Wachtrij:De verrijzenis van Jezus (a.h.v. N.T. Wright): verschil tussen versies

Uit Theowiki
th>Pastacht
 
(4 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 103: Regel 103:
 
<references/>
 
<references/>
 
|}
 
|}
[[Category: Apologetiek|09]]
+
[[Category: Wachtrij Apologetiek|09]]
[[Category: Apologetiek hoofdstuk|09]]
+
[[Category: Wachtrij Apologetiek hoofdstuk|09]]

Huidige versie van 2 nov 2024 om 13:55


Literatuur.

  • N.T. Wright, The Resurrection of the Son of God, Minneapolis, Fortress Press, 2003 (= Christian Origins and the Question of God, vol. 3). m.n. 585-738. Speciaal 599v
  • Antony Flew, There is a God. How the world's most notorious atheist changed his mind, New York, HarperCollins, 2007. (appendix b The Self-Revelation of God in Human History: A Dialogue on Jesus with N.T. Wright, 185-213).

Inleiding.

Bij de uiteenzetting van het volgende dient eerst kort het ontstaan van het N.T. en de datering ervan behandeld te worden.
Dit thema wordt op een andere manier behandeld onder verrijzenis in de cursus fundamentele theologie.
Hier een benadering van de verrijzenis a.h.v. N.T. Wright. Nicolas Thomas (Tom) Wright (1948-) was van 2003-2010 Anglicaans bisschop van Durham. Op dit moment is hij Research Professor of New Testament and Early Christianity aan de Universiteit St. Andrews in Schotland.
Hij heeft in de ogen van de auteur van dit artikel een gedegen en originele benadering van de problematiek van de werkelijkheid van de verrijzenis van Jezus.
Wij bekijken hier de verrijzenisverhalen uit het N.T. Bij Wright wordt dit in zeer uitgebreide context geplaatst.
Wij beperken ons hier tot enkele essentiële gedachten.
De woorden verhalen of verrijzenisverhalen staat hieronder steeds voor de vier verrijzenisverhalen uit de evangelies: Mt. 28,1-20; Mc. 16,1-20; Lc. 24,1-53; Joh. 20,1-21,25.

De verrassing van de verrijzenisverhalen.

Hier een opsomming van een aantal vreemde kenmerken van de verrijzenisverhalen.

De vreemde stilte van het O.T. in de verhalen.

Opvallend in de verrijzenisverhalen is het vrijwel totaal ontbreken van bijbelcitaten en dit is opmerkelijk omwille van twee redenen.
1. De evangelisten hebben in het voorafgaande relaas van de kruisiging, maar ook zijn gaan naar Jeruzalem, arrestatie, enz. steeds zich uitgeput in het maken van verwijzingen naar het O.T. Men hoeft maar te kijken naar de bijbelverwijzingen in bv. Mc. 11-15. Zelfs nog bij de begrafenis van Jezus gebeurt dat. De evangelisten voelden zich kennelijk vrij om bij dit relaas te verwijzen naar bronnen, uitleg toe te voegen enz. Bij de verrijzenisverhalen is dit totaal afwezig. Waarom?
2. Een tweede reden waarom dit zo opmerkelijk is is net dat zowel Paulus (1 Kor. 15,4) en de hele traditie van Paulus tot ver voorbij de tijd van het N.T. de verrijzenis zag als "volgens de Schriften". Het werd zo niet alleen gezien, maar het was wezenlijk voor de jonge Kerk dat het zo was, vgl. Hand.2 en 13 als voorbeelden.[1] Ook Joh. 20,9 zegt over de twee apostelen die naar het graf renden dat "zij hadden nog niet begrepen hetgeen er geschreven stond, dat Hij namelijk uit de doden moest opstaan." Er wordt echter met geen woord gerept over welke teksten dit zou moeten gaan.
Het feit dat geen van de evangelisten de verrijzenisverhalen voorziet van "versiering" en zeker in tegenstelling tot de voorafgaande lijdensverhalen en kruisiging is opmerkelijk. Maar eerst nog een paar verrassingen.

De vreemde afwezigheid van persoonlijke hoop in de verhalen.

