Leergezag en theologie

Uit Theowiki



1 Literatuur.

  • Juan Alfaro, “La théologie face au magistère”, in: Problèmes et perspectives de théologie fondamentale, Paris/Tournai, Desclée, 1982, 447-468.
  • Yves Congar, “Bref historique des formes du 'Magistère' et de ses rélations avec les docteurs”, in: Rev. Sc. ph. th. 60 (1976), 99-112.
  • Walter Kern (ed.), Die Theologie und das Lehramt, Freiburg/Basel/Wien, Herder, 1982.
  • John Henry Newman, The Via Media of the Anglican Church, London, Montagu, 1877, vol. II. De inleiding op de derde uitgave.
  • Max Seckler, “Ecclesialità e libertà della teologia”, in: R. Fisichella (ed.), Gesù Rivelatore, Casale Monferrato, Piemme, 1988, 53-70.
  • Francis A. Sullivan, Magisterium. Teaching authority in the catholic Church, Dublin, Gill and MacMillan, 1983. Hoofdstuk 8 is een bespreking van “Theses on the relationship between the ecclesiastical magisterium and theology” (plenary 25 sept. - 1 oct. 1975).
  • Jared Wicks, Scrittura, Tradizione, Magistero. Sussidi per lo studio. Parte I, Roma, Gregoriana, 1988, 60-61. Uitgebreide literatuurlijst.
  • Internationale Theologische Commissie, Stellingen over de verhouding tussen het kerkelijk leraarsambt en de theologie, 6 juni 1976.

2 Inleiding. Wat is het leergezag en de theologie?

Het leergezag of magisterium is de taak om te onderwijzen die Christus gegeven heeft aan het bisschoppencollege (de opvolgers van de apostelen) en aan de individuele bisschop in verbondenheid met het college en de paus. In het leergezag onderscheidt men:

  • het buitengewoon leergezag (magisterium extraordinarium). Hiervan is sprake als de paus ex cathedra spreekt en bij een dogmatische uitspraak van een oecumenisch concilie.[1] (cf. LG 25; cf. Vat. I DS 3074) Deze uitspraken zijn onfeilbaar waar en bindend voor elke gelovige.
  • het gewone leergezag (magisterium ordinarium). Dit wordt uitgeoefend door de bisschoppen, in verbondenheid met de paus en door de paus, direct (b.v. encyclieken) of indirect (b.v. de congregaties van de curie).

Theologen zijn zij die door hun studie en door hun leven in de geloofsgemeenschap van de Kerk gekwalificeerd zijn om op de wetenschappelijke wijze van de theologie (krachtens hun canonieke zending) te onderwijzen.

3 De voorgeschiedenis van Vaticanum II.

3.1 Magisterium en theologie in de tijd van het modernisme.

Van Pius X (1903-14) tot aan Vaticanum II was er een grote activiteit van het magisterium, waarbij veel energie gestoken werd in de supervisie van de theologie. Dit was het antwoord van het leergezag op de sfeer van kritiek en twijfel in het westers denken, en m.n. op het modernisme. Zo reduceerde de encycliek Humani Generis van Pius XII (1950) de theologie tot een ondergeschikt propaganda-instrument van het magisterium. Hierin werd het leergezag genoemd “in rebus fidei et morum, cuilibet theologo proxima et universalis veritatis norma esse debet.” (DS 3884, Humani Generis nr. 18)

De taak van de theologie in deze visie bestond er dan m.n. in om aan te geven waar de leer van het magisterium gevonden kan worden in de bronnen: Schrift en traditie. (impliciet of expliciet)

3.2 De erkenning van de taak van de theologie in het midden van de 20ste eeuw.

De exegese en het historisch onderzoek van het midden van de 20ste eeuw hebben de verschillende charisma's in de Kerk herontdekt.[2] 1.In het N.T. vinden we het begrip διδάσκαλος (leraar) (Hand. 13,1; Rom. 2,20; 1 Kor. 12,28.29; Ef. 4,11; 1 Tim. 1,11; 4,3; Hebr. 5,12; Jac. 3,1). Deze leraars zijn onderscheiden van de hiërarchische herders: πρεσβυτεροι en ἐπισκοποι.[3] 2.Ook herontdekte men de gezagsrol van de doctores (= doctors in de theologie) in de Westerse Middeleeuwse Kerk. Hun rol blijkt vooral uit: (1) de veroordelingen van doctrinele dwaalleren door de theologische faculteiten van Leuven en Parijs en (2) de deelname van theologen met stemrecht aan sommige concilies. 3.Deze twee factoren werden nog versterkt door de ervaring van de vernieuwende en positieve inbreng van theologen tijdens Vaticanum II. Zij hadden op het concilie een taak (1) bij het maken van een synthese van het geloof en (2) bij het proces van “inculturatio[4]" en herformulering van de geloofsleer.

