De verrijzenis van Jezus
1 Literatuur.
2 Inleiding.In de theologie zijn er drie benaderingen van het paasgebeuren:
Wij volgen hier de benadering vanuit de fundamentele theologie. 3 De huidige discussie over “Hij is verrezen”.In het verleden werd de verrijzenis van de Heer vaak eenzijdig apologetisch geïnterpreteerd in de lijn van 1 Kor. 15,14-15. M.a.w. men zag de verrijzenis vaak vrijwel uitsluitend als het bewijs voor de verlossende werking van de kruisdood van Jezus en als legitimatie voor het Zoon-van-God-zijn van de Heer. Zo besteedde de middeleeuwse scholastiek weinig aandacht aan de Openbaring en het heilskarakter van de verrijzenis, maar ging haar aandacht helemaal uit naar de ontologische status van Jezus' verrijzenislichaam. Deze verwaarlozing is zeker onterecht gezien de centraliteit van de verrijzenis in de verkondiging van de jonge Kerk en gezien het feit dat God de God is van de verrijzenis. (1 Kor. 15,15; 6,14; Gal. 1,1; 1 Thes. 1,9v; 4,14; Rom. 8,11; 2 Kor. 4,14)
Deze vragen willen we in deze les behandelen.
Bij een bespreking van dit thema kunnen we stellen dat er in theologische kringen overeenstemming bestaat over:
4 “De gekruisigde is verrezen”. Weerlegging van foute interpretaties.De interpretaties van de verrijzenis zijn uiteindelijk tot vier modellen te herleiden. We zullen aantonen dat van deze vier mogelijke hypothesen ter verklaring van de verrijzenis slechts één mogelijkheid (hieronder nr. 1.) overblijft. De vier mogelijke hypothesen zijn:
Elementen om deze interpretaties te beoordelen zijn theologisch gezien: m.n. het leergezag, de geloofspraktijk (sensus fidei) en de Schrift. 4.1 Het leergezag.Het leergezag kan in de fundamentele theologie niet als argument gebruikt worden, maar toch wil ik enkele gegevens aanduiden. Het leergezag bevestigt het feit van de verrijzenis en beschouwt het als het uitgangspunt van het geloof. Het leergezag zegt echter niets over de wijze waarop de Heer verrezen is.
Vele kerkelijke documenten onderlijnen dat de verrijzenis van de Heer sporen in de geschiedenis heeft achtergelaten. Uit de stukken van het leergezag is het duidelijk dat de verrijzenis geen puur subjectieve ervaring van de leerlingen kan zijn. Het wordt gezien als een verheerlijking van de hele mens Jezus met lichaam en ziel. En het is duidelijk dat er een continuïteit bestaat tussen het begraven en verrezen lichaam van de Heer. 4.2 De geloofszin (sensus fidei).Ook het feit dat de Kerk in alle eeuwen geloofd heeft in de verrijzenis van de Heer kan bezwaarlijk als direct argument in de fundamentele theologie gebruikt worden. 4.3 De teksten uit het N.T.De schriftteksten over de verrijzenis zijn niet het resultaat van een naïef geloof. De evangeliën tonen uiterste voorzichtigheid en discretie, ja zelfs scepsis bij hen die de Verrezene ontmoet hebben. Ook de personen tot wie de verkondiging (evangelie) zich richt zijn niet bijgelovig. Zo ondervond Paulus grote weerstand in Athene (Hand. 17) en in Korinte (1 Kor. 15,12-52) toen hij sprak over de verrijzenis van de Heer. Ook binnen het Jodendom ontkenden de Sadduceeën radicaal de mogelijkheid van verrijzen in het algemeen. (Hand. 23,8) We kunnen opmerken dat, indien de jonge Christenheid succes had nagestreefd en de verrijzenis zou hebben verzonnen, dat dan een spiritualiserende of docetistische uitleg van Christus' verderleven of aanwezigheid onder hen gemakkelijker, logischer en succesrijker geweest zou zijn.<bt> De volgende elementen over de verrijzenis in het N.T. zijn niet te ontkennen:
Kortom: de verrezen Christus heeft een verheerlijkt lichaam dat zich op een ondubbelzinnige manier manifesteert aan de getuigen. Duidelijk wordt gesteld dat het lichaam van de verrezene invloed uitoefent op onze werkelijkheid, op onze ogen, tastzin en andere zintuigen, zij het ook op een mysterieuze wijze. Men kan Hem zien en aanraken. Het is ook duidelijk dat er een reële band bestaat tussen het verrijzenislichaam en het dode, gekruisigde lichaam van de Heer. Voor dit verrijzenislichaam zijn twee dingen van belang:
In ieder geval getuigt het hele N.T. van het begin af aan in al zijn lagen van zijn overtuiging dat de Heer verrezen is. De opwekking van de Heer wordt niet gepresenteerd als een weer levend worden van een dode, zoals bij de opwekking van Lazarus of het dochtertje van Jaïrus en ook niet als een terugkeer in het leven op de wijze van ons mensen. Het wordt gepresenteerd als de overgaan naar een nieuwe bestaanswijze, dat onze gewone voorstellingen te boven gaat. (Rom. 6,9: “wij weten dat Christus, eenmaal van de doden verrezen, niet meer sterft: de dood heeft geen macht meer over Hem”; Hand. 13,34). Het N.T. is hierbij geen neutrale “waarneming”, maar een geloofsgetuigenis. 4.4 (ad 2) De verrijzenis, een interpretatie van de dood van Jezus?Enkele auteurs pogen de verrijzenis te reduceren tot een hernieuwde formulering van de inhoud van Jezus' prepaschale boodschap. “Hij is verrezen” zou dan enkel betekenen dat een terugblik op Zijn leven en boodschap echte waarde heeft. De verkondiging van de verrijzenis door de jonge Kerk was dan niets anders dan een proclamatie van de echte waarde van Zijn kruisdood. Bultmann (1884-1976)[5] ontkende elke historische argumentatie. Hij beweerde dat “ein solches mirakulöses Naturereignis wie die Lebendigmachung eines Tote”[6] ongeloofwaardig is.[7] De Verrezene kan men enkel in geloof ontmoeten. Het feit van de verrijzenis is een mythe. Kruis en verrijzenis zijn samen één “kosmische” gebeurtenis waardoor de wereld geoordeeld is en waardoor de mogelijkheid van echt leven geschapen is. Overal waar mensen / leerlingen zich laten oordelen door God (in het kruis) daar is verrijzenis, want daar wordt redding gerealiseerd en wordt geloof opgewekt.
De verrijzenis wordt zo gereduceerd tot een appèl aan de mens om zo een nieuwe mogelijkheid te hebben om de eigen existentie te begrijpen. Bultmann reduceert hiermee de boodschap van de verrijzenis tot een uitdrukking van de betekenis van de dood van Jezus. Zijn centrale thesis luidt: “der Auferstehungsglaube ist nichts anderes als der Glaube an das Kreuz als Heilsereignis, an das Kreuz als Kreuz Christi”,[9] d.w.z. het eschatologisch handelen van God zelf. Deze interpretaties doen geen recht aan de manier waarop het N.T. de verrijzenis verkondigt. Immers een uitspraak zoals “jullie hebben Jezus gekruisigd maar God heeft Hem doen opstaan” (Hand. 2,23-24) springt niet eerst van een historisch feit (jullie hebben Jezus gekruisigd) naar een pure interpretatie (God heeft Hem doen opstaan). Bultmann kan overigens niet verklaren waardoor dit geloof in de “aanwezige Christus” ontstaan is noch waarop het gegrond is. Er zijn nog diverse andere pogingen gedaan om de verschijningen van de verrezen Heer te reduceren tot ervaringen (van de verrezen Heer) door latere Christenen. De verrezen Heer zou zichzelf openbaren als zijn volk samenkomt om te eten of te vieren (Lk. 24,33v; Joh. 20,19v; 21,12v). Ze zouden hem herkennen in het lezen van de Schriften (Lk. 24,27.32.44v), in de vergeving van de zonden (Joh. 20,23) en in het “breken van het brood”. (Lk. 24,30v. 35) Deze manier om over de aanwezigheid van de Heer te spreken is enkel een spreken in analogieën. De verrijzenis als zodanig interpreteren gaat in tegen het getuigenis van de Schrift:
4.5 (ad 3) De verschijningen als een nieuw engagement?Enkelen hebben gepoogd om “God heeft Jezus doen opstaan uit het graf” uit te leggen als een nieuw engagement. (Schlette, Schillebeeckx) In hun opvatting zouden woorden zoals: “De Heer is verrezen”, enkel de intentie van het engagement van de eerste leerlingen verwoorden. De inzet en verkondiging van de leerlingen gebeurt dan “opdat de zaak van Jezus verdergaat”. In deze visie wordt de uitspraak “Jezus leeft” gebruikt om aan te duiden dat mensen in Zijn naam samenkomen of uit Hem leven. Hij leeft a.h.w. verder in het engagement of praxis van Zijn volgelingen. Het is echter uit de Schrift en uit de