V-.A. Dechamps tot een eenvoudiger bewijsgang gereduceerd, de zogenaamde via emperica, waarin hij de Kerk voorstelt als een moreel wonder dat door iedereen meteen te zien is.

2.3 De empirische en kritische aanpak van de vraag naar de ware Kerk.

De demonstratio catholica ontstond als systematisch onderdeel van de geloofsverdediging in de uiteenzetting met de reformatie. Met hen kon men een gesprek voeren op grond van een gezamenlijke uitgangspunt, nl. de Schrift en de oud-kerkelijke geloofsbelijdenissen, evenals de interpretatie daarvan op basis van een nog nawerkende eeuwenlange gezamenlijke traditie. In deze context werd de bewijsvoering dat de katholieke Kerk de ware Kerk is gevoerd op basis van Schrift en Traditie.

De adressant van het gesprek over de ware Kerk heeft zich echter veranderd en nu moet men zich ook richten tot mensen wier opvattingen over de Kerk duidelijk kenmerken van rationalisme vertonen en die duidelijk bewust zijn van de historische bepaaldheid van het denken van de mens.

In feite heeft men hierdoor twee fronten in de demonstratio catholica: (1) het aantonen van de goddelijke oorsprong van een Kerk en (2) het aantonen dat van alle Christelijke groeperingen de katholieke Kerk de ware Kerk is. Indien men de eerste weg volgt (tegen het rationalisme) dan moet men zich beperken tot het aantonen van het bestaan van een (surrogaat-) Kerk, die de kleinste gemene deler is van wat door de verschillende Christelijke groepen gehouden wordt.

In dit traktaat beperken we ons tot het tweede “front”: nl. het gesprek met andere Christenen. De andere kwestie kan men als onderdeel beschouwen van de demonstratio christiana: het aantonen dat de Heer inderdaad een gemeenschap gesticht heeft die Zijn boodschap enz. moest uitdragen.

Terwijl de katholieke Kerk zich m.n. op een historische en institutionele continuïteit beroept beroepen de kerkgemeenschappen van de reformatie zich van het begin af aan op een andere en hogere legitimatie: zoals de trouw aan het evangelie, de zuivere verkondiging van het Evangelie. Zij wijzen m.n. op de inhoudelijke (evangelische) continuïteit i.p.v. de institutionele continuïteit of apostoliciteit.

In het gesprek met mede-Christenen kan bij de uitleg van de Schrift de historisch-kritische exegese een grote hulp bieden. Wel bestaat hier het gevaar om deze exegese tot norm van het geloof te maken. Men moet hierbij ook kijken naar de resultaten (documenten) van oecumenische gesprekken enz., men mag uiteraard de punten van overeenkomst zoals die blijken uit de documenten van de ongedeelde Kerk (de oudste concilies) nooit uit het oog verliezen.[6] Het moge duidelijk zijn dat enkel het aantonen van een historische continuïteit van de Kerk in bisschoppencollege en pausambt niet voldoende is, men moet nl. ook aantonen dat deze continuïteit ook innerlijk trouw is aan de boodschap van de Heer. Het is m.n. in de post-reformatorische tijd zo geweest dat deze laatste vraag vaak vergeten werd doordat men zich op het eerste toespitste.

Een punt van overeenkomst tussen vrijwel alle kerken is dat ze vrijwel allen aanvaarden dat er slechts één ware Kerk moet en kan zijn.

Het uitgangspunt van de fundamentele theologie is niet de Kerk als historische (of geïdealiseerde) reconstructie, maar haar huidige, uiterlijke en levende verschijningsvorm. Nagegaan moet worden hoe deze concrete kerk zich bekent tot Jezus Christus, het Woord Gods en in hoeverre zij de éne, heilige, katholieke en apostolische Kerk wil zijn/is, zoals deze Kerk beschreven wordt in de H. Schrift en in de geloofsbelijdenissen van de oude Kerk.[7] Normerend is dus dat naarmate een criterium meer met de belijdenis tot Christus verbonden is het ook meer geschikt is om de ware Kerk aan te duiden.

Tot de empirisch toegankelijke verschijning van de Kerk horen o.a. haar institutionele vormgeving en de praxis van haar leden.

De te volgen wijze van argumenteren (via notarum): (1) de door God gewilde kenmerken van de ware Kerk proberen te vinden en (2) het toetsen van het concrete Kerk-zijn aan deze kenmerken.

3 De kenmerken van de ware Kerk.

3.1 Een mogelijke overeenstemming over de criteria.

De vraag naar de ware Kerk plaatst ons voor de vraag: Waaraan kunnen we de ware Kerk herkennen? Welke zijn haar kenmerken (notae). Bij het gebruik van de notae Ecclesiae staan we voor twee problemen.

1. Het eerste probleem is het onderscheid van de reformatoren tussen de ware (onzichtbare) Kerk en de uiterlijk zichtbare kerkgemeenschap die in hun opvatting duidelijk aan de eerste ondergeschikt is. Ook al blijft dit onderscheid in de protestantse kerken bestaan toch hebben deze kerken in 1961 in New Delhi (wereldraad van kerken) gewezen op de noodzaak van een zichtbare eenheid.[8] In de contra-reformatie is m.n. het zichtbare karakter van de Kerk eenzijdig benadrukt. Hier moge opgemerkt worden dat Vaticanum II duidelijk weet en leert dat de ware (zichtbare) Kerk ook zondaars in haar schoot heeft. (LG 8,14; CKK 770-780)

2. De tweede moeilijkheid is dat men -uitgaande van een complete identificatie van de ware Kerk met de R.K. Kerk- vaak de kenmerken van de ware Kerk identificeerde met de verschijningsvorm van de post-tridentijnse Kerk. Op Vaticanum II is er een verschuiving in ecclesiologisch perspectief. Van de ware Kerk wordt gezegd “subsistit in ecclesia catholica” i.p.v. “est” van Trente (LG 8).[9] In elk geval Jezus heeft niet zo maar de Kerk gesticht. Het gebeuren van de stichting van de Kerk is complexer dan vroeger gedacht. Kortom ware Kerk zijn is een gave en een opgave.