Dit alles leidde tot een vernieuwde visie op de wezenlijke taak van de theologie. 1.*in het maken van de synthese van de Christelijke leer, in de noodzakelijke verdieping en in de praktische toepassing en in het nuttig maken van de Openbaring voor de catechese en prediking. (DV 24) 2.*in de doordenken van de ontmoeting van het evangelie met de verschillende culturen en culturele werkelijkheden, die het formuleren (en herformuleren) van de boodschap beïnvloeden. (GS 44 en 62)

4 De complementariteit van de taken van het Magisterium en de theologie.

Over de verhouding tussen het Leergezag en de theologie handelt de internationale theologencommissie in Stellingen over de verhouding tussen het kerkelijk leraarsambt en de theologie van 6 juni 1976.[5]

4.1 Gezamenlijke elementen voor theologie en leergezag.

4.1.1 Hun bron.

Het Leergezag en de theologie hebben dezelfde bron of fundament nl. het depositum fidei.[6] Kortom beide zijn ondergeschikt aan het geschreven en overgeleverde Woord Gods en gebonden aan de kerkelijke belijdenis van het geloof.
Het absolute criterium (norma suprema) van de waarheid voor zowel theologie (LG 25) als leergezag is uiteindelijk het Woord Gods. (DV 1) Het getuigenis van het geloof van de Kerk is de norma proxima. De theologie is een functie van de Kerk, of beter nog van het leven van de Kerk. Iedere Christen en iedere theoloog, als lid van de Kerk, bevindt zich tegenover het Woord Gods in een situatie waarin hij staat binnen een kerkelijke overlevering. Het Woord Gods komt immers niet rechtstreeks tot hem maar via het leven van de Kerk. Jezus Christus is de definitieve daad van Heil en van Openbaring van God. In Hem heeft God zijn definitief woord tot ons gesproken. In deze Openbaring staan m.n. twee momenten centraal: de incarnatie en de verrijzenis. Deze daden van God zijn het absolute fundament van het geloof. Het Christus-gebeuren heeft het absolute primaat in de Openbaring en in het geloof. Het is niet enkel normerend voor het geloof maar het is ook het enige fundament ervan. M.a.w. het fundament van het Christendom is de godmens Jezus Christus. Uit het unieke van het Christus-gebeuren volgt ook de unieke positie van de apostolische Kerk. Haar prioriteit t.o.v. van de na-apostolisch Kerk is niet enkel chronologisch maar ook kwalitatief. D.w.z. uit de unieke positie van de jonge Kerk volgt de normerende waarde van het N.T. en van de apostolische Kerk voor de latere Christenheid. De historische continuïteit/overgang: (1) van Christus naar (2) de apostolische Kerk die dan weer (3) het N.T. voortbrengt houdt een overlevering van deze normering en “autoriteit” in. (DV 24) Het ultieme fundament is -zoals gezegd- altijd Christus.
De Openbaring komt niet tot ons via een eenvoudige overlevering van de tekst van het N.T., maar altijd ook als een boodschap die aanvaard en betuigd wordt door het levende geloof van de Kerk (in haar bidden...) en die verwoord ligt in haar leeruitspraken.
Vaticanum II zegt over de Kerk dat ze niet kan dwalen in haar geloof en dat ze blijft bestaan tot aan de wederkomst van de Heer (indefectibilitas) (LG 8, 12). Onfeilbaarheid en “het-blijven-bestaan” (indefectibilitas) van de Kerk betekenen dat de Kerk als gemeenschap van hen die in Christus geloven niet kan verdwijnen, niet kan dwalen in het geloof en niet kan falen in haar opdracht. W.b. de gave van onfeilbaarheid: het fundament hiervan is Christus, de definitieve Openbaring van God aan mensheid. Deze [de pauselijke onfeilbaarheid|[onfeilbaarheid]] is geen bezit van de Kerk of van het Leergezag. Het is en blijft een vrije genadegave van God. W.b. de gave van indefectibilitas: (het niet kunnen verdwijnen/falen van de hele Kerk) is aan de hele kerkelijke gemeenschap beloofd. Omdat de Kerk de voortdurende Overlevering is van het Woord Gods volgt daaruit dat de Kerk een normatief en verplichtend karakter heeft voor het geloof van ieder van haar leden. Let op: de Kerk is niet gelijk aan Christus. Het is de gemeenschap die leeft door Christus. De Kerk is het medium gebaseerd op Christus. Hieruit volgt haar persoon-zijn en haar gemeenschappelijk karakter. De verplichting om te geloven (in Christus) (Hebr. 11,6) van elke Christen en van elke theoloog is een basisgegeven. Elke gelovige en elke theoloog is gebonden aan de Schrift, de Traditie en de Kerk.[7]