Het is verbazingwekkend dat de verhalen nergens verwijzen naar de toekomstige hoop voor de Christen. Het gaat zeker in tegen de huidige opvatting, hymnen enz. die allen verwijzen naar de hoop en het leven na de dood. Er is geen verwijzing naar persoonlijk leven na de dood, eeuwig leven, persoonlijke opstanding enz. Je zou verwachten dat de evangelisten deze redenering zeker gevolgd zouden hebben.
Het is hier eigenlijk kortweg: "Jezus is verrezen en dus hebben jullie nu werk te doen".
Nergens is er een vermelding van het zijn met de Heer in de toekomst (na de dood) of van persoonlijk verrijzen. Wij vinden deze hoop wel bij Paulus in 1 Kor. 15, 2 Kor 4-5, Rom. 8,9-11, 1 Thess. 4,14.
Er zijn buiten het N.T. slechts een paar teksten te vinden waarin over de verrijzenis van Jezus gesproken wordt zonder deze te koppelen aan de persoonlijke hoop.

Het vreemde beeld van Jezus in de verhalen.

Je zou verwachten dat Jezus omschreven werd in termen van verrijzenis uit het O.T. maar dat is niet zo. Zo wordt Jezus nergens omschreven als een hemels wezen, stralend en schitterend, zoals bv. bij de gedaanteverandering op de berg. De ontmoetingen met de verrezen Heer zijn ook nooit ontmoetingen met een stralend hemels wezen, of in een verblindend licht of omringd door wolken zoals men zou kunnen verwachten vanuit de Joodse apocalyptische literatuur. Er is geen enkele parallel elders in de evangelies dat ermee overeenkomt. Als de schrijvers het hadden willen hebben over een verheffing tot een hemels wezen dan zouden ze dat zeker wel gedaan hebben. Bv. In Dan. 12,3 wordt over de rechtvaardigen bij hun opstanding gezegd dat: "Dan zullen de wijzen stralen als de glans van het uitspansel en degenen die de mensen tot gerechtigheid hebben gebracht zullen schitteren als de sterren voor eeuwig en immer."
Jezus wordt omschreven als in een normaal menselijk lichaam, met een paar ongebruikelijke kenmerken.
Zo vertelt Lc. in dezelfde tekst dat Jezus gebraden vis at, zich liet aanraken en tegelijk kwam en verdween zoals Hij wilde. Dat twee leerlingen hem een hele tijd niet herkenden en ook nog dat hij aan het einde van de periode van verschijningen ten hemel werd opgenomen.
Bij Joh. wordt Thomas uitgenodigd om zijn vinger in de wonden van de verrezen Heer te leggen.
Wat zij zeker niet bedoelden was om het docetisme te weerleggen. Dit is immers een veel latere ontwikkeling.[2] Het is ook geen teruglezen van de theologische standpuntname van Paulus. Paulus bv. spreekt steeds over de onvergankelijkheid van het verrijzenislichaam van Jezus (en de anderen die zullen verrijzen), maar dit ontbreekt totaal in de verrijzenisverhalen.

De onverwachte aanwezigheid van vrouwen in de verhalen.

Opmerkelijk is dat de vier verrijzenisverhalen (in tegenstelling tot het evangelie van Petus en 1 Kor. 15,3-8), allemaal beginnen met vrouwen.
Het is onmogelijk te veronderstellen dat de vrouwen later zijn ingevoegd in het Paulus-relaas. Kennelijk heeft Paulus de vrouwen weggelaten om zijn verkondiging in een kritische wereld te vergemakkelijken.
Vrouwen werden niet gezien als betrouwbare getuigen. Hoe zou iemand dit later verzonnen hebben en ingebracht in het verhaal?
De evangelisten hebben dit verteld omdat iedereen in de Kerk wist dat vrouwen als eerste op de plaats van het graf waren, net zoals zij er ook bij waren drie dagen eerder toen de Heer stierf.

De historische opties om dit te verklaren.

Er zijn twee mogelijke historische verklaringen waarvan de eerste compleet ongeloofwaardig is.
Er zijn twee mogelijke verklaringen: óf de evangelisten hebben het oudere materiaal op een eigen manier uitgewerkt óf de evangelisten schreven de oude verrijzenisverhalen die vanaf het begin in de jonge Kerk verteld werden op.

Hypothese één.

De eerste hypothese is dat de vier evangelisten (let wel de 8 verzen van Mc. voeren geen verrezen Jezus ten tonele) van Paulus of andere jonge Christengemeenten een theorie over de verrezen mensheid hebben ontvangen, nl. dat de lichamen niet vergaan maar op een of andere manier ongevormd worden zodat zij tegelijk hetzelfde en verschillend zijn en dat zij deze theorie uitgewerkt hebben.