3.2 Twee moderne criteria.

Tegenwoordig zijn er m.n. twee wegen om de ware Kerk aan te tonen.

3.2.1 De ware Kerk is een teken van het Rijk Gods.

De eerste weg die men in het huidige oecumenische gesprek kan volgen kan men kenmerken met de uitdrukking: “Kerk als teken van het Rijk Gods.” In deze aanpak gaat men ervan uit dat het eschatologisch Rijk Gods het centrum van de verkondiging en optreden van Jezus is. Het Rijk Gods zoals dat blijkt uit de verkondiging en het optreden van Jezus is het fundament, doel en de normering voor de Kerk. (Sach- und Sinngrund) Hieraan moet de huidige Kerk getoetst worden. Het doel van de Kerk is immers om het Rijk Gods te brengen en vorm te geven. In de mate waarin de Kerk teken van het Rijk Gods is is zij in volheid de ware Kerk.

De Kerk als teken van het Rijk Gods is een centraal thema van Vaticanum II en sedert 1968 ook in de oecumenische documenten van de Kerk.

Deze aanpak vereist twee stappen[10]: (1) eerst moet een oecumenische basis van overeenkomst gevonden worden: de Kerk als teken van het Rijk Gods en (2) vervolgens moeten uit de bijbelse boodschap van het Rijk Gods de kenmerken van de ware Kerk afgeleid worden.

Deze aanpak is ontstaan in de 19de eeuw.

  • De eenheid, heiligheid, katholiciteit en apostoliciteit als kenmerken van de ware Kerk.

Opmerkelijk is dat de vraag naar de ware Kerk aan de hand van de vier kenmerken (één, heilig, katholiek en apostolisch) in oecumenisch opzicht plots weer opkomt, m.n. in de protestantse theologie. Dit is des te opmerkelijker, omdat in katholieke kringen de bruikbaarheid van deze bewijsvoering (die van te voren als typisch katholiek gold) juist in twijfel getrokken werd.[11] Protestanten en katholieken zijn erover eens dat het hierbij gaat om vier wezenskenmerken (proprietates) van de ware Kerk.[12] Steeds meer overeenstemming ontstaat er om deze vier kenmerken van het concilie van Constantinopel (381) te nemen als kenmerkend voor de ware Kerk. Deze overeenstemming is wellicht te verklaren vanuit het feit dat men, als men naar zichtbare eenheid streeft, als het ware vanzelf bij de andere drie kenmerken uitkomt.[13]

3.2.1.1 De eenheid van de Kerk.

De Kerk moeten we bekijken vanuit de eschatologie, wanneer de Kerk haar volheid zal bereiken en wanneer zij haar eenheid ten volle zal bereiken.

De eenheid valt zowel uiterlijk als innerlijk te situeren. De vormen van eenheid van de Kerk zijn:

  • (1) geloof (vinculum symbolicum),
  • (2) sacramenten (vinculum liturgicum) en
  • (3) een gezamenlijke structuur onder een hoofd (vinculum sociale vel hierarchicum).

Men kan dit eventueel verder uitwerken en wijzen naar een eschatologische eenheid, de eenheid van de band met Christus, de genade, enz.[14] Deze drie banden van eenheid worden aangeduid in vele handboeken over de ware Kerk.

  • ad 1. geloof: Het innerlijke eenheidsprincipe is het geloof, zowel innerlijk (men deelt dezelfde overtuiging, God ...) als uiterlijk (zelfde structuur, bv. zelfde Schrift, liturgie, doop enz.), kortom ook de eenheid van de traditie.
  • ad 2. sacramenten: Het geloof geeft ons een cultische band met God. Het is het principe van leven dat een cultisch en offerkarakter heeft. Deze cultus wordt m.n. gerealiseerd in de sacramenten en voor alles in de Eucharistie. Deze bouwen mee de Kerk op.
  • ad 3. de eenheid van een gezamenlijk leven: Het hele Christelijk leven is een dienst, een dienaar zijn van Christus, mede-Christenen en de wereld. De Kerk is een communio.[15] De Kerk ook al is ze verstrooid over de wereld is één onder één hoofd.[16]

Hier staan we voor de problematiek van de eenheid van de Kerk in de loop der geschiedenis en de eenheid van de Oosterse Kerken, de problematiek van schisma en heresie.[17]

3.2.1.2 De heiligheid van de Kerk.

Het woord “heilig” wordt vanaf het begin toegekend aan de Kerk. Bv. in de brief aan de Tralliërs van Ignatius van Antiochië, in de titel van het Martyrium Polycarpi, en driemaal in de Pastor Hermas.

Er bestaat in de Kerk m.n. een soort tegenstelling tussen de heiligheid van de Kerk en het feit dat zij zondaars in haar schoot bevat. Ook hier geldt dat de Kerk pas aan het einde der tijden haar volheid zal bereiken.

  • “Terwijl Christus echter heilig, schuldeloos en onbesmet was (Hebr. 7,26), de zonde niet kende (2 Kor. 5,21), doch alleen de misdaden van zijn volk kwam uitboeten (Heb. 2,17), omvat de Kerk integendeel zondaars in haar eigen schoot, en terzelfder tijd heilig en altijd tot uitzuivering geroepen, streeft zij onophoudelijk de boetvaardigheid en de levensvernieuwing na.” (LG 8)

De heiligheid van de Kerk betekent niet dat er geen zonde in de Kerk zou bestaan maar wel m.n. dat Christus voor altijd met de Kerk verbonden is.