4.1.2 Hun taak.

De taak van het Leergezag en de theologie is om dit depositum (de overgeleverde geloofsschat) te beschermen, het inzicht te verdiepen, uit te leggen, te onderrichten en te verdedigen. M.a.w. het is hun taak om de geopenbaarde waarheid zoals die te vinden is in Schrift en de Traditie te onderzoeken en daarbij ook te letten op de tekenen des tijd aan de rand van het geloof. (GS 62).

Over de theologie: “het theologisch onderzoek verdiept de kennis van de geopenbaarde waarheid” (GS 62; 44; DV 23-24; UR 4; KKK 94).[8]

4.1.3 Hun gezamenlijke normen.

Leergezag en Theologie zijn gebonden

  • op de allereerste plaats door het Woord van God (DV 10, LG 25),
  • de sensus fidei (DV 12),
  • de documenten van de traditie,
  • de pastorale en missionaire zorg jegens de hele wereld. (DV 11: voor het Heil van allen.) Dit laatste impliceert een kijken naar de zogenaamde “tekenen des tijds” (GS 62)

4.2 Het verschil tussen magisterium en theologen.

4.2.1 Hun functie.

Het is de taak van het leergezag om op een gezagsvolle manier de katholieke integriteit en eenheid van geloof en gebruiken te verdedigen via gezaghebbende en publieke uitspraken over de fundamentele normen van de leer, cultus en Christelijk leven. Deze taak is pastoraal en missionair en is gericht op de ontwikkeling van het Godsvolk in de heilbrengende en heiligende waarheid en op het getuigen van de waarden van Christus in de wereld. De onfeilbaarheid is niet alleen aan de paus gegeven (LG 25), maar op de eerste plaats aan de hele Kerk (LG 12).

De theologie heeft een dubbele functie zowel naar het leergezag toe als naar het Volk Gods.

  • Enerzijds hebben de theologen van ieder groot cultureel gebied de opdracht om in het licht van de traditie van de universele Kerk de inhoud van Openbaring en uitleg van het leergezag te doordenken. (AG 22) Dit uiteraard in absolute trouw aan het Woord Gods.
  • Anderzijds hebben zij door hun taak (1) van interpretatie van de inhoud van de definities van het leergezag en (2) van onderricht en (3) van vertalen in hedendaagse taal de opdracht om de leer en aansporingen van het leergezag te integreren in een bredere synthese en om het volk Gods te helpen de rijkdom van de Openbaring en de inhoud van de geloofsleer beter te begrijpen.

Johannes-Paulus II maakte een synthese van de taak van de theologie bij het verlenen van de “Paulus VI-prijs” aan H. Urs von Balthasar. (23 juni 1984) Hierin zijn de volgende punten te vinden.[9]

