Leo de Grote, Kerstpreek (s 21): verschil tussen versies

Uit Theowiki
th>Pastacht
 
 
(Een tussenliggende versie door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 1: Regel 1:
{{Kerkvaders}}
+
{{Kerkvaders}} __NUMBEREDHEADINGS__
 
=Paus Leo I de Grote (440-461), Kerstpreek=
 
=Paus Leo I de Grote (440-461), Kerstpreek=
 
==Inleiding.==
 
==Inleiding.==

Huidige versie van 11 apr 2023 om 15:12


1 Paus Leo I de Grote (440-461), Kerstpreek

1.1 Inleiding.

Paus Leo schreef zijn kerstpreken in de jaren 440-444 en 450-454. Hij legt m.n. het wonder van de incarnatie uit. Hij wilde m.n. zijn kudde beschermen tegen de vele dwaalleren over Christus die de ronde deden. Zowel in Oost als in West werden veel dwaalleren over Christus verspreid. Een aantal van deze verkeerde ideeën waren te wijten aan het verschil in taalgebruik in Oost en West. Paus Leo toont zich een meester in onderscheiding en helderheid. Steeds weer herhaalt hij zijn leer over de persoon en naturen van Christus. Zijn bedoeling was niet om nieuwe dingen te leren maar om het oude te bevestigen en te beschermen.

1.2 Sermo 21 (25 December 440?)

[1] 1,1 Geliefden, heden is onze Verlosser geboren: laten wij ons verheugen. Droefheid mag geen ruimte meer vinden waar de geboortedag van het leven wordt gevierd. Dit leven dat de angst voor de dood heeft vernietigd, vervult ons hart met vreugde om de beloofde eeuwigheid.
Geen mens wordt uitgesloten van deelname aan deze vreugde. Allen hebben wij dezelfde reden tot vreugde, want onze Heer die zonde en dood heeft vernietigd, trof niemand aan die vrij was van schuld en kwam daarom allen daarvan bevrijden. Vreugde voor de heilige: hij komt de overwinning nabij. Blijdschap voor de zondaar: hij wordt uitgenodigd tot vergeving. Bemoediging voor de heiden: hij wordt geroepen tot het leven.
1,2 Immers, toen de volheid van de tijd gekomen was[2] die God in zijn ondoorgrondelijk raadsbesluit had vastgesteld,[3] heeft de Zoon van God de menselijke natuur aangenomen om de mens te verzoenen met zijn Schepper, en om de duivel de uitvinder van de dood,[4] door dezelfde natuur te overwinnen die eens door de duivel overwonnen was. In dit conflict dat hij om onzentwil ondernam, werd er gestreden op basis van grote en opmerkelijke faire principes. De Almachtige Heer nam het op tegen de vreselijkste en wildste vijand, niet in zijn majesteit maar in onze nederigheid. Hij bracht tegenover hem dezelfde vorm en dezelfde natuur in het veld, hij was werkelijk deelgenoot aan onze sterfelijkheid, maar niet aan onze zonde. Wat voor alle geboortes geldt, geldt niet voor deze: "Niemand is vrij van zonde, zelfs geen kind, al had zijn leven op aarde maar één dag geduurd."[5] Bij zijn unieke geboorte is er overgegaan van de begeerte van het vlees en vloeide er niets voort uit de wet van de zonde. Gekozen werd een koninklijke maagd uit de stam van David. Voorbestemd om zwanger te worden van de heilige vrucht, ontvangt zij een nakomeling (zowel goddelijk als menselijk) in haar geest, vóór ze hem in haar lichaam ontvangt. Opdat zijn niet bang zou worden door zijn buitengewone uitwerkingen, zonder geïnformeerd te zijn over het goddelijk plan, leerde ze van haar gesprek met de engel wat er in haar door de H. Geest zou worden bewerkt. Zij geloofde niet dat haar eer zou worden aangetast, zij die spoedig de Moeder van God zou worden. Waarom immers zou zij verkeerde opvattingen hebben over de conceptie op grond van de ongebruikelijke manier waarop deze plaats vond? Ze kreeg toch de belofte dat het zou gebeuren door de kracht van de Allerhoogste. Dit geloof van haar waarop haar vertrouwen berustte werd nog versterkt door het getuigenis van een wonder dat al een voorloper kwam. Elisabeth werd immers een onverhoopte zwangerschap geschonken. Immers wie een onvruchtbare vrouw zwanger kan maken kan ook een maagd zwanger maken.