3.2.1.3 De katholiciteit van de Kerk.

Het woord “katholiek” vindt men noch in de LXX, noch in het N.T. . Het Griekse “καθ'ὁλον” betekent universeel. Katholiek is de term die aanduidt dat de Kerk zich over de hele aarde dient uit te breiden en dat de Kerk haar volle uitbreiding eigenlijk pas kent als alle volkeren in haar schoot thuishoren. De naam Katholieke Kerk vinden wij voor de eerste maal bij Ignatius van Antiochië: “Waar Jezus Christus is daar is de katholieke Kerk” (Ad. Smyrn. 8,2).

De taak van de fundamentele theologie is om aan te tonen dat de Kerk de voorspellingen van katholiciteit vervult, dat zij haar taak als universele Kerk probeert te vervullen, dat zij de enige Christelijke Kerk is die dit kenmerk vervult.

3.2.1.4 De apostoliciteit van de Kerk.

Bij de vaders zijn het vooral Ireneüs en Tertullianus die het principe van apostoliciteit van de Kerk benadrukken in de strijd tegen het gnosticisme. Zij benadrukken dat de katholieke Kerk haar leer van de apostelen ontving en door een ononderbroken opeenvolging van bisschoppen zuiver bewaard heeft. Immers elke heresie is van jongere datum dan de Kerk. Vgl. Tertullianus (De praescr. 20-21; 32;36-37; Adv. Marc. IV,5), Cyprianus (Ep. 69), Augustinus (Contra ep. Manichaei 4,5; Ep. 53,1,2).[18] Denk ook aan de ononderbroken rijen bisschoppen, Ireneüs geeft bv. de volledige lijst van de bisschoppen van Rome (A.H. III,3,3; IV,26,2). St. Thomas leert dat de apostelen en hun leer de secundaire fundering van de Kerk vormen, de primaire is Christus zelf (Exp. symb. a9).

3.3 De voorstellen van Y. Congar en K. Rahner.

Congar werk m.n. de via empirica uit, bv. in zijn bijdrage voor Mysterium Salutis. Hij wil m.n. de heiligheid van de Kerk naar voren halen, omdat deze volgens hem, ondanks alle schaduwzijden van de Kerk, het eerst te zien is. De Kerk is hier a.h.w. een hagiografie die het bestaan van een andere wereld openbaart, een wereld van totale zingeving, waarin men door een nieuwe geboorte kan binnentreden. Zonder dat het teken van de werkzame aanwezigheid van God buiten de katholieke Kerk ontkent worden kan, verschijnt het christendom als de “volheid van de heiligende aanwezigheid van God in de katholieke Kerk” en de Kerk “als het dynamische teken en zo als sacrament van de actieve en heilbrengende volle aanwezigheid van God”.[19] Rahner heeft een andere benadering in zijn Grundkurs des Glaubens. Hij vertrekt vanuit het geleefde, eigen Christendom van de persoon tot wie hij zich richt. Hij vertrekt van het startpunt dat ieder leeft in de geloofsbeleving van zijn eigen Kerk. Hij richt zich m.n. op de apostoliciteit die ook in de traditionele apologetica het wezenlijke criterium vormt. Hij noemt drie formele principes en toetst daaraan de katholieke Kerk. Het eerste criterium is de “continuïteit t.o.v. de oorsprong”: “daß wir dort am ehesten die Kirche Jesu Christi finden, wo sie die dichteste, die einfachste, greifbarste Kontinuität mit dem Urchristentum und der Kirche des Urchristentums hat.”[20] Het tweede is het bewaren van het wezen (Grundsubstanz) van het Christendom “daß die Grundsubstanz des Christentums, dasjenige, was man auch selbst in seiner religiösen Existenz als gnadenhaft erfahren hat, in dieser konkreten Kirche nicht grundsätzlich verleugnet werden darf.”[21] Het derde is het criterium van objectieve autoriteit “daß offenbar die religiöse Gemeinschaft Kirche sein muß als eine von meiner Subjektivität unabhängige Größe.”[22] Hij toont dan aan dat deze drie criteria alle drie te vinden zijn in de katholieke Kerk en tegelijk dat de protestantse principes “sola gratia, sola fide, sola scriptura” een plaats hebben in de katholieke Kerk. Volgens de auteur dezes mag men de via empirica niet verwaarlozen en lijkt mij dat m.n. intellectuele bekeringen via de via empirica tot de Kerk komen.

4 De Kerk als teken van het Rijk Gods.

4.1 Een oecumenisch uitgangspunt.

a. Vaticanum I heeft in aansluiting aan de via empirica de Kerk als teken beschouwd. De Kerk zelf draagt de tekens van haar goddelijke zending aan zichzelf (per se ipsa) en is daardoor een machtige en blijven argument van geloofwaardigheid (magnum quoddam et perpetuum motivum credibilitatis) en een opgeheven teken voor alle volken (veluti signum levatum in nationes) van haar waarheid en de waarheid van het geloof (DS 3013). Maar de Kerk heeft deze kenmerken niet uit zichzelf maar uit haar verbinding met Christus en de apostelen (in eius manifesta connexione cum Christo et apostolis).[23] Op deze wijze is de Kerk volgens de officiële commentator een “quasi concreta divina revelatio” voor iedere tijd.[24] Daarmee heeft het concilie niet beweerd dat het teken van de Kerk zonder probleem door iedereen gekend zou worden. Op voorstel van enkele concilievaders werd “facile” geschrapt.[25] Het teken zijn van de Kerk wordt zowel christologisch als pneumatisch gefundeerd. Tegelijk moet dit teken-zijn geïnterpreteerd worden en hier ligt een taak voor de fundamentele theologie. Dit teken zijn van de Kerk dient onderzocht te worden en werd in verschillende tijden en verschillende Christelijke groeperingen verschillend verstaan. b. Vaticanum II heeft de gedachte van de Kerk als teken opnieuw opgenomen en haar als een werkzaam teken, als teken en sacrament van het heil[26] tot sleutelbegrip van de ecclesiologie gemaakt. Tegelijk, en dit is zeer belangrijk, heeft het concilie de Kerk ook gezien in verband met de gedachte van het Rijk Gods[27] (LG 5) en haar taak om de eenheid van het mensdom te bewerken.[28]