  • theologie is een dienst aan de waarheid en in die zin neemt ze deel aan de opdracht die eigen is aan het wetenschappelijk onderzoek. Om dit doel te bereiken moet de theoloog zoals elke wetenschapper de waarheid als hoogste doel stellen.
  • theologie is een dienst aan de geopenbaarde waarheid. Dit is niet in tegenspraak met het wetenschappelijke karakter. Wel is het zo dat de bestudeerde waarheid niet de vrucht is van een wetenschappelijk verworvenheid maar een bovennatuurlijke gave van God.
  • theologie is een dienst aan de Kerk. De theoloog heeft een drievoudige aandacht. Hij is verbonden met
  • het verleden: Openbaring in Christus en verdieping ervan in de loop van de geschiedenis. (traditie)
  • het heden: de theologie heeft een essentiële band met het levende geloof van de Kerk. Hieruit vertrekt de theoloog en hij moet het helpen, verdiepen ...
  • de concrete mens. Opdat de geopenbaarde waarheid met zijn nieuwheid op een opbouwende, efficiënte en kritische manier met de hedendaagse mens en cultuur geconfronteerd wordt.
  • de theologie is een dienst aan het magisterium. De theologie helpt het leergezag als zij haar volgt en begeleidt maar ook als zij haar voorgaat op nieuwe wegen en naar nieuwe horizonten.

4.2.2 Hun gezag.

Het gezag van het magisterium is formeel en gebaseerd op het sacrament van de wijding (LG 21). Maar waarop is het gezag van de theoloog gebaseerd? Max Seckler test drie modellen ter verklaring waaraan de theoloog zijn gezag zou ontlenen en kiest dan voor het laatste.[10]

  • het persoonlijk inzicht van de theoloog. Het is niet zo dat de theoloog op zijn eentje een puur individuele theologie bedrijft, dan zou nl. de Kerk geen plaats hebben. Het gezag van de levende Kerk is veel groter dan dat van de individuele theoloog.
  • het gezag van de theologie als wetenschap. In deze opvatting zou het gezag van de theologie berusten bij de theologen als groep (instituut). Ook deze opvatting doet geen recht aan de plaats van de Kerk in het verdergeven en overdenken van het geloof.
  • de normerende overlevering (en beleving) van de Kerk. In deze (juiste) opvatting is het Woord Gods het absolute waarheidscriterium voor de theologie en de Kerk. In het praktische leven van de Kerk is het oordeel over de waarheid of correctheid van een theologische uitspraak niet de competentie van een individuele theoloog, ook niet van het wetenschappelijk “instituut” van de theologie, maar van de Kerk. De resultaten van de theologische reflectie moeten onderworpen worden aan en voortvloeien uit de levende Kerk.

4.2.3 Hun band met de Kerk.

De zending/opdracht van het Magisterium is gebaseerd op de wijding; de zending/opdracht van de theologie is fundamenteel gebonden aan de Kerk.

De kerkgebondenheid van de theologie is geen soort partijgeest of pure onderwerping aan de hiërarchie of een sentire cum ecclesia. Het betekent m.n. dat de theologie een levensfunctie van en een dienst aan de Kerk is en dat ze enkel zin heeft in een levende verbondenheid met het geloof van de Kerk. Dit betekent uiteraard dat men zich als persoon tot die levende Kerk moet bekennen en tegelijk bepaalt het het epistemologisch standpunt van de theologie.

Vanuit epistemologisch (of kenkritisch) standpunt is de Kerk (en het geloof) geen uitwendige instantie maar het dynamisch subject dat de theologie draagt. We moeten refereren naar de éne, heilige, katholieke en apostolische Kerk waarop de hele Christelijke theologie is gebaseerd. De theologie is gefundeerd op de hele Kerk ofwel het Volk Gods. (ἐκκλησια του θεου). Het is deze Kerk (ἐκκλησια) in wiens midden de theologie opbloeit en die de theologie draagt als één van haar levensnoodzakelijke functies. De taak en het gezag van het magisterium in de bemiddeling van het geloof (Overlevering) heeft gevolgen voor theologie. Immers de theoloog die de Openbaring onderzoekt vindt reeds heel duidelijke interpretaties van het magisterium die zijn geloof en vertrekpunt bepalen. De definities van het leergezag bepalen dus een aantal grenzen van de theologie.

Hier mogen we nog opmerken dat niet enkel in epistemologisch opzicht de theologie kerkgebonden is. Vaak is een theoloog ook iemand die door de Kerk gezonden is om dit werk te doen: een missio canonica.

