Martelaarsakte van Polycarpus

Uit Theowiki


De Marteldood van de heilige Polycarpus, bisschop van Smyrna.


Deze tekst is een bewerking van de vertaling van D. Franses, De Apostolische Vaders, Hilversum, Paul Brand, 1941.

De Kerk van God, die als vreemdeling in Smyrna woont aan de kerk van God, die als vreemdeling woont in Philomelium en aan alle gemeenten van de heilige en katholieke Kerk: de barmhartigheid, vrede en liefde van God de Vader en van onze Heer Jezus Christus moge (in U) overvloedig zijn.
1.1. Wij hebben u geschreven, broeders, over hen die de marteldood gestorven zijn en over de gelukzalige Polycarpus, die door zijn marteldood als met een zegel de vervolging heeft afgesloten. Vrijwel alles wat aan deze marteldood voorafging is gebeurd, opdat de Heer ons vanuit de hoge zou tonen, dat die marteldood volgens het Evangelie geschied is.[1] 1.2. Immers, hij (Polycarpus) verwachtte, dat hij verraden zou worden, evenals de Heer, opdat ook wij zijn navolgers zouden worden, "niet enkel bedacht op ons eigen belang, maar ook op dat van de naasten".[2] Ware en hechte liefde verlangt immers niet alleen dat men zelf zalig wordt, maar ook dat alle broeders het worden.

2.1. Gelukzalig en verheven was dan ook elk martelaarschap, dat volgens de wil van God gebeurd is. Wij, die godvrezend zijn, moeten namelijk de macht over alles aan God toeschrijven. 2.2. Wie toch zou hun edelmoedigheid, geduld en liefde voor de Heer niet bewonderen? Door geselslagen zo zeer verscheurd, dat men de bouw van hun lichaam tot op de aderen en slagaderen kon zien, bleven zij standvastig zodat de omstanders medelijden kregen en weeklaagden. Zijzelf verhieven zich tot zulk een graad van edelmoedigheid, dat geen van hen ook maar murmelde of zuchtte. Zo toonden die alleredelmoedigste martelaren van Christus aan ons allen, dat zij in dat uur buiten hun lichaam waren of liever dat de Heer hen bijstond en toesprak. 2.3. Met de geest gericht op de genade van Christus verachtten zij de kwellingen van de wereld en kochten met één uur de eeuwige kastijding af. Het vuur van de wrede beulen scheen hun koel, want zij wilden het eeuwige en nooit te blussen vuur te ontkomen. Met de ogen van hun hart keken zij uit naar wat voor hen die volharden is weggelegd: dingen "die geen oor heeft gehoord en geen oog heeft gezien en die in geen mensenhart zijn opgekomen",[3] maar die hun werden getoond door de Heer; immers zij waren geen mensen meer maar engelen. 2.4. Zo doorstonden zij, die tot de wilde dieren veroordeeld waren, vreselijke kwellingen, en zij, die op ijzeren punten werden uitgestrekt en door andere veelsoortige folteringen werden gekweld, opdat de tiran hen, zo mogelijk, door de aanhoudende foltering tot verloochening zou brengen.

3.1. Veel heeft de duivel tegen hen in het werk gesteld. Maar God zij dank heeft hij bij geen van allen iets bereikt. Germanicus namelijk, de edelmoedigste, versterkte hun vreesachtigheid door zijn geduld. Hij heeft ook schitterend tegen de wilde dieren gestreden. Immers, toen de proconsul hem wilde overhalen door te zeggen, dat hij erbarming moest hebben met zijn jeugd, rukte hij met geweld het dier naar zich toe, verlangend als hij was, zich zo snel mogelijk van hun onrechtvaardig, misdadig leven los te maken. 3.2. Van toen af riep heel de menigte, vol bewondering voor de moed van het godgevallig en godvrezend geslacht van de Christenen: "Weg met de goddelozen! Laat Polycarpus zoeken!"
4.1 Eén man echter, Quintus genaamd, een Frygiër, die onlangs uit Frygië was aangekomen, werd bevreesd bij het zien van de wilde dieren. Hij was het nog wel, die zichzelf en anderen had opgehitst om naarvoren te treden. Deze werd door de de proconsul met veel aandrang overgehaald om af te zweren en te offeren. Daarom dan ook, broeders, prijzen wij hen niet, die zichzelf aanbieden, want het Evangelie leert dat niet.[4]
5.1. De bovenal bewonderenswaardige Polycarpus raakte niet in paniek van dit eerste bericht niet ontsteld. Hij wilde in de stad blijven. Men overtuigde hem echter om te vertrekken. Hij ging daarop naar een klein buitenverblijf, niet ver van de stad gelegen, en bleef daar met enkelen, terwijl hij dag en nacht niets anders deed dan bidden voor allen en voor alle kerken ter wereld, zoals hij gewoon was. 5.2. En terwijl hij, drie dagen vóór hij gevangen werd genomen, bad, kreeg hij een visioen en hij zag zijn hoofdkussen door het vuur verbrand worden; en zich tot zijn gezellen wendend zeide hij: "Ik moet levend verbrand worden."