  • “In Christus is de Kerk als het ware het sacrament, dat wil zeggen het teken en het instrument van de innige vereniging met God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht.” (LG 1; vgl. 3, 9)

Het Rijk Gods is de bestaansgrond van de Kerk: “De Heer Jezus immers heeft met de Kerk een begin gemaakt door het verkondigen van de blijde boodschap, .... Dat Rijk treedt voor de mensen in het licht door het woord, de werken en de aanwezigheid van Christus” (LG 5). Kortom het eigenlijke teken steunt enerzijds Jezus Christus zelf en het op Hem gefundeerde Rijk Gods als bestaansgrond en op het voltooide Rijk Gods als doel (Sinngrund). Hiermee neemt het Rijk Gods een belangrijke dubbele criteriologische positie in: het Rijk Gods is de basis om te erkennen wat de ware Kerk is (Seingrund) en hoe de ware Kerk moet handelen (Sinngrund).

Van niet minder belang is dat het concilie niet enkel de Kerk als geheel ziet als “het zichtbare teken van Heil” (LG 9) De Kerk als teken van de levende God (LG 38) omvat ook als teken het leven en de heiligheid van de leken (AA 16), bisschoppen, priesters en religieuzen (LG 21,28,46). M.n. de heiligen zijn “tekenen van Zijn Rijk” (LG 50).

Vaticanum II is zich bewust van een eventuele hinderpaal die gevormd wordt door de zonde en het falen van haar leden (UR 4; GS 43; LG 9). Net vanwege de moeilijkheid van het criterium van heiligheid beperkte de scholastiek zich tot de objectieve heiligheid, gebaseerd op haar institutionele volmaaktheid. Door deze goedbedoelde beperking werd evenwel het subjectieve element dat ook hoort bij het tekenkarakter van de kerk verwaarloosd.[29] Kortom het is niet voldoende om te verwijzen naar de apostolische legitimiteit van de eigen sacramenten en eigen ambten zonder na te gaan of zij in het leven van de Kerk en van haar leden degelijke werktuigen en tekens zijn van het Rijk Gods.

Heden vervallen velen in de eenzijdigheid van het subjectieve element waardoor men het belang van sacramenten, ambt, structuur verwaarloost ten bate van een Christelijk levensgetuigenis van haar leden.

Het gaat niet alleen om het aantonen van de apostolische legitimiteit van de eigen sacramenten en ambten maar ook kan en moet men verwijzen naar het leven en de leer van de Kerk en van haar leden. Het concilie wijst bv. op een daadwerkelijke liefde voor de armen als kenmerk van de ware leerlingen van de Heer.

  • “In haar beginperiode verbond de heilige Kerk de agapè met de eucharistische maaltijd en zij toonde daardoor, dat zij in haar geheel rondom Christus was verenigd door de band van liefde; zo laat zij zich te allen tijde aan dat teken van liefde herkennen.” (AA 8)

Daadwerkelijke naastenliefde is mede een kenmerk van de Kerk. Het feit echter dat een Christelijke gemeenschap aan deze kenmerken voldoet betekent natuurlijk nog niet dat zij de juiste instituties heeft.

Het concilie dat duidelijk ook de zondigheid van de leden van de Kerk kent en erkent wijst er toch op dat de Kerk een onmiskenbaar teken is van het Heil in de wereld. De Kerk wijt dit aan de belofte van Christus om bij Zijn Kerk te zijn (UR 3). Het concilie wijst op de analogie met het vlees geworden woord en de belofte van de Heer om altijd bij zijn Kerk te zijn, die de voortzetting is van “het éne apostelencollege. waarvan Petrus het hoofd is”:

  • “De hiërarchisch georganiseerde maatschappij en het Mystiek Lichaam van Christus, de uitwendig zichtbare groep en de geestelijke gemeenschap, de aardse Kerk en de met hemelse gaven bedeelde Kerk, mogen wij niet als twee dingen beschouwen: zij vormen integendeel één complexe werkelijkheid, samengesteld uit een menselijk en een goddelijk element. Daarom kan men haar, op grond van een niet geringe overeenkomst, met het mysterie van het mensgeworden Woord vergelijken. Immers evenals de aangenomen natuur in dienst staat van het goddelijk Woord, als een levend heilsorgaan, onverbreekbaar met Hem verenigd, ongeveer evenzo staat de sociale Kerkinstelling in dienst van Christus' Geest, die haar het leven geeft, met het oog op de uitgroei van het lichaam (cf. Ef. 4,16).” (LG 8)

c. In het oecumenische gesprek krijgt de sacramentele ecclesiologie sedert de zestiger jaren meer aandacht en bijval.[30] Vaticanum II spreekt herhaalde malen over de Kerk als sacrament van het Heil (LG 1,9,48,59; SC 5,26; AG 1,5). Als we spreken over de Kerk als “universeel sacrament van het heil” dan liggen daarin twee dimensies vervat. Enerzijds de bevestiging dat de kerk ten dienste staat van de bemiddeling van het Heil dat Jezus bewerkt heeft en niet als een extern mechanisme. Ze is hierbij zowel goddelijk als menselijk, zoals ook uit een zwakke analogie die gemaakt wordt met “het mysterie van het mensgeworden Woord” (LG 8), immers “uit de doden verrezen, heeft Hij over zijn leerlingen zijn levengevende Geest uitgezonden en door Hem zijn Lichaam, dat de Kerk is, tot het universeel sacrament van het heil ingesteld.” (LG 48) Anderzijds vinden we hier een verdere uitwerking van de klassieke leer “extra ecclesiam nulla salus”, in die zin dat de Kerk erkent dat de mensen van goede wil op de Kerk gericht zijn (LG 16) en dat “er ook buiten haar schoot meerdere bestanddelen van heiliging en waarheid te vinden zijn, die als de eigen gaven van Christus' Kerk, naar de katholieke eenheid heen stuwen.” (LG 8).