geschiedenis van de jonge Kerk duidelijk dat de uitspraak “Jezus is verrezen” in hun visie wel degelijk over een feitelijk gebeurd iets gaat. Het is ook duidelijk dat deze overtuiging ook leidde tot een nieuwe inzet, een groot engagement en eigen levenswijze. (Rom. 6,4) Schillebeeckx reconstrueert, in zijn denkmodel, de verschijningen als volgt: na Jezus' dood kregen Petrus en de anderen die de Heer bij zijn lijden in de steek lieten een concrete ervaring van vergeving of bekering. Ze concludeerden uit deze ervaring dat een dode man geen zonden kan vergeven, dus dat Jezus nog moest leven. Immers een dode vergeeft geen zonden. Zij drukten deze ervaring van vergeving, geloof, bekering en openbaring uit in “verschijningen”. Verschijningen zijn dan niet meer dan een of beter hét middel om deze boodschap te verwoorden.[10] Voor Schillebeeckx zijn de verschijningen niet het object van het Christelijk geloof maar verwoordingen van het geloof of overtuiging van de leerlingen.[11]
H.R. Schlette benadert de openbaring vanuit de geschiedenis. Gods interventies in de geschiedenis ziet hij als als epifanieën (= manifestaties van de god(heid)). Wat is met Pasen gebeurd? Elke keer als de leerlingen samenkwamen om te eten en te drinken dachten ze aan Jezus, dachten ze dat Hij bij hen was. Ze dachten aan Jezus als Gods epifanie. Ze zagen een epifanie van God in de historische Jezus en drukten dat uit in het beeld van de verrijzenis. 4.6 (ad 4) De verrijzenis een literaire fictie?In de studie van Bultmanns leerling Willi Marxsen (1919-)[12] over de authenticiteit van de verrijzenis Die Auferstehung Jesu als historisches und theologisches Problem (1964) vinden we drie elementen:
Pasen en verrijzenis zijn linguïstische categorieën (mythes), die de leerlingen nodig hebben om in hun culturele context uitdrukking te geven aan hun ervaring van de verrijzenis. “De Heer is verrezen” betekent niet dat het een historisch feit is. Het is de uitdrukking (chiffre) van het feit dat de leerlingen geloof gevonden hebben, bv. in het feit dat uit het kwade altijd nog goede dingen kunnen volgen. Het is belangrijk voor onze tijdgenoten om de toegang tot de boodschap van het geloof van de eerste leerlingen mogelijk te maken zonder de belemmeringen van dit antieke wereldbeeld. Kortom in zijn visie is de verrijzenis een literaire fictie. Hier kan ik opmerken dat dit ingaat tegen de teksten van de Schrift enz. 5 “De Heer is werkelijk verrezen”.5.1 De kruisdood, voorafgaande aan het paasgeloof.Het is duidelijk dat het geloof in de verrijzenis van de Heer niet begrepen kan worden zonder Zijn voorafgaande kruisdood. De afschuwelijkheid en vernedering van deze vorm van terechtstelling en de schok die het bij de leerlingen veroorzaakte kunnen niet genoeg onderlijnd worden. Hoezeer de leerlingen geschokt waren klinkt nog uit Lk. 24,17v. (Emmaüsgangers). Sommige auteurs hebben geprobeerd om het geloof in de verrijzenis te reduceren tot een reflectie van de leerlingen op de dood van hun Heer, vanuit een bepaalde voorbereiding die zij voor de dood van de Heer gekregen hadden. Deze opvatting moet noodgedwongen de afschuwelijkheid van de schande van de kruisdood ontkennen of minstens zeer zwaar reduceren. Daarbij is dan moeilijk te verklaren hoe de paasverkondiging steeds het fundament van de jonge verkondiging en van het Christelijk leven is geweest. Immers, als dit enkel fictie zou zijn dan zou de fundamentele overeenstemming over Zijn lijden, dood, opstanding, aanwezigheid en het feit dat Hij leeft niet bij zoveel (alle bekende) Christelijke schrijvers in het N.T. ... te vinden zijn. 5.2 De ouderdom van de belijdenis: “Hij is verrezen”.Het oudste document van het N.T. is volgens vrijwel alle exegeten de eerste brief aan de Thessalonicenzen (ca 51). Paulus' brieven en de Handelingen bevatten formules over de verrijzenis die zeker teruggaan tot de dertiger jaren van de eerste eeuw. Bv. 1 Kor. 15,3-8 geschreven rond 56.