Antwoord:
a. geen precedent:
Wij moeten alvast opmerken dat hiervoor geen enkele aanduiding of parallel te vinden is in oudere Joodse teksten en dat er ook geen historische precedent is. Deze opvatting was onbestaande.
b. de evangelisten hebben een andere visie:
Als we dit toch zouden aannemen dan moeten wij uitleggen hoe het kan dat drie evangelisten die deze theorie zich eigen gemaakt hebben en in retrosprect op het gebeurde met Jezus geprojecteerd hebben maar ze tegelijk totaal veranderd hebben. Immers het tegelijk-hetzelfde-en-anders-zijn vinden wij (in 1 Kor. 15) bij de evangelisten in Mt. 28,16 (Jezus' verschijnen op de berg), Lc. 24,1-32 (Emmaüsgangers) en bij Joh. 20,24 (niet herkennen door Maria Magdalena) en Joh. 21 (Jezus die ontbijt maakt aan de oever van het meer).
In de drie onafhankelijke evangelieverhalen gaat het echter niet over het verrijzenislichaam dat tegelijk onvergankelijk/onveranderlijk is en hetzelfde-maar-andere oude lichaam is (zoals bij Paulus). Deze verhalen gaan niet over hetzelfde-maar-anders-zijnde lichaam maar de verhalen zijn gefocusd op het herkennen/niet herkennen.
Als de evangelisten hadden willen spreken over de continuïteit-discontinuïteit van het aardse en het verrijzenislichaam dan zouden ze zo Daniël 12 kunnen nemen, waarin er een verschil gemaakt wordt tussen een aards en een stralend verrijzenislichaam.
De evangelisten daarentegen hebben het over een lichaam dat niet gehinderd wordt door gesloten ramen en deuren, dat kan eten, kan aangeraakt worden en de sporen van de kruisdood in zich draagt, maar er voor de rest gewoon uitziet.
Hier moeten wij stellen dat Mt., Lc. en Joh. een eigen nieuwe manier hebben gevonden - kennelijk onafhankelijk van elkaar - die behoorlijk afwijkt van Paulus' theologie. Het is des te opmerkelijker dat -nogmaals binnen de hierboven geformulerde hypothese - alle drie kennelijk onafhankelijk van elkaar met dezelfde opvatting komen.
c. het ontbreken van de persoonlijke hoop:
Hetzelfde geldt voor het vreemde ontbreken van de persoonlijke hoop. Immers bij Paulus in de 50-er jaren is deze duidelijk en centraal aanwezig, vgl. 1 Thess. 4,13-18 en 1 Kor. 15,18. En het is zeker te verwachten dat Christenen naarmate zij meer vervolgd werden steeds uitdrukkelijker hun hoop putten uit de verrijzenis van de Heer. Stel dat de vier evangelisten uitgaande van Paulus en zijn tijdgenoten de verrijzenisverhalen verzonnen zouden hebben, dan is het ondenkbaar dat zij daarbij het aspect van de persoonlijke hoop totaal genegeerd zouden hebben.
d. de rol van de vrouwen in het verhaal:
Hetzelfde geldt over de plaats van de vrouwen in het verhaal. Het is door velen al vaak aangehaald dat het ondenkbaar is dat achteraf deze in het verhaal zouden zijn ingeweven. Een later verzonnen verhaal zou dit nooit vermelden.
e. de afwezigheid van Jacobus, de broeder van de Heer:
Als de verhalen verzonnen zouden zijn om de leiders van de Kerk gezag te geven, waarom is Jacobus, de broeder van de Heer, dan totaal afwezig. Hij wordt enkel genoemd in 1 Kor. 15,7 als getuige van de verrijzenis.

Hypothese twee.