  • De tekens van het Rijk Gods als kenmerk van de ware Kerk.

Het Rijk Gods is het centrum en de kern van Jezus woorden en daden. Pottmeyer vat de kenmerken van het Rijk Gods onder twee hoofden: a) die iets over de structuur van het Rijk Gods zeggen en b) die iets zeggen over het handelen binnen het Rijk Gods.

a) Het belangrijkste in het Rijk Gods is het handelen en het initiatief van God. Het is het werk van God. Het komt door Jezus. Het is reeds aanwezig maar nog niet in zijn volheid. Het Rijk Gods betreft concrete mensen met een zichtbare structuur. Na de dood van Jezus verzamelden mensen zich in de naam van Jezus onder leiding van de H. Geest. Deze gemeente wordt/is de Kerk in het N.T. . De leerlingen zijn geroepen om de boodschap van de Heer uit te dragen en om leiding te geven aan de volgelingen. De Kerk zelf wordt een teken van Gods werking. In de verkondiging van de Kerk wordt duidelijk dat God roept, in haar sacramenten dat God heiligt, in haar ambten dat God leidt, in haar diaconie dat God ons eerst bemind heeft, in de charisma's dat het Zijn Geest is die ons leidt. In zoverre de Kerk bestaat vanuit de kracht Gods wordt zij een teken van het Rijk Gods.

Bij het Rijk Gods hoort de liefde voor de kleinen, de zondaars, de beladenen... . Het Rijk Gods heeft een universeel karakter. Het doel is niet Israël of de Kerk. Het doel is universeel om de hele mensheid samen te brengen in God door Jezus Christus. De Kerk is er om de komst van de volheid van het Rijk Gods te dienen en de één-wording van de mensheid.

b) In haar handelen wordt de Kerk als teken van het Rijk Gods daardoor zichtbaar:

  • dat ze een nieuwe familie van broeders en zusters vormt, die zichzelf zien als kinderen van één Vader en die met elkaar in liefde verbonden zijn,
  • dat nationale en sociale grenzen vervallen, niet langer zijn er Joden of Grieken, vrijen of zondaars, enz.
  • men is geroepen om te dienen en niet om te heersen, om zo te komen tot een communio fidelium en een gemeenschap van parochies en plaatselijke kerkgemeenschappen (communio ecclesiarum), waarbinnen er ruimte is voor veel charisma's,
  • het is een plaats van verzoening, een plaats ook waar men geen geweld gebruikt,
  • m.n. de zwakken, armen, zieken, bedroefden krijgen aandacht, en men zet zich in om de gerechtigheid onder de mensen te verbeteren,
  • ze ondervindt haat en vervolging omwille van de trouw in de navolging van de Heer, maar men beantwoordt deze haar niet met haat,
  • ze heeft een missionaire opdracht, en zet zich daarom in om alle volkeren voor het Rijk Gods te winnen, en in haar schoot zijn er velen die op een bijzondere wijze de Heer navolging door afstand te doen van gezin en bezit om zich zo in te zetten voor de komst van het Rijk Gods.
  • er zijn vele andere vruchten van de Geest, die zij waardeert en bevordert,

Dit is geen onbereikbaar ideaalbeeld. Het werd en wordt op verschillende manieren verwerkelijkt, in het leven van Jezus en van de apostelen, in het leven van de gemeenten uit het N.T. en in de jonge Kerk, die de gezamenlijke basis voor alle Christelijke Kerken vormen.

In de tijd die voorafgaat aan de eindtijd vormen deze tekens alleen voor de gelovigen in volle zin een verwijzing op het rijk Gods en zijn komen. Toch zijn ze ook voor niet-gelovige een teken dat om stellingname en besluitvorming vraagt.

  • De katholieke Kerk als teken van het Rijk Gods: gave en opgave.

We willen hier kort aangeven hoe de R.K. Kerk beantwoordt aan de twee hierboven aangegeven punten. We behandelen hier 1. haar aanspraak om de ware Kerk te zijn, 2. het tekenkarakter van haar structuur en 3. het tekenkarakter van haar praxis.

4.1.1 Haar aanspraak om de ware Kerk te zijn.

Ook al geeft de Kerk toe dat er een “discrepantie bij velen bestaat tussen het geloof dat zij belijden en hun dagelijks leven” en dat er velen ontrouw zijn, toch zegt zij dat zij “door de kracht van de H. Geest de getrouwe bruid van haar Heer is gebleven en nooit heeft opgehouden in de wereld het teken van het heil te zijn...” (GS 43)

De Kerk beweert steeds de ware Kerk geweest te zijn. Hiervoor voert zij twee redenen aan.

Enerzijds beroept zij zich op de belofte van Christus om voortdurend met Zijn Kerk te zijn (Mt. 28,20) en de voortdurende bijstand van de Geest (Joh. 14,16; 16,13) waardoor de Kerk beloofd is dat zij niet zal vergaan (indefectibilitas) (Mt. 16,18), zodat de Kerk als “pijler en grondslag van de waarheid” aangeduid kan worden. (1 Tim. 3,15)

Anderzijds doet ze een beroep op de Bijbelse beelden van het “Volk Gods”, “tempel van de H. Geest”, “Lichaam van Christus” (LG 8) die aanduiden dat er een onlosmakelijke band tussen Christus en de H. Geest enerzijds en de Kerk anderzijds bestaat.