[14] Welke bewijzen kunnen wij aanvoeren om aan te tonen dat de inhoud van deze teksten teruggaat tot aan het begin van het Christendom? De toespraken van Petrus in Hand. 2,22-24.32v.36; 3,13-15; 4,10-12; 5,30-32 bevatten elementen die niet passen binnen het normale taalgebruik en gedachtengang van Lukas. De uitspraak: “dat God Hem en Heer en Christus heeft gemaakt, die Jezus, die gij gekruisigd hebt” (Hand. 2,36) is waarschijnlijk een trouwe weergave van de alleroudste manier om over de verrezen Heer te spreken. Dit wordt bevestigd door het feit dat Lukas [het geloof van zijn (latere) tijd reflecterend] in Lk. 2,11 al sprak over het kind in de kribbe als “Christus de Heer”. Deze oude formules van de Handelingen zijn gebouwd rond de antithese tussen een slechte menselijke daad en Gods handelen: “Hem, die volgens Gods vastgestelde raadsbesluit en voorkennis is uitgeleverd, hebt gij door de hand van goddelozen aan het kruis genageld en gedood.” (2,23) Het valt op dat deze formules nooit spreken over Jezus die “voor ons en voor onze zonden” gestorven is. Slechts één keer vinden we deze soteriologische gedachte (5,31). Paulus' brieven die ouder zijn dan de Handelingen gebruiken formules uit de eerste prediking, zoals blijkt uit “dat verkondigen wij en dat hebt gij geloofd.” (1 Kor. 15,11) Paulus noemt de dood van Jezus al niet meer “kruisiging” zoals in de oude teksten van de Hand. 2,23.36; 4,10 maar spreekt over “overleveren” (Rom. 4,25), “sterven” (1 Kor. 15,3; 1 Thess. 4,14). Paulus onderlijnt de uitboeting van zonden door de kruisdood: “Christus is gestorven voor onze zonden”. (1 Kor. 15,3; cf. Rom, 4,25) 1 Kor. 15,3-5 vertoont een voor Paulus vreemd taalgebruik en wijst naar een reeds bestaande formulering van de jonge Christenheid.
Zonder in te gaan op de vraag waar Paulus deze teksten vandaan heeft kunnen we stellen dat aan het begin van de verkondiging niet een of andere algemene waarheid over God staat maar de specifieke boodschap: “de gekruisigde is opgestaan uit de doden.” 5.3 De unieke ervaring van de ontmoeting met de Verrezene.Er is niemand die beweert of beweerd heeft dat hij of zij het moment van de verrijzenis van de Heer zelf gezien heeft. 5.3.1 De verschijningen.Paulus en de Evangelies spreken over de verschijningen van de Heer als dé grote gebeurtenissen waardoor de eerste Christenen tot het aanvaarden en verkondigen van de verrijzenis kwamen. Enkele kenmerken van deze ervaringen: 5.3.1.1 Opvallend is dat men steeds spreekt over zien.Paulus gebruikt in zijn bekende tekst (1 Kor. 15,4-8) vier maal het woord ὤφθη, dat vertaald kan worden als “hij werd gezien door” (de getuigen) of “hij werd zichtbaar (gemaakt)” (door God). Deze passieve vorm van ὁραω wordt meestal vertaald (als een activum) als het initiatief van Jezus: “Hij verscheen”, of “Hij liet zichzelf zien”. In deze zin wordt ὤφθη ook gebruikt voor de paasontmoetingen door Lukas. (Lk. 24,34; Hand. 13,31; 9,17; 26,16)[16] De evangelies verkiezen de actieve vorm “zien”, die de activiteit van de getuigen onderlijnt. Dit gaat van de belofte: “daar zult ge Hem zien” (Mk. 16,7) tot het actuele zien van de Heer door Maria Magdalena (Joh. 20,28) en de andere teksten. (Mt. 28,7.10.17; Lk. 24,37.39; Joh. 20,14.20.25.27.29; 1 Kor. 9,1) Sporadisch komen andere werkwoorden zoals φανεροω (zichtbaar maken) en δεικνυμι (tonen) voor in de paasverhalen. Ook zij wijzen op een zichtbaar waarnemen van de Heer. (Joh. 21,1.14; Hand. 10,40; Joh. 20,20) Daarnaast wordt de verrezen Heer gepresenteerd als sprekend tot zijn leerlingen (Mt. 28, Lk. 24, Joh. 20-21 en Hand. 1). Op de weg naar Damascus hoort Paulus ook de stem van de verrezen Heer. (Hand. 9,4.7; 22,7.9; 26,14)[17] Enkele keren wordt er ook gesproken over aanraken. Maria Magdalena en de andere Maria “omklemden zijn voeten” (Mt. 28,9). Hij nodigde zijn leerlingen uit om hem aan te raken (Lk. 24,39). Denk aan Thomas. (Joh. 20,27v.) 5.3.1.2 Wat houdt deze terminologie van “zien” precies in?Het is niet zo maar een openbaring of boodschap