6.1. Omdat men naar hem op zoek was, verhuisde hij naar een ander landgoed. Toen zij hem niet vonden grepen de speurders in de buurt twee jongens en een van hen zwichtte onder de folteringen. Zo kon hij onmogelijk verborgen blijven omdat zijn huisgenoten verraders waren. 6.2. De Irenarch echter die dezelfde naam droeg,[5] - hij heette nl. Herodes -, haastte zich, hem naar het stadion[6] te voeren, opdat deze zijn eigen lot zou verwerven door lotgenoot van Christus te worden, zijn verraders evenwel dezelfde straf zouden ondergaan als Judas.

7.1. Nu zij de knaap in hun macht hadden, trokken de vervolgers op vrijdag tegen het uur van het avondmaal erop uit, met ruiters in volle wapenrusting, als gingen zij op een rover af. Toen zij daar laat aankwamen, vonden zij hem in een huisje op de bovenkamer liggen. Hij had vandaar naar een andere plaats kunnen vluchten, maar hij wilde niet en zei: "Gods Wil geschiede'" 7.2. Toen hij hoorde dat zij er waren, kwam hij naar beneden en sprak met hen, terwijl de aanwezigen zich verwonderden over zijn hoge leeftijd en zijn gemoedsrust en waarom men zo een haast had om zo een oude man te arresteren. Hij beval hen eten en drinken voor te zetten, zoveel zij wilden, en hij verzocht hen, hem één uur te schenken om vrij te kunnen bidden. 7.3. Toen zij dat hadden toegestaan bad hij staande, zozeer vervuld van de genade Gods, dat hij twee uur lang niet tot zwijgen kon komen en de toehoorders versteld stonden en velen er spijt van hadden, dat zij tegen zulk een godgevalligen grijsaard waren uitgetrokken.

8.1. Nadat hij zijn gebed beëindigd had, waarin hij allen had aanbevolen die hij ooit ontmoet had, kleinen en groten, aanzienlijken en onaanzienlijken en heel de katholieke Kerk over heel de wereld, en de tijd van vertrek was gekomen, zetten zij hem op een ezel en voerden hem naar de stad, op een grote sabbat. 8.2. De Irenach Herodes en zijn vader Nicetas kwamen hem tegemoet en zij lieten hem plaats nemen in hun reiswagen en naast hem gezeten vermaanden zij hem en zeiden: "Wat steekt er voor kwaad in, te zeggen: Goddelijke Caesar[7] en te offeren en wat daarbij hoort en vrij uit te gaan?" Hij gaf echter geen antwoord, maar toen zij aanhielden sprak hij: "Ik wens niet te doen, wat gij van mij vraagt." 8.3. Nu zij hem niet konden overhalen, voegden zij hem smadelijke woorden toe en deden hem ijlings uitstappen, zodat hij bij het uitstappen zijn scheenbeen openschaafde. Onbewogen, als had hij niets geleden, ging hij opgewekt en snel voort en werd naar het stadion gevoerd, terwijl er binnen dat stadion zo'n lawaai was, dat men niemand kon verstaan.

9.1. Toen Polycarpus het stadion binnenging, klonk er een stem uit de hemel: "Wees dapper, Polycarpus, en gedraag u als een man." Niemand zag wie er sprak, maar die er van ons aanwezig waren hoorden toch de stem. Toen hij verder binnen gevoerd was, ontstond er een groot tumult toen men merkte dat Polycarpus gevangen genomen was. 9.2. Nadat hij werd voorgeleid vroeg hem de proconsul of hij Polycarpus was. En toen hij dit bevestigde, spoorde hij hem aan te verloochenen, zeggende: "Heb eerbied voor uw ouderdom" en andere dergelijke dingen, die zij gewoonlijk (tot de christenen) zeggen: "Zweer bij het geluk van de keizer, kom tot inkeer, zeg: Weg met de goddelozen." Polycarpus keek met streng gelaat naar heel die menigte van misdadige heidenen in het stadion en terwijl hij de vuist tegen hen schudde zuchtte hij en hief dan de ogen ten hemel en riep: "Weg met de goddelozen'" 9.3. Toen nu de proconsul aandrong en zeide: "Zweer en ik zal u vrijlaten, vervloek Christus!" sprak Polycarpus: "Zesentachtig jaren dien ik Hem en Hij heeft mij geen enkel onrecht aangedaan; hoe kan ik dan mijn Koning vloeken, Die mij verlost heeft?"