Deze beloften en kenmerken kunnen we alleen maar in die concrete kerk vinden die “de hiërarchisch georganiseerde maatschappij en het Mystiek Lichaam van Christus” (LG 8) is, en die duidelijk verschijnt in de continuïteit van de katholieke Kerk.

Vaticanum II (LG 8; SC 2)[31] wijst hierbij op de analogie van de unio hypostatica en de Kerk. Zoals gezegd hebben protestanten hier moeite mee, en vinden ze allicht steun bij een aantal katholieke overdrijvingen.[32] Pottmeyer wijst er dan op dat men de aanspraak van de katholieke Kerk om de ware Kerk te zijn beter beargumenteren vanuit de boodschap van het Rijk Gods en de kruistheologie. De exegese geeft aan dat de boodschap van het Rijk Gods in het N.T. duidelijk een werkelijkheid bedoelt die zij het onvolmaakt, maar toch op een zichtbare en tastbare manier zich presenteert. Hierbij komt het primaat van het handelen van God, de kern van de boodschap van het Rijk Gods duidelijk naar voren. Het is duidelijk dat het niet van de mensen of van Israël afhankelijk is of dit Rijk er komt. God verzamelt Zijn volk om het Heil.

Dit kenmerk van de boodschap van het Rijk Gods is reeds bewijs genoeg om over een onverbrekelijk band tussen God die het Rijk Gods wil en het Volk Gods dat door de geschiedenis onderweg is te spreken.

Men zou hier kunnen vragen, kan God die de belofte van Israël heeft weggenomen, niet ook de belofte van de Kerk wegnemen? Hier kunnen we wijzen op de kruisdood van de Heer. In Israël was de vervulling van de belofte afhankelijk van een voorwaarde, bij de kruisdood geeft Jezus voldoening en wordt voor altijd een definitieve vernieuwing van het verbond.

Kortom de waarheidsaanspraak van de katholieke Kerk, tezamen met de N.Tische beloften aan de Kerk, is gefundeerd op de boodschap van het Rijk Gods van het N.T. en de bekrachtiging van het nieuwe verbond door de zoendood van Jezus. De ongebroken en onbreekbare trouw van de kerk is niets anders dan de onherroepelijke trouw van God aan het Volk van het “nieuwe verbond in het bloed” van Zijn zon (1 Kor.11,25).

Zelfs de zonden van de leden kunnen de Kerk als zichtbaar teken van het Rijk Gods en van het nieuwe verbond niet meer in vraag stellen. Hoe vreselijk het ook is dat de kerk zondaars in haar midden heeft, die hun roeping om teken van het Rijk Gods te zijn ontrouw zijn, en daardoor “de groei van het rijk van God wordt vertraagd”. (UR 4)

Daarom, als de kerk volhoudt dat de Kerk het ware en zichtbare teken van het Rijk Gods is dan roemt zij niet op eigen verdiensten, maar verwijst zij naar de God die het Rijk Gods en het nieuwe verbond wil. De Kerk kan hoogstens roemen op haar eigen zwakheid (2 Kor. 11,30) die steeds tekortschiet tegenover Gods grote trouw. (Vgl. 2 Kor. 12,9)

Het moge duidelijk zijn dat deze aanspraak op de waarheid opbouwende kritiek van binnen en buiten niet a priori onmogelijk maakt.

Tegelijk moeten we de visie van Vaticanum II op de Kerk doordenken en erkennen en deze geeft duidelijk aan dat katholiek zijn meer is dan een “confessionalistische” stellingname die de afgescheiden broeders enkel in negatieve zin ziet. UR wijst erop dat “de Geest van Christus niet weigert om ze [de afgescheiden kerken en kerkgemeenschappen] te gebruiken als heilsmiddelen” (UR 3) en dat het de opdracht van de katholieken is om “de ware katholiciteit en apostoliciteit van de Kerk ... meer in het licht te stellen” (UR 4). Het is daarom niet zo dat de waarheidsaanspraak van de katholieke Kerk alles in de Kerk zou goed maken of goedpraten. Het is zo dat elk onderdeel van de structuur en praktijk getoetst zal moeten worden. Daarbij is het niet voldoende om waarachtig katholiek en apostolisch te zijn in de zin van een strenge confessionele afgrenzing of verabsoluteren van de eigen overtuiging.[33]