De tweede optie is beginnen bij het begin en het werk van Paulus te zien als verkondiging van een verrijzenis waarvan de verhalen al lang en breed bekend waren. Zijn werk is dan een theologische, theoretische, apologetische uitwerking hiervan en dat binnen een lange Bijbelse traditie.
Veronderstel dat de verhalen - ook al waren zijn nog niet neergeschreven t.t.v. Paulus - al algemeen bekend en in omloop waren en dat zij -met kleine veranderingen- de eerste verhalen waren -zonder bijbelse verfraaiing, zonder het element van persoonlijk hoop- over de verrezen Heer. Het ontbreken van de bijbelse citaten is voor de handliggend omdat er gewoon geen parallellen te vinden zijn. Dat men geen gebruik maakte van Dan. 12 was dan gewoon omdat iedereen wist dat het lichaam van de verrezen Heer niet straalde of glansde.
De verhalen zijn dan gewoon: zo was het, ook al weet ik niet precies waarom.
Het is duidelijk dat de tweede optie de enige historisch waarschijnlijke is. Het meest waarschijnlijke is dat de evangelisten een reeds bestaande mondelinge traditie opschreven. Zij vertegenwoordigen drie (Mc. uitgezonderd) verschillende overleveringen hiervan. De tradities hebben weinig ontwikkeling toegevoegd, het meeste waarschijnlijk nog bij de eindredactie, omdat deze verhalen zo compleet anders en verbazingwekkend zijn en de gemeenschap vormden, dat nadat zij eens verteld zijn, nauwelijks nog te veranderen zijn.[3]
Het voorgaande is geen argument voor de historische correctheid van de verrijzenisverhalen. Het is enkel een argumentatie voor het feit dat de verhalen chronologisch en logisch voorafgaan aan de latere verder ontwikkelde verhalen over de verrijzenis, zoals bij Paulus en de jonge Kerk.
Zij beschrijven datgene waaruit Paulus zijn bijbels en theologische verderontwikkeling deed. Het aspect van Christus' lichaam als gelijk-niet-gelijk is niet gebaseerd op welke profetie dan ook maar een doordenken van de gegevens van de verrijzenisverhalen.
Een andere redenering om deze conclusie te ondersteunen is de volgende. De drie verrijzenisverhalen Mt., Lc. en Joh. hebben nauwelijks overlappingen. Lc. en Joh. plaatsen Jezus in de bovenzaal bij de eerste verschijning en in beide verhalen spreekt Jezus over de komst van de H. Geest. Verder zijn er geen overlappingen. Waar er echter raakpunten zijn is het duidelijk dat zij hetzelfde verrijzenisverhaal op extreem verschilldende manieren verhalen. De enorme verschillen tussen Mc. 16,1-8 en de parallellen vormen een sterke aanwijzing voor de oudheid van de overleveringen. Immers hoe later hoe waarschijnlijker dat de verschillen glad gestreken zouden zijn. Dit alles is geen bewijs dat zij verhaald werden door ooggetuigen maar wel dat zij heel oud zijn en dat zij niet in elkaar geassimileerd zijn en dat men de verschillen liet staan omdat men de verhalen historisch serieus nam.
De verhalen vertellen ons een verhaal dat samengevat kan worden als volgt. Alle vier zijn het erover eens dat het sleutelmoment plaatsvond op de ochtend van de eerste dag van de week, op de derde dag na Jezus' terechtstelling. Alle 4 plaatsen Maria Magdalena bij het graf. Mt. Mc en Lc. vermelden dat er nog een andere vrouw bij was, Mc. en Lc. zelfs dat het er meerdere waren. Allen zijn het erover eens dat de steen bij het graf was weggerold zonder dat de vrouwen er iets voor hadden hoeven te doen.
Allen vermelden een ongebruikelijke vreemdeling, een engel of parallel die tot de vrouwen sprak. Mt. en Joh. vermelden dat Maria Magdalena dan Jezus ontmoette (Bij Mt. is ook de andere Maria daarbij). Allen, behalve Mc., vermelden dat Maria Magdalena (en de andere vrouwen als zij vermeld zijn) dit aan de mannelijke leerlingen gaan vertellen. Lc. en Joh. vermelden dat daarop Petrus en een andere leerlinge naar het graf gaan om te kijken of het waar.
Hier is interessant te vermelden dat als je Lc. 24,12 leest er enkel gemeld wordt dat Petrus naar het graf ging, enz. Het lijkt alsof hij alleen is, maar iets verderop in 24,24 vermelden de Emmaüsgangers dat "enkelen van de onzen" naar het graf zijn gegaan. Lc. belicht hier een persoon en pas dan de rest. Dus het feit dat de een over een vrouw of engel, de andere over meerdere spreekt is geen historisch probleem. Vgl. bij Lc. de drie versies van de bekering van Paulus die hij in hetzelfde boek (Hand.) geeft.
Na het bezoek van de apostelen aan het graf lopen de verhalen meer uiteen. Bij Mc. vertelt een engel dat de leerlingen Jezus in Galilea zullen zien. Bij Mt. verschijnt Jezus inderdaad in Galilea (maar ook kort in Jeruzalem in 28,9). Bij Lc. verschijnt Jezus enkel in en vlak bij Jeruzalem en nooit in Galilea, en dienen de leerlingen in Jeruzalem te blijven. Bij Joh. verschijnt Jezus eerst in Jeruzalem en pas later in Galilea.
Indien wij het verhaal van Joh. niet zouden hebben en iemand meende dan te kunnen reconstrueren dat het zo gegaan had kunnen zijn, dan had hij academische zelfmoord begaan. Het feit dat Joh. en ook Mt. dit doet waarschuwt ons in elk geval voor simplistische oplossingen.

