De pauselijke onfeilbaarheid: verschil tussen versies
k (1 versie geïmporteerd) |
k (1 versie geïmporteerd) |
(Een tussenliggende versie door dezelfde gebruiker niet weergegeven) | |
(geen verschil)
|
Huidige versie van 3 feb 2023 om 14:57
Literatuur
Het dogmaHet eigenlijke dogma van de pauselijke onfeilbaarheid werd geformuleerd op Vaticanum I in de constitutie Pastor Aeternus op 18 juli 1870 (DS 3074)[1]:
Het is belangrijk om een goed zicht te hebben van dit geloofspunt. Immers, vaak wordt dit punt bestreden vanuit een verkeerd verstaan van dit dogma. De volgende uitleg is min of meer de officiële uitleg en niet in het bijzonder die van Newman. De dragerDe drager van de onfeilbaarheid is de paus, als opvolger van Petrus. Alleen hij beschikt over onfeilbaarheid en niet zijn medewerkers, of zijn congregaties. In de definitie wordt niet gezegd: “de paus is onfeilbaar”, maar de paus beschikt over onfeilbaarheid (Romanum Pontificem... infalliblitate pollere). De paus als persoon en niet de H. Stoel als zodanig beschikt over deze onfeilbaarheid. Niet de paus als privé-persoon, maar de paus als drager van de hoogste apostolische gezag (pro suprema sua apostolica auctoritate). De bronDe bron of de bewerkende oorzaak van de pauselijke onfeilbaarheid is “de goddelijke bijstand die aan de zalige Petrus zelf beloofd is” (per assistentiam divinam ipsi in beato Petro promissam). Het gaat hier om bijstand (=assistentia) en niet om inspiratie (zoals de bijbelse auteurs ontvingen van de Geest bij hun werk) en ook niet om openbaring (= revelatio, waardoor bepaalde waarheden van God aan iemand worden meegedeeld). Dit ontslaat de paus niet van de morele plicht om de bronnen van de Openbaring te raadplegen (DS 3069-70). Het doelHet doel van de onfeilbaarheid is het bewaren van de door de apostelen overgelverde openbaring. Dit wordt heel duidelijk gesteld in de constitutie Pastor Aeternus:
Het objectHet object van de onfeilbaarheid zijn de leerstellingen over geloof en zeden. Het gaat dus niet over andere dingen. Tot hoever dit object zich uitstrekt is niet helemaal duidelijk. De tekst van het dogma laat volgens Mgr. Gasser, de officiële commentator op Vaticanum I de vraag open of buiten de “door de apostelen overgeleverde openbaring” ook de dingen die zelf niet geopenbaard zijn, maar die nodig zijn om deze openbaring te bewaren (het zogenaamde “proximum fidei"), te verklaren of uit te leggen, “de fide” gedefinieerd kunnen worden. Volgens Gasser zijn deze dingen wel theologisch zeker, maar niet te geloven op straffe van excommunicatie.[2] De theologencommissie heeft hierover geschreven in 1970 en deze tekst werd bijna letterlijk herhaald in Mysterium Ecclesiae[3]van 1973: “Volgens de katholieke leer strekt de onfeilbaarheid van het kerkelijk leerambt zich niet alleen uit tot het depositum fidei, maar ook tot hetgeen nodig is om dit depositum goed te bewaren en te verklaren.”[4] De grens tussen de fides et mores en het secundaire object van de onfeilbaarheid is niet altijd even duidelijk te trekken. Er is in de literatuur heel wat geschreven over wat onder dit secundaire object valt. Consensus is er over het feit dat alles hiertoe behoort dat noodzakelijke voorwaarde of gevolg is van de toestemming die men moet geven aan de heilsboodschap zelf. Op deze manier kunnen ook de “praeambula fidei” secundair object zijn, d.w.z. waarheden die op grond van filosofisch onderzoek kenbaar zijn, maar die noodzakelijk zijn voor de zaak en geloofwaardigheid van de Christelijke boodschap. (bv. het vermogen van de mens om te weten dat God bestaat op grond van een redelijke argumentatie, vgl. DS 3004; 3026; 3538). Over verdere secundaire objecten bestaat er geen consensus. De fundamentele vraag is hier kennelijk of die betreffende leer niet alleen maar nuttig is en een grote hulp, dan wel of die leer absoluut noodzakelijk is voor de uitleg en verdediging van het depositum fidei, zoals Vaticanum II en Mysterium Ecclesiae lijken te doen.[5]In strikte zin is onfeilbaarheid ook eerder een eigenschap van het kerkelijk leerambt dan van de uitspraken van dat leerambt. De uitspraken van het onfeilbare leerambt worden beter “irreformabilis” genoemd (DS 3074). D.w.z. dat deze uitspraken door geen ander gezag in de Kerk gecorrigeerd of verworpen kunnen worden, dit in tegenstelling tot het Gallicanisme dat leerder dat alle pauselijke definities steeds door de verschillende kerken beoordeeld moeten worden (DS 2284). Toch kunnen deze uitspraken vervolmaakt worden.[6] De normDe norm van de onfeilbaarheid is de “door de apostelen overgeleverde openbaring oftewel het weggelegde geloofsgoed (depositum fidei)” (DS 3070). De voorwaardeDe voorwaarde van de onfeilbaarheid is dat de paus “ex cathedra” (=uit zijn zetel) spreekt. De technische term houdt in dat hij:
De paus beschikt dus slechts op het terrein van geloof en zeden en als hij het uitdrukkelijk leert onfeilbaarheid en wel alleen op het ogenblik waarop hij de leer uitdrukkelijk als binden voor de hele universele Kerk als te geloven voorhoudt, vgl. Vaticanum II: “quando... doctrinam de fide vel moribus definitivo actu proclamat” (LG 25). OnveranderlijkheidVan deze definities wordt gezegd dat zij “onveranderlijk” of “onherroepelijk” (irreformabiles) zijn. Wij mogen deze uitspraken niet zien zals de uitspraken van het hoogste gerechtshof waartegen geen hoger beroep meer mogelijk is en die daaraan hun onherroepelijkheid ontlenen. Deze definities moeten wij dank zij de bijstand van de H. Geest zien als overeenkomstig met de waarheid. De definities ex cathedra van de paus zijn uit zichzelf onherroepelijk (ex sese) en niet omdat de Kerk er achteraf of vooruit mee ingestemd heeft (vgl. DS 2284; het vierde gallicaanse artikel). De paus wordt door deze onfeilbaarheid niet van de Kerk gescheiden. Weliswaar is volgens Mgr. Gasser de onfeilbaarheid van de paus, volgens de door Christus beloofde bijstand van de H. Geest, niet dezelfde als de onfeilbaarheid die “het lichaam van de 'lerarende' Kerk (vgl. Mt. 28, 20), verenigd met haar hoofd” geniet. De paus staat niet los van de Kerk. Zijn taak als 'leraar van alle Christenen' vervult hij immers juist ten dienste van de Kerk. Zoals het fundament er is ten dienste van het gebouw, zo kan de paus kan evenmin van de Kerk gescheiden worden als het fundament van het gebouw, dat het moet dragen. Men kan op grond van de speciale belofte van Jezus en de speciale bijstand van de Geest wel spreken over een “infallibilitas separata”, maar beter is het volgens Gasser te spreken over een “infallibilitas distincta”. De laatste toevoeging van het concilie: “uit zichzelf onveranderlijk en niet vanwege de instemming ermee van de Kerk” (ex sese non autem ex consensu Ecclesiae), drukt uit dat de belofte aan Petrus gegeven (Lk. 22,32) hem als het ware aanstelt als de meester tussen de apostelen. Toch heeft ook het hele leergezag of magisterium van de Kerk de belofte van onfeilbaarheid ontvangen (Mt. 28,20). Het is zo dat de bisschoppen zonder de paus niet kunnen definieren, maar de paus kan wel definiëren zonder de bisschoppen, want vraagt Mgr. Gasser, wat zou er gebeuren bij een onderlinge twist: “dan zou zij (=de Kerk) niet meer kunnen zijn wat zij naar het getuigenis van de apostel wel moet zijn: 'pijler en grondslag van de waarheid' (1 Tim. 3,15)”. Normaliter echter zal de paus de bisschoppen raadplegen om zo tot een juiste formulering te komen. De paus is echter niet verplicht om deze methodische weg te bewandelen. Het is hoogstens “aliqua relativa necessitas” volgens Gasser; omdat de genade nu eenmaal de natuur veronderstelt. En omdat de Geest de volheid van het natuurlijke menselijk denken ook gebruikt. In strikte zin is alleen het woord van God “irreformabilis” volgens Mgr. Gasser. Het dogma kan steeds verder vervolmaakt worden. Immers alleen het aspect dat gedefinieerd werd (meestal naar aanleiding van een bestaande problematiek, waarin men uitspraak moet doen) is een onfeilbare uitspraak. Verdere vervolmaking blijft echter mogelijk. Merk op dat er inderdaad in de kerkgeschiedenis ook nooit één enkel dogma herroepen of veranderd is. Het veranderen van een dogma is onmogelijk omdat de waarheid niet kan veranderen. Wat wel kan is dat men een dieper inzicht in een bepaalde materie krijgt. Een goed voorbeeld is onze bespreking van de geloofsbelijdenis. Zij is niet veranderd op de concilies van Nicea en Constantinopel, maar wel verder ingekleurd en nader toegespitst. Het is wel duidelijk dat de onfeilbaarheid van de paus aan heel wat beperkingen onderhevig is en dat zij zeker niet als een onfeilbaarheid in absolute zin opgevat mag worden. Ook Vaticanum II denkt zo LG 25. Voetnoten
|