4.1.2 Het tekenkarakter van haar structuur.

De objectieve neerslag van het leven van de Kerk vinden we in schriftelijke getuigenissen: de Schrift, geloofsbelijdenissen, dogma's, liturgische, catechetische en theologische boeken én in de mondelinge verkondiging en verder in kunstuitingen, zoals kerkbouw, enz.. De katholieke Kerk leert dat de hele Kerk en in het bijzonder het Leerambt onfeilbaar is in zake de geloofsleer. De trouw van de Kerk om te volharden in de zuivere leer van Christus wordt gefundeerd op en verantwoord vanuit de onherroepelijke trouw van God aan Zijn volk. Hierbij moeten we onderlijnen dat het (onfeilbare) leerambt altijd onder het Woord Gods staat (DV 10). Het moge duidelijk zijn dat de Kerk alleen dan werkelijk teken van het Rijk Gods is als zij in haar verkondiging en leer het Woord Gods de eerste plaats geeft. Maar het hoort ook bij haar tekenkarakter dat het Woord van God in de Kerk op een trouwe en daarom bindende manier tot uitdrukking komt. De Kerk komt m.n. tot uiting in haar structuur van vieringen, instellingen en organisatie. Ze komt tot uiting in de viering van de sacramenten, m.n. van de Eucharistie en andere liturgische gebeurtenissen. Zo komt in het sacrament van de biecht tot uiting dat ook de zondaars tot de Kerk behoren en dat haar leden voortdurend vergeving nodig hebben. In alle sacramenten wordt in tekens duidelijk gemaakt dat God de eerst handelende is en dat Hij het volk van het Nieuw Verbond geroepen heeft dat door het voltrekken van zijn algemeen en ambtelijk priesterschap moet meewerken aan het bevorderen van de komst van het Rijk Gods. (LG 10,11) Kerk komt tot uiting in de plaatselijke kerken, parochies, diocesen ... die samen de universele Kerk vormen. Eenheid en katholiciteit moet men niet zien in de centralistische structuur die in het denken van de laatste paar honderd jaar vóór Vaticanum II quasi het monopolie had, maar in de zin van communio-gedachte van de oude Kerk die in LG 26 weer opgenomen wordt: “Deze Kerk van Christus is waarlijk aanwezig in alle wettige plaatselijke vergaderingen van gelovigen, die met hun herders verbonden, in het N.T. zelf de naam van kerken dragen.” De eenheid van de Kerk is fundamenteel niet gebaseerd op het kerkelijk recht maar op de gezamenlijke viering van de eucharistie (LG 26), die in de collegiale leiding van de kerk door paus en bisschoppen zichtbaar wordt (LG 19,22). Uiteraard zijn alle gelovigen geroepen om en hebben ze ook recht op hun charisma's tot uiting te brengen. De Kerk wordt ook zichtbaar in haar ambten. De ambten die door de wijding worden verder gegeven moeten een duidelijk teken zijn van het feit dat het God is die door Jezus in de H. Geest de Kerk leidt. Het ambt is ook een teken van het Rijk Gods. Uiteindelijk is het ambt gefundeerd op de Rijk Gods verkondiging van Jezus. Hij riep immers leerlingen om Hem nabij te zijn en om zijn boodschap uit te dragen. Ook de jonge Kerk kende deze praktijk. In de apostolische successie van het bisschopsambt ziet de katholieke kerk een belangrijk teken van de eenheid en apostolische oorsprong of van de apostoliciteit van de Kerk. Het gevaar dat hier bestaat is dat van klerikalisme, in feite moet het ambt een dienend karakter hebben. De katholieke Kerk ziet de apostolische successie ook in het Petrusambt van de paus. Hij is bijzonder geroepen om teken van de kerkelijke eenheid, apostoliciteit en eenheid te zijn voor de hele kerk. Niet op de laatste plaats wordt de Kerk als teken van het Rijk Gods zichtbaar in haar diaconie, het moniale leven en het religieuze leven. Vanaf het begin zijn dit kenmerken van de katholieke Kerk en zijn er ontzettend veel mensen geweest die hun leven hieraan gegeven hebben. Mensen die omwille van het Rijk Gods afstand gedaan hebben van hun gezien, bezit .. om zich helemaal te wijden aan de aanbidding van God, de verkondiging van het evangelie, of om de armen en zieken te dienen. Uiteraard is het niet zo dat de aanwezigheid van religieuzen anderen, priesters en leken, van hun verplichting ontslaat om ook zich te wijden aan de diaconie. Kortom: wij vinden de kenmerken van eenheid, katholiciteit ... communio-structuur van de Kerk (viering van sacramenten), in de ambten, in de apostoliciteit van de opvolging, in de apostolische successie in het Petrusambt. Andere tekens zijn de diaconie, het monnikendom en religieuzen... .

4.1.3 Het tekenkarakter van haar praxis.

Ook het getuigenis van het leven van de Christenen hoort tot het wezen van de Kerk en is een teken van het feit dat de Kerk het Rijk Gods is. De jonge Kerk verstond zichzelf als de gemeente van de heiligen (vgl. 2 Kor. 13,12) en zagen zij hun eigen levenswijze als een getuigenis voor de waarheid naar de heidenen toe.[34] Zo werd heiligheid vanaf het begin een kenmerk van de Kerk.[35] Men verstond onder de communio sanctorum zowel de communio (deelname) van de heiligen (zij die door de reddende daad van God geheiligd zijn) als deelname aan het heilige (sancta) d.w.z. de sacramenten. Immers uit het feit dat men gered is door God volgt ook de opdracht om een heilig leven te leiden. De heiligheid van de kerk is in deze zin een wezenlijk onderdeel van de boodschap van het Rijk Gods, waardoor God een heilig volk van het nieuwe verbond in het leven roept (LG 39-47).

Het getuigenis van een heilig christelijk leven is meer geschikt als argument voor de waarheid van het Christendom naar niet-Christenen dan als argument naar andere Christelijke groeperingen. Wij katholieken worden immers ook opgeroepen door UR 4 om de elementen van goedheid bij onze Christelijke broeders te erkennen en te waarderen. Tegelijk mogen wij katholieken ons verheugen over een ontelbare menigte mannen en vrouwen die hun leven gegeven hebben voor en in de navolging van de Heer. Hun levens zijn tekens voor de werkzaamheid van het evangelie en van de Geest van God in Zijn Kerk. In de geest van Christelijke broederlijkheid en wederzijds respect, waarbij men op de eerste plaats kijkt naar wat Gods wil is, kan men in een wederzijds respect van kerkgemeenschappen onderling kijken wat tot het wezen van de kerk hoort en wat in individuele plaatselijke kerken of parochies nog ontbreekt om werkelijk teken van het Rijk Gods te zijn.