De verhalen zijn vrijwel zeker ouder dan Paulus en naast elkaar geplaatst vertellen zij hetzelfde verhaal, ook al lijken er op het eerste zicht inconsistenties te zijn.
Om de koe bij de horens te pakken: het feit dat zij verschillen over het aantal vrouwen en engelen of zelfs over de plaats van de verschijningen betekent niet dat er niets gebeurd is. Wij moeten waken voor de verleiding om de verhalen te gaan synchroniseren. Wij moeten ze zien als bewijsstukken voor wat er werkelijk gebeurde en om te verklaren hoe het Christendom ontstond en waarom het zo centraal ging om de verrijzenis van Christus en om de persoon van Jezus.
Stel wij zouden de verrijzenisverhalen niet hebben, maar wel de jonge Christenheid, dan zou een ontdekking van deze teksten ons in een keer alles kunnen verklaren.
Natuurlijk vertellen deze verhalen niet direct wat er gebeurde, maar wel wat verschillende mensen dachten dat er gebeurd was.
Het is zeker: de jonge Christenheid geloofde dat er iets gebeurd was met Jezus na Zijn dood.
Wat deed de eerste Christenen geloven dat Jezus verrezen was?
Dit is per verhaal na te gaan. (Wordt in deze cursus niet gedaan).

Het relaas van Marcus: vrees en beven.

616-631

Het relaas van Matteüs: aardbevingen en engelen.

632-646

Het relaas van Lucas: brandende harten en gebroken brood.

647-661

Het relaas van Johannes: een nieuwe dag en nieuwe taken.

662-682 (681!)

Pasen en geschiedenis.

Twee dingen lijken historisch zeker als wij spreken over de paaservaring, nl. het lege graf en de ontmoetingen met de Heer.
Wright ontwikkelt een argumentatie in 7 stappen: (Dit wordt hier niet uitgewerkt)[4]
1. het vroege Jodendom had een opvatting over de verrijzenis, maar de Christelijke versie van verrrijzenis kan onmogelijk voortgekomen zijn uit het vroege Jodendom.
2. Noch het lege graf alleen, noch de ontmoetingen met de verrezen Heer alleen kunnen het Christelijk geloof veroorzaakt hebben. Immers een leeg graf is niet meer dan een probleem enmogelijk een tragedie. Ontmoetingen met de verrezen Heer kunnen als visioenen of hallucinaties worden afgedaan, en dat was beslist niet onbekend in de oudheid.
3. Een leeg graf tezamen met verschijningen van de levende Heer, kunnen een krachtig argument/verklaring geven voor het ontstaan van het Christelijk geloof.
4. De Joodse opvatting van verrijzenis kan niet zonder het feit dat een dood lichaam verdwenen is en dat de dode als levend weer wordt aangetroffen zodanig veranderd worden als gebeurd is in en door het jonge Christendom.
5. Andere uitleg om hetzelfde te verklaren komen niet in de buurt w.b. overtuigingskracht.
6. Het is historisch zeer waarschijnlijk dat het graf van Jezus leeg was op de derde dag na zijn terechtstelling en dat de leerlingen hem wel degelijk levend en wel ontmoet hebben en dat meerdere malen.
7. Dit leidt tot de wezenlijke vraag: is er een andere verklaring mogelijk dan die welke de eerste Christenen zelf geven over het ontstaan van hun geloof?
Wright werkt die verder uit.

De verrezen Jezus als de Zoon van God.

De vraag die zich opdringt nu is natuurlijk: "Wat betekent het dat Jezus verrezen is?" Wat zegt dat over Hem?[5]

Voetnoten

  1. Meer Wright, 600.
  2. Wright, 606.
  3. Overigens wijst de gestructureerde vorm en vroege datum van 1 Kor. 15v in dezelfde richting.
  4. Wright, 686v.
  5. Wright, 719v.