4.2.4 Hun vrijheid.

De theologie is vrij in onderzoek. De grenzen van haar vrijheid zijn de waarheid en haar verantwoordelijkheid t.o.v. het Gods Volk. Mogelijk problemen zijn hier:

  • Wie bepaalt de grenzen van de vrijheid van de theologie tegenover de dogma's en tegenover de uitspraken van het magisterium ordinarium? Uiteindelijk is de theologie niet vrij in haar fundamentele oriëntatie, want haar fundament is het depositum fidei van de Kerk. De theologie is vrij in haar uitwerking en in de keuze van de wegen van onderzoek.
  • De eigen vrijheid en de kritische functie van magisterium en theologie t.o.v. de gelovigen en de wereld: het magisterium is vrij in het uitoefenen van zijn taak als leraar. Uiteraard moet dit op een verantwoorde manier gebeuren en niet arbitrair. De theologen hebben in deze een wetenschappelijke vrijheid. Ze zijn echter gebonden aan de Openbaring enz. . Verder hebben zij ook morele en sociale verplichtingen tegenover het Godsvolk.

De vrijheid van de theologie is beperkt door haar (epistemologisch) vertrekpunt, ze vertrekt immers vanuit het geloof en beweegt zich binnen dat geloof, dat gedragen wordt door de Kerk. De theologie vertrekt als wetenschap vanuit de waarden en geloofsinhoud van de Kerk. Indien de theologie deze startpunten verwerpt dan verwerpt ze zichzelf. De vrijheid van de theologie is binnen dit startpunt te situeren. Indien zij er zich buiten opstelt is het geen theologie meer, maar bv. filosofie of godsdienstkritiek.

In het praktische wetenschappelijk werk als zodanig is de Kerk geen normerende of regulerende instantie voor de theologie. Het wetenschappelijk theologisch werk als zodanig is geen daad van geloof en daarin moet de theoloog vrij zijn. Men krijgt een praktisch probleem wanneer het leergezag hier ingrijpt of zou ingrijpen. Hier zijn in het verleden wel vaker moeilijkheden geweest van beide kanten.

4.3 De gevolgen. Praktische methoden van samenwerking.

Er kan een zekere spanning bestaan tussen het magisterium en de theologie. Het eerste wordt dan meestal als conservatief en de theologie als progressief gezien. Dat is niet altijd zo. Denk aan Rerum Novarum (1891) van Leo XIII of aan Humanae Vitae (1968) van Paulus VI die beiden de (beperkte) vraagstelling van hun tijd doorbraken en wel degelijk vernieuwend zijn. Er is dialoog en samenwerking nodig gebaseerd op hetzelfde geloof (depositum fidei) en op wederzijds respect.

In feite horen magisterium en theologie bij elkaar in een collegiale en pastorale samenwerking, ieder met bewustzijn van zijn eigen taak te gebeuren.

5 De theologische interpretatie van een geloofsdogma.

Niet enkel het Woord van God maar ook de definities van het leergezag zijn geformuleerd in menselijke proposities (taal). Het is de taak van de theoloog om tot een goed verstaan en goede interpretatie daarvan te komen. Daarvoor is een kritisch, methodisch en systematisch onderzoek nodig.[11] Dit betekent o.a. het bepalen van de precieze inhoud van een dogma, de inhoud ervan te situeren en te integreren in Schrift en traditie, en deze begrijpelijk te maken en te verwoorden voor de mensen van deze tijd.

Deze taak is drievoudig:

  • retrospectief: elk dogma is ontstaan in bepaald denkklimaat of -milieu (Denkform of paradigma) dat voorafgaat aan de theologische reflectie. Het is de taak van de theologie om precies uit te maken wat het Magisterium bedoelde en wilde definiëren. Immers enkel wat betreft het tot dogma verklaarde geloofspunt is het Magisterium onfeilbaar. Niet in zijn argumentatie of uitleg van het dogma enz.
  • introspectief: de inhoud van een dogma is niet geopenbaard omdat het gedefinieerd is maar omgekeerd het wordt gedefinieerd als “te geloven” omdat het geopenbaard is. Dit betekent dat er een band met de Schrift (norma non normata) moet zijn. Een echt theologisch verstaan betekent dat de dogma's geïntegreerd worden in het geheel van de Schrift en de Traditie. Deze methode stelt Vaticanum II voor! (DV 9; 21; 24) Men moet dus de diepte van het geloofsmysterie proberen zo diep mogelijk te doorgronden.
  • Vaticanum II geeft twee wegen aan in deze introspectieve fase (in de dogma's):
    • a) binnen de geloofswaarheden is er een “hiërarchie van waarheden” gebaseerd op de band die ieder van de geloofswaarheden heeft met de basis van het geloof (= Jezus Christus). (UR 11)
    • b) de Openbaring is een heilswaarheid, door God meegedeeld ten bate van het Heil van de wereld. Dit betekent men moet letten op de heilswaarde van de geloofswaarheden. (DV 2; 4; 7; 11)
  • prospectief: dogma's vereisen een steeds nieuw begrijpen van hun inhoud om hen levend te houden. De taak van de theologie t.o.v. de kerkelijke gemeenschap is een dienst van creatieve trouw. Immers de (historische) formulering van een dogma hoeft niet de best mogelijke te zijn.