2,1 Daarom werd het Woord van God, God de Zoon van God, die "in het begin bij God was, door wie alles geschapen was en zonder wie niets geschapen was"[6] werd mens om de mensen te redden van de eeuwige dood. Hij daalde neer om onze nederigheid op zich te nemen, zonder afbreuk te doen aan zijn majesteit. Terwijl Hij bleef wat Hij was en op zich nam wat Hij niet was, verenigde hij de ware "vorm van een slaaf" met de "vorm, waarin hij gelijk is aan God de Vader".[7] Hij bracht de beide naturen samen in zulk een eenheid zodat de verheerlijking het lagere niet overweldigde en zodat het lagere het hogere niet verminderde.
Als immers de identiteit van iedere substantie bewaard wordt en zij verenigd zijn in één enkele Persoon, dan neemt de majesteit de nederigheid op, de sterkte neemt de zwakheid op, eeuwigheid neemt de sterfelijkheid op. Om de schuld van onze (huidige) toestand te voldoen, verenigt de onaantastbare natuur zich met de natuur die kan lijden. Ware God en ware mens zijn verenigd in de eenheid van de Heer. Zoals het paste voor onze genezing was de "éne" en dezelfde "Middelaar tussen God en de mensen"[8] in staat om zowel te sterven (omwille van het ene) en te verrijzen (omwille van het andere). Zoals past, bracht deze geboorte van onze redding geen aantasting (corruptie) van de integriteit van de maagd te weeg, want de uiting van de waarheid diende als bewaker van haar eer.
2,2 Zo was, geliefden, de geboorte die Christus, de "kracht van God en de wijsheid van God"[9] gaf, waardoor hij tot ons behoort door zijn mensheid en boven ons staat door zijn godheid. Immers als Hij niet werkelijk God zou zijn, dan kon Hij ons niet genezen. Als Hij niet werkelijk mens zou zijn, dan kon Hij geen voorbeeld voor ons zijn. Bij de geboorte van de Heer zingen juichende engelen: 'Eer aan God in den hoge', en verkondigen zij 'vrede op aarde aan de mensen die Hij liefheeft'.[10] Want wij zien hoe het hemelse Jeruzalem uit alle volken van de wereld wordt opgebouwd. Als reeds de verheven engelen van vreugde juichen over dit werk van Gods onuitsprekelijke goedheid, hoezeer moet dan ook de kleine mens zich daarover verheugen?

3,1 Brengen wij daarom dank aan God de Vader[11] door zijn Zoon in de heilige Geest. 'Wegens de grote liefde waarmee Hij ons heeft liefgehad' heeft Hij zich over ons ontfermd, en 'toen wij dood waren door onze zonden, heeft Hij ons met Christus ten leven gewekt',[12] opdat wij in Hem een nieuwe schepping[13] zouden zijn, een nieuw werk van zijn handen. Leggen wij dan de oude mens met zijn levenswijze af[14] en verzaken wij aan de werken van het vlees,[15] nu wij deel gekregen hebben aan de geboorte van Christus. Erken, christen, uw waardigheid. Val door een slechte levenswijze niet terug in uw vroegere armzaligheid. Jullie zijn immers deelachtig geworden aan de goddelijke natuur.[16] Gedenk tot wiens hoofd jullie behoren en van wiens lichaam jullie een lid zijn.[17] Herinner jullie dat jullie ontrukt zijn aan de macht van de duisternis en overgebracht naar het licht van het rijk Gods.[18] Door het sacrament van het doopsel zijn jullie tempel van de heilige Geest geworden.[19] Wil deze hoge gast niet van jullie wegjagen door verkeerde daden. Onderwerp je niet opnieuw aan de slavernij van de duivel want met het bloed van Christus zijn jullie vrijgekocht,[20] en Hij zal jullie oordelen in waarheid,[21] die jullie verlost heeft uit medelijden, Christus onze Heer. Amen.

1.3 Voetnoten

  1. PL 54, 190-193 (deel in brevier I,1, 104-105); CCL 138, 85-86.
  2. Vgl. Gal. 4,4 en Ef. 1,10.
  3. Rom. 11,33.
  4. Vgl. Wijsh. 2,24.
  5. Vgl. Job 14,4-5 (LXX).
  6. vgl. Joh. 1,1-3.
  7. Fil. 2,6-7.
  8. Vgl. 1 Tim. 2,5.
  9. 1 Kor. 1,24.
  10. Lc. 2,14.
  11. Kol. 1,12.
  12. Ef. 2,4-5.
  13. vgl. 2 Kor. 5,17 en Gal. 6,15.
  14. Kol. 3,8-9.
  15. Gal. 5,19.
  16. 2 Pet. 1,4.
  17. 1 Kor. 6,15.
  18. Kol. 1,13.
  19. 1 Kor. 6,19.
  20. 1 Kor. 6,20 en 7,23.
  21. Ps. 95 (96),13.