10.1. Toen hij opnieuw aandrong en zei: "Zweer bij het geluk van de keizer", antwoordde hij: "Als gij er groot op wilt gaan, dat Ik bij het geluk van de keizer zou zweren, zoals ge zegt, en doet alsof u niet weet wat ik ben, verneem dan onomwonden: ik ben Christen. Doch indien gij de leer van het Christendom wilt leren kennen, geef mij dan een dag tijd en luister naar mij." 10.2. De proconsul sprak: "Overtuig het volk!" Maar Polycarpus zei: "U had ik mij verwaardigd toe te spreken; immers, wij hebben geleerd aan regeerders en machthebbers de passende eer te bewijzen, die ons niet nadelig is, maar hen acht ik niet waardig, dat ik mij voor hen zou verdedigen."

11.1. De proconsul zei echter: "Ik heb wilde dieren en zal u aan deze voeren als ge niet tot inkeer komt." Doch hij sprak: "Roep ze maar, voor ons toch is de ommekeer van het betere naar het slechtere niet mogelijk, maar het is goed van het slechte tot het gerechte over te gaan." 11.2. Andermaal sprak hij tot hem: "Als ge de wilde dieren niet vreest, zal ik u door het vuur laten verteren, wanneer ge niet tot inkeer komt." Doch Polycarpus zei: "Gij dreigt met vuur dat één uur brandt en na korte tijd uitdooft, want gij kent het vuur niet van het toekomstige oordeel en van de eeuwige straf, dat voor de goddelozen wordt bewaard. Maar wat talmt gij? Breng naar voren wat ge wilt." '

12.1. Terwijl hij deze en andere woorden sprak, werd hij vervuld van moed en vreugde en zijn gelaat was vol bevalligheid, zodat hij niet slechts niet ineenkromp van angst om hetgeen tot hem gezegd werd, maar de proconsul zich verbaasde. Hij zond zijn heraut naar het midden van het stadion om te verkondigen: "Polycarpus heeft bekend, dat hij Christen is." 12.2. Toen de heraut dit gezegd had, riep heel de menigte van heidenen en Joden, die in Smyrna woonden, in onbedwingbare toorn met luider stem: "Hij is de leraar van Azië, de vader van de Christenen, hij verwerpt onze goden, hij leert velen om niet te offeren en geen goddelijke eer te bewijzen (aan de keizer)!" Dat schreeuwden zij en zij vroegen de Asiarch Philippus om Polycarpus door een leeuw te laten grijpen. Deze zei echter, dat hij het niet doen kon, daar hij de wilde dierenspelen reeds gesloten had[8] . 12.3. Toen besloten zij maar, als uit één mond te gaan schreeuwen, dat Polycarpus levend verbrand moest worden. Want het visioen van het hoofdkussen, toen hij dat zag branden moest vervuld worden evenals de profetische woorden die hij daarna tot de gelovigen die bij hem waren sprak: "Ik moet levend verbrand worden."

13.1. De rest gebeurde met een snelheid, vlugger dan men het vertellen kan, doordat de menigte terstond uit de werkplaatsen en de badhuizen stukken hout en takkenbossen aansleepte, waarbij de Joden volgens hun gewoonte graag een handje hielpen. 11.2. Toen de brandstapel klaar was, ontdeed Polycarpus zichzelf van al zijn kleren en maakte zijn gordel los. Hij probeerde ook zijn schoeisel los te maken, wat hij vroeger niet behoefde te doen, daar de gelovigen altijd stuk voor stuk zich beijverden, wie toch maar het eerst hem kon aanvatten, want om zijn heilige levenswandel werd hij ook vóór zijn marteldood met alle dienstbetoon gehuldigd.
11.3. Hij werd nu omringd met de werktuigen die voor de brandstapel klaar lagen, maar toen men hem ook wilde vastnagelen zei hij: "Laat