over de Zoon van God maar een openbaring van de Zoon van God. Paulus is de enige auteur uit het N.T. die claimt dat hij persoonlijk de verrezen Jezus gezien heeft. Hij krijgt geen mededeling over Jezus maar van Jezus. (Gal. 1,12.16) Dat de leerlingen de verschijningsverhalen verzonnen hebben lijkt niet in overeenstemming met hun psychologische toestand. In een Joodse omgeving zou het meer voor de hand gelegen hebben om Jezus te zien en voor te presenteren als een vervolgde en gemartelde profeet. Immers, zowel de idee van een verrezen Messias als van een falende Messias was absoluut onbekend. De enige logische verklaring lijkt te zijn dat de leerlingen Hem werkelijk gezien hebben. De verschijningen ontslaan de leerlingen niet van geloof. Denk aan Thomas die tot geloof kwam (Joh. 20,28v). Ook al verschilt Thomas' geloof natuurlijk van dat van allen die de verrezen Heer niet gezien hebben. Het blijft echter gaan om geloof.[18] Ook Maria Magdalena kwam niet tot kennis maar tot geloof (Joh. 20,14). De leerlingen werden bij de verschijningen opgeroepen om hun twijfels, angsten en vragen opzij te zetten (Mt. 28,17; Lk. 24,37v; Joh.20,24v) en om in vrijheid te geloven in de verrezen Heer. Er zijn -zoals gezegd- veel verklaringsmodellen verzonnen om het feit van de verrijzenis te minimaliseren of te ontkennen en terug te voeren op eventuele pre-paschale verwachtingen van de jonge Kerk. Het moge duidelijk zijn dat het paasgeloof van de leerlingen geplaatst moet worden in het verlengde van het (historische) geloof in de levende God en in de algemene opstanding en het oordeel op de laatste dag. Dit is de de concrete historische en religieuze achtergrond waarbinnen de werkelijke ontmoetingen met de Heer plaatsvonden. Na Pasen werd het geloof van de leerlingen bevestigd door de gave van de H. Geest en door de tekens van Gods kracht in de jonge gemeenschappen. Voor Paulus en de evangelisten is het duidelijk dat:
Het is duidelijk dat het hier niet gaat om een visioen maar om een persoonlijke, lichamelijke ontmoeting met de Heer, waarbij het initiatief altijd bij Jezus ligt. 5.3.2 De realiteit van het lichaam van de Heer in het N.T.Buiten de evangelies zijn de gegevens over het lichaam van de Heer zeldzaam.[19] Paulus maakt in 1 Kor. 15,35-50 een vergelijking tussen het verrijzenis-(geestelijk) lichaam van de mensen die verrijzen en het lichaam van de verrezen Heer. In de evangelies:
De evangelisten gebruiken een procédé dat men enerzijds-anderzijds kan noemen: enerzijds weten ze dat de Heer zich manifesteert op een analoge wijze als voorheen en anderzijds is het/Hij ook anders. In de evangelies vinden we zowel dat de realiteit van de verrezen Christus overeenkomt met de normale wijze om iemand waar te nemen (Hij at, sprak, maakte het ontbijt klaar, toonde zijn wonden) en tegelijk ook dat het ervan verschilt (Hij kwam binnen door gesloten deuren en verdween plots).[20] Blijkbaar doen ze dat om te laten zien dat het om dingen gaat die men niet kan uitdrukken. Enerzijds wijzen allen (behalve Paulus die de historische Jezus niet kende) op de historische continuïteit: “Deze Jezus heeft God doen verrijzen.” (Hand. 2,23v.) Anderzijds is het ook duidelijk dat de verrezen Jezus boven tijd en ruimte staat. (1 Kor. 15,20) Hij begint een nieuwe en definitieve schepping die een nauwkeurige beschrijving en uitleg overstijgt. De gewijde schrijvers zijn er zich van bewust dat Jezus na de verrijzenis anders is dan ervoor. De Heer die zij zien is niet de Heer in Zijn hemelse heerlijkheid, maar zoals Hij zal wederkeren aan het einde der tijden.[21]
De verkondiging van de verrijzenis was van het allergrootste belang in het eerste kerygma. Hiervoor werden verschillende uitdrukkingen gebruikt. Voor het opstaan van Jezus gebruikte men verschillende uitdrukkingen: ἐγερθη en ἀνεσθη. Het is moeilijk te zeggen welke uitdrukking de oudste is.
Léon-Dufour wijst erop dat de verheerlijking van Christus m.n. in twee soorten taal uitgedrukt wordt.
5.3.3 De ervaring van Paulus en de andere getuigen.Paulus is de enige getuige over de verrijzenis die in de eerste persoon over zijn ervaring spreekt (1 Kor. 9,1). Paulus is absoluut zeker dat de Heer leeft nadat hij Hem ontmoet heeft (Hand. 9,1-9; 22,6-16; 26,12-18). Deze ervaring is aanwezig als een gave en een openbaring (Gal. 1,15-16). Men heeft hier veel over geschreven. Al met al lijkt het er sterk op dat Paulus de Heer werkelijk ontmoet heeft. Behalve een mededeling van de Heer die hem tot bekering bracht heeft hij ook de opdracht voor de heidenmissie gekregen. Paulus beschouwt deze verschijningen van de Heer als gelijkaardig aan die van de verschijningen van de Heer aan de twaalf[23] en daarom rekent hij zichzelf onder de getuigen van de verrijzenis (1 Kor. 15,5-11). Deze Christofanie is een ἀποκαλυψις ̓Iησου Χριστου (Gal. 1,12) Deze verschijning aan Paulus was een uniek gegeven en duidelijk onderscheiden van de latere mededelingen die hij van de Heer kreeg. De verschijning aan Paulus was blijkbaar een objectief en extern gebeuren dat Paulus' leven compleet veranderde (2 Kor. 4,6; Gal. 1,16). Hierdoor kreeg hij de juiste opvatting over Jezus als de Messias (2 Kor. 5,16; Gal. 1,16; Fil. 3,8)[24] Sommigen zien de verschijning aan Paulus als iets totaal anders dan de verschijning aan de twaalf. Volgens deze opinie manifesteert de Heer zich aan Paulus in een visioen van boven en aan de anderen midden in het dagelijks leven. 5.3.4 De christologische titels.In de verrijzenisverhalen worden christologische titels gebruikt: “Heer”, “Zoon van God”, “Mijn Heer en mijn God.” Ook wordt de Heer beschreven als iemand die verheven wordt.[25] Voor de bespreking van deze titels zie de cursus Christologie. 5.3.5 De betekenis van het verrijzenisgebeuren.Zoals reeds gezegd: niemand claimt dat hij de verrijzenis als zodanig gezien heeft. Wel hebben verschillende individuen en groepen Hem levend gezien en/of het lege graf gezien. Zij allen verkondigden dat de Heer werkelijk verrezen was. Wat is de inhoud van deze verkondiging? Het toont dat Jezus van de toestand van de dood overging naar het nieuwe en definitieve leven. Enerzijds is er duidelijk een persoonlijke continuïteit. Dezelfde Jezus die gestorven is is weer opgestaan. Anderzijds anticipeert Zijn “verrezen zijn” het einde van alle dingen in Gods nieuwe schepping. O'Collins wijst erop dat we in het N.T. minstens zes verdere consequenties van de verrijzenis vinden[26]:
5.4 De ontdekking van het lege graf.Het is duidelijk dat een leeg graf niet bewijst dat de begravene verrezen is. (Joh. 20,13; Mt. 28,11-15). (CKK 640) Het lege graf was voor de eerste volgelingen de eerste aanzet van hun geloof in de verrijzenis. Dit geloof kreeg uiteraard pas vorm in/na de ontmoetingen met de verrezene. Sommigen (Schillebeeckx) hebben het over een legende van een leeg graf die later tot geloof in de verrijzenis van de Heer zou hebben geleid. Ook andere verklaringen zijn naar voren gebracht, zoals dat Jezus niet dood geweest is, het lichaam gestolen is, de vrouwen het verkeerde graf bezochten, enz.[27] Welke argumenten hebben we dat Maria Magdalena alleen (Joh. 20,11v) of met andere vrouwen (Mt. 28,1; Mk. 16,1; Lk. 24,10) het graf van Jezus leeg aantrof?
Er wordt tegenwoordig vaak ingegaan op de betekenis van het lege graf. Mijns inziens kunnen we dat heel kort houden. Als de verrezen Heer pretendeert de verrezen Jezus te zijn en Hij ook als zodanig door de getuigen gezien wordt dat is het evident dat het graf leeg hoort te zijn, tenzij men de verrijzenis op een of andere manier tot een subjectieve opvatting reduceert. De hypothese dat de leerlingen het lichaam van de Heer gestolen zouden hebben en dan beweerd hebben dat Hij verrezen is (Reimarus, 1694-1768) is onhoudbaar. Het is onmogelijk dat de leerlingen zo standvastig de verrijzenis verkondigd konden hebben als dit enkel gestoeld was op bedrog. De argumenten hierboven aangehaald mogen ons de morele zekerheid geven dat het graf leeg was op Paasmorgen. 5.5 Jezus’ voorspellingen van Zijn lijden en verrijzenis.We kunnen hier nog verwijzen naar het feit dat Jezus in de drie Synoptici driemaal Zijn dood en verrijzenis voorspelt (Mt. 16,21-23, par; 17,22-23, par.; 20,17-19, par).[30] Deze voorspellingen worden vaak weggeredeneerd als profetieën “ex eventu”//, d.w.z. voorspellingen die na afloop van een gebeurtenis in de mond van Jezus gelegd worden. Maar als dat zo was dan zou men (1) verwachten dat in deze voorspellingen ook verwezen zou worden naar de “verheffing” van Jezus, die een wezenlijk onderdeel vormde van de verkondiging van de jonge Kerk over de Messias (Hand. 2,32-33; 5,31; 10,42). Overigens (2) is dan de opmerkelijke afwezigheid van enige theologische interpretatie van deze profetie te verklaren. Men zou dan een tekst verwachten in de zin van: “De Mensenzoon moet veel dingen lijden en verworpen worden volgens de Schriften (zoals in Lc. 24,25-27) en sterven voor onze zonden (1 Kor. 15,3), en op de derde dag zal God hem opwekken uit de doden als de eerstgeborene (Lc. 2446; 1 Kor. 6,14; 15,20.23) enz.” Als men niet a priori de mogelijkheid van een echte profetie uitsluit, dan hoeft men niet te twijfelen aan de echtheid van deze voorspellingen, die overigens bevestigd worden door diverse impliciete profetieën van zijn verrijzenis door de Heer. Denk aan het verbod tot spreken hierover na de Gedaanteverandering (Mc. 9,9-10); de bevestiging in de parabel van de misdadige wijnbouwers dat de zoon die gedood wordt, de hoeksteen is ... enz. (Mc. 12,10-11); de belofte dat Jezus na zijn verrijzenis zijn leerlingen zal voorgaan naar Galilea (Mc. 14,28); de aankondiging dat men de Mensenzoon zal zien zitten aan de rechterhand van God, impliceert Zijn overwinnen van de dood (Mc. 14,62; 8,38). Ook bij het Laatste Avondmaal kijkt Jezus voorbij zijn aanstaande dood. Hij zal de “vrucht van de wijnstok” nieuw drinken in het Koninkrijk van God (Mc. 14,25). Ondanks de voorspellingen was de eerste reactie van de leerlingen op de verrijzenis er een van ongeloof (Lc. 24,11; Mc. 9,32; Lc. 18,34) Na de lijdensvoorspelling in Mc. 8,31 wijst Petrus Jezus terecht in 8,32-33. Hij verwoordde hier waarschijnlijk de gedachtegang van alle leerlingen, waarbij hij zich enkel fixeert op de lijdensvoorspelling en niet op de voorspelling van de verrijzenis. Hij ging voorbij aan twee essentiële punten (1) de noodzaak van het lijden (“De Mensenzoon moet lijden ...”) en (2) hoe God het zal ten goede keren (“(De mensenzoon) zal drie dagen later verrijzen...”). Waarschijnlijk zou niemand zich ooit verzetten tegen de gedachte aan de verrijzenis, bijzonder niet na onverdiend geleden te hebben. De voorspelling van de verrijzenis werd niet gehoof of er werd gewoon aan voorbij gegaan. Als Jezus’ lijdensvoorspellingen literaire creaties waren, hoe kan men dan verklaren het ongeloof van de leerlingen (in dit zogenaamde fictieve verhaal) verklaren? 6 Vijf criteria ter rechtvaardiging van de verrijzenis.Hier wil ik vijf criteria bestuderen ter rechtvaardiging van de werkelijkheid van de verrijzenis van de Heer. 6.1 Het criterium van continuïteit.Het criterium van continuïteit kijkt of de verrijzenis van de Heer in het verlengde ligt van de voorafgaande Openbaring en of het past binnen het geheel van de boodschap en zending van de Heer. Er bestond geloof in de algemene verrijzenis en het eindoordeel (2 Macc. 7,9-14), in het late Jodendom, in de Griekse canon: in Jes. 26,19 en Dan. 12,2-3 (beide uit de tweede eeuw vóór Christus).[31] De claim van een verrijzenis is niet compleet nieuw maar staat in de continuïteit met het O.T. . Dit wordt geïllustreerd door het feit dat de jonge Christenheid zich beriep op het O.T. om de verwachting van de verrijzenis van de doden te rechtvaardigen. (Lk. 24,25-37.32.44-46; Joh. 20,29; Hand. 2,25-28)[32] Men kan ook nog onderzoeken hoe de verrijzenis in het verlengde ligt van wat de Heer tijdens zijn leven over zichzelf heeft meegedeeld. Dit laatste is zeker het geval. /// 6.2 Het criterium van discontinuïteit.De verrijzenis van één man voorafgaande aan de algemene opstanding van de doden is een onbekende gedachte in het Jodendom, ook verwachtte men nergens de opstanding van de Messias. Men kan noch vanuit het hellenisme, noch vanuit het Jodendom een stimulans vinden voor het paasgeloof. De twijfel van de leerlingen ten opzichte van de aangekondigde verrijzenis (Lc. 24,11) en het ongeloof van Thomas (Joh. 20,25) maken het overigens onwaarschijnlijk dat het een verzinsel van de leerlingen is. 6.3 Het criterium van innerlijke coherentie.Is de bewering dat Jezus verrezen niet in zich contradictorisch en vals?