5 Slot.

Het kenmerk van een hedendaagse manier om de waarheid van de katholieke kerk te verdedigen zal hoe dan ook moeten centreren op het kerkelijk getuigenis. Dit getuigenis moet niet enkel extern en extrinsiek zijn (zoals het zo vaak was in de klassieke apologetica), ook niet een puur intern of subjectief, maar moet m.n. gericht zijn op de geloofwaardigheid van de kerk in heel haar bestaan als een uitnodiging, zowel inwendig als uitwendig, om tot het geloof in haar te komen en dat omwille van het globale en intrigerende karakter van heel haar wezen en verschijningsvorm. Het gaat om de geloofwaardigheid van het kerkelijk getuigenis.[36]

6 Voetnoten

  1. In deze les wordt m.n. het artikel van Pottmeyer als uitgangspunt genomen.
  2. {[sc|Pottmeyer}}, 212.
  3. Dé grote studie hierover: Gustave Thils, Les notes de l'Eglise dans l'apologétique catholique depius la Réforme, Gembloux, Duculot, 1937.
  4. Bv. Thomas, In symbolum apostolorum art. 9. Vgl. Congar, 358v.
  5. Cf. reeds in de Catechismus Romanus.
  6. Hierbij dient een onderscheid gemaakt tussen de verschillende groepen. Auteur dezes is bv. zeer sceptisch tegenover de mogelijke resultaten van gesprekken met de Anglicaanse Kerk die steeds verder vervreemdt van haar oorsprong.
  7. Een andere groep documenten die nuttig is zijn teksten die uit het oecumenisch overleg komen.
  8. Pottmeyer, 218.
  9. “Haec Ecclesia, in hoc mundo ut societas constituta et ordinata, subsistit in Ecclesia catholica, a successore Petri et Episcopis in eius munione gubernata 13), licet extra eius compaginem elementa plura sanctificationis et veritatis inveniantur, quae ut dona Ecclesiae Christi propria, ad unitatem catholicam impellunt.” (LG 8)
  10. Zij worden verderop uitgewerkt.
  11. Vgl de protestantse theologen: Dantine, Steinacker.
  12. Cf. CKK 811-870.
  13. Hier kan enkel een schematische schets gepresenteerd worden. Voor een uitgewerkte visie zie m.n. Congar. Voor de dogmatische bespreking van deze kenmerken, zie de cursus Ecclesiologie.
  14. Vgl.kreeft, 1988, 245-249.
  15. Eén God, één Heer, één Kerk.
  16. Zoals St. Thomas verwoordt: “Manifestum est autem quod quamvis populi distinguantur per diversas dioeceses et civitates, tamen, sicut est una ecclesia, ita oportet esse unum populum Christianum. Sicut igitur in uno speciali populo unius ecclesiae requiritur unus episcopus, qui sit totius populi caput; ita in toto populo Christiano requiritur quod unus sit totius ecclesiae caput.” (SCG IV,76,2)
  17. Over heresie en schisma, vgl. Yves Congar, “Die Wesenseigenschaften der Kirche”, in: Mysterium Salutis 4/1, 415-457.
  18. Over de geschiedenis van het gebruik van dit kenmerk (nota) in de theologie enz. zie Congar 535-569.
  19. Congar, 476.
  20. Rahner, 343.
  21. {{sc|Rahner]], 343.
  22. Rahner, 344.
  23. Mansi 50,92: “Omnia namque motiva credibilitatis quibus Christus salvator ipsemet et quibus apostoli virtute Spiritus sancti suam praedicationem collustrarunt, ad ecclesiam catholicam in eius manifesta connexione cum Christo et apostolis et ad eam solam, ad nullam vero aliam religionis communionem protenduntur.” Cf. Pottmeyer, 226 n. 45.
  24. Mansi 51,314.
  25. Pottmeyer, 226.
  26. “Uit de doden verrezen (Cf. Rom, 6, 9), heeft Hij over zijn leerlingen zijn levengevende Geest uitgezonden en door Hem zijn Lichaam, dat de Kerk is, tot het universeel sacrament van het heil ingesteld.” (LG 48) “In Christus is de Kerk als het ware het sacrament, dat wil zeggen het teken en het instrument van de innige vereniging met God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht.” (LG 1) Cf. CKK 775.
  27. “De Heer Jezus immers heeft met de Kerk een begin gemaakt door het verkondigen van de blijde boodschap, de komst namelijk van het Rijk Gods dat sedert eeuwen in de Schriften was beloofd: want `De tijd is vervuld en het Rijk Gods is nabij' (Mk. 1,15; cf. Mt. 4,17).” (LG 5)
  28. Cf. CKK 774-776.
  29. Bv. De Groot J.V., Summa Apologetica de Ecclesia Catholica ad mentem S. Thomae Aquinatis, Regensburg, Manz, 1892.
  30. Pottmeyer, 231-232.
  31. Vgl. CKK 771. “De eigenlijke aard van de ware Kerk, aan welke het eigen is tegelijk menselijk en goddelijk te zijn, zichtbaar en vervuld van onzichtbare werkelijkheden, opgaande in het werk en vrij voor de beschouwing, in de wereld aanwezig en toch op pelgrimstocht; en wel zo dat in haar het menselijke in ondergeschiktheid gericht is op het goddelijke, het zichtbare op het onzichtbare, het werken op het beschouwen, het heden op de toekomstige stad waarnaar wij zoeken.” (SC 2)
  32. Steinacker, 24.
  33. Pottmeyer, HFTh III, 237: “Denn wenn es wahr ist, daß “der Geist Christi sich gewürdigt hat, sie [die getrennten Kirchen und Gemeinschaften] als Mittel des Heils zu gebrauchen” (UR 3), und es den Katholiken aufgegeben ist, `die wahre Katholizität und Apostolizität der Kirche immer vollständiger zum Ausdruck zu bringen' (UR 4), begründet die göttliche Zusage keinen exklusiven Besitzstand, sondern bedeutet für alle -Katholiken wie nicht-Katholiken - Gnade und Gericht, das vor allem jenen trifft, welche die `der katholischen Kirche anvertraute Fülle der Gnade und Wahrheit' (UR 3) den getrennten Mitchristen nicht gewinnend genug gezeugt haben und bezeugen.”
  34. Vgl. De Brief aan Diognetus (ca 150) , h. 5-6.
  35. Vgl. Congar, 458-468.
  36. Vgl. // ook het spreken over het belang van het getuigenis door de bisschoppensynode van 1985. // vgl. concreet TW II, 269v