Let wel: tegenwoordig bestaat al gauw de neiging om dogma's te relativeren. Er is bv. een tendens om de dogma's te zien als het resultaat van een zogenaamde essentialistische visie op geloof en werkelijkheid. Dit wordt dan tegengesteld gezien aan een hedendaags heilshistorisch en personalistisch perspectief. Dit zou dan in onze dagen tot de noodzaak leiden om dogma's te reïnterpreteren binnen het kader van deze heilshistorische en personalistische Denkform. Een definitie geformuleerd in een dogma is het eindpunt en tegelijk het vertrekpunt van het levende proces van het geloof van de Kerk op weg naar een steeds vollediger en dieper begrijpen van de inhoud van de Openbaring.

Het ontvangen (receptio) van een dogma door de gemeenschap van de Kerk is een historisch feit. Het kan niet anders dan dat de Kerk de definities van het Leergezag aanvaardt, want het is dezelfde H. Geest die het Leergezag leidt die inwoont in de Kerk. De theoloog heeft ook nog de oecumenische opdracht om te zoeken naar de eenheid in geloof tussen de verschillende kerken en kerkgemeenschappen.

6 Links.

Internationale Theologische Commissie, Stellingen over de verhouding tussen het kerkelijk leraarsambt en de theologie, 6 juni 1976.

7 Voetnoten

  1. “Oecumenisch” komt van het Griekse οἰκουμένη, dat in dit geval betekent: “de hele bewoonde wereld” (οἰκέω). Een oecumenisch concilie is een kerkvergadering van alle bisschoppen van de hele wereld.
  2. Newman geeft in de inleiding van de uitgave van Via Media deel 2 van 1877 een diepgaande uiteenzetting over de verhouding theologie-leergezag en over de verschillende taken van beide. De invloed van dit werk op de latere discussie is voor zover schrijver dezes weet nooit onderzocht.
  3. Vgl. Heinz Schürmann, “... und Lehrer”, in: H. Schürmann, Orientierungen am Neuen Testament (= Exeg. Aufs. III), Düsseldorf, 1978, 116-156. Vgl. ook: Ferdinand Hahn, “Urchristliche Lehre und neutestamentliche Theologie”, in: Walter Kern (ed.), Die Theologie und das Lehrambt, Freiburg/Basel/Wien, Herder, 1982, 63-115.
  4. De formulering van de geloofsleer, liturgie ... voor een bepaald cultureel gebied.
  5. De tekst hiervan is te vinden in appendix 1. Zie ook: GS 62.
  6. Het depositum fidei (Grieks: παραθηκη) duidt het aan de Kerk toevertrouwde geloofsgoed aan. Het is een Bijbelse term (1 Tim. 6,20; 2 Tim. 1,12.14) Kort kan gezegd worden het is de Overlevering van het Woord Gods in de geschiedenis door en in de levende Kerk.
  7. Over de verplichting tot geloven en de samenhang en plaats van de Schrift en de traditie in het verdergeven van de Openbaring is reeds eerder gesproken.
  8. Zie hierover in les 01.
  9. Cf. Documentation Catholique 81 (1984) 828-830.
  10. Max Seckler, “Ecclesialità e libertà della teologia”, in: R. Fisichella (ed.), Gesù Rivelatore, Casale Monferrato, Piemme, 1988, 53-70.
  11. Cf. les 01: over het wetenschappelijk karakter van de theologie.