Verder verklaart de verrijzenis de totale verandering van de leerlingen. Zij die eerst wegvluchtten en bang waren geven later vrijwel allen hun leven voor hun boodschap. Hoe is anders de radicale omkeer van Paulus bij Tarsus te verklaren. 6.4 Het criterium van betrouwbaar historisch getuigenis (meervoudig getuigenis).Het N.T. bevat geen direct bewijs voor de verrijzenis. Niemand was aanwezig op het ogenblik van de verrijzenis zelf. Maar zoals gezegd claimt het N.T. dat de verrezen Heer gezien werd door groepen en individuen (1 Kor. 15,5-8; Lk. 24,34) en dat Zijn graf leeg was. (Mk. 16,1-8 par.) Hierin kunnen we twee fasen onderscheiden: het lege graf en de ontmoetingen met de Heer. De beweringen “Jezus leeft” en “Zijn graf is leeg” drukken ervaringen en overtuigingen uit die de levens van Petrus, Paulus, Maria Magdalena, enz. bepaald hebben. 6.5 De uitwerking in de praktijk, bij hen die in de verrijzenis geloven.Het gaat er hier niet om aan te tonen dat miljoenen mensen in Jezus' verrijzenis geloofd hebben. Immers miljoenen mensen hebben ook in foutieve dingen, nazisme of heksenwaan geloofd. De vraag is of Christus' verrijzenis hun eigen leven een diepe zin gegeven heeft, een zin die ook voor anderen iets betekend heeft. Hier staan we voor de vraag naar de waarde van het Christelijk getuigenis in onze tijd.[35] 6.6 De persoonlijke ervaring.Het moge duidelijk zijn dat ook de eigen ervaring van een leven vanuit het geloof in de verrijzenis nog een argument is, maar dat nauwelijks anderen kan overtuigen. 6.7 Conclusie.St. Thomas wijst er al op dat tekens en argumenten voor de waarheid van de verrijzenis van de Heer een cumulatieve kracht hebben en naar één centrum verwijzen: de Heer is werkelijk verrezen.[36] Het is overigens meer dan duidelijk dat de hele verkondiging in de oude Kerk het geloof in de verrijzenis veronderstelt en dat daarop gefundeerd is.<br? Terecht wordt de verrijzenis van Jezus het hoogtepunt van de Openbaring genoemd op Vaticanum II.[37] 7 De rechtvaardiging van het paasgeloof vandaag.Hoe stelt de Kerk de verrezen Heer tegenwoordig? Dit doet de Kerk niet enkel door haar verkondiging maar m.n. door haar getuigenis. Dit getuigenis kunnen we onderverdelen in het apostolisch getuigenis, het getuigenis van de Schriften en het getuigenis van de H. Geest.
Voor de eerste gemeente betekent belijden dat Jezus verrezen is belijden dat Hij leeft in heerlijkheid en dat Hij de geschiedenis leidt door de Geest. Zonder een gemeente die (ook nu) een levend Christendom is en beleeft, wordt de aankondiging van de verrijzenis ideologie. 8 Appendix: De benadering van C.S. Lewis.Zie: Lewis, Miracles, 147-167.
De verrijzenis is het centrale thema van de oude verkondiging, bv. in de Handelingen. De meeste moderne auteurs concentreren zich bij de behandeling van de verrijzenis op de ontdekking van het lege graf en de eerste verschijningen van Jezus. Deze nadruk op de eerste vijf minuten zou de eerste Christenen verbaasd hebben. Als zij zeggen dat Jezus verrezen is of dat zij de verrijzenis gezien hebben dan claimen ze niet dat zij het ogenblik van het verrijzen zelf gezien hebben. Zij beweren dat zij de Heer ontmoet hebben in de zes of zeven weken na zijn dood (1 Kor. 15,3-8). De verrijzenis waar zij het over hebben is niet de daad van verrijzen zelf, maar de toestand van verrezen zijn. Dit is een toestand die zij kunnen betuigen door hun ontmoetingen die zij gedurende een korte tijd met Hem hadden. 9 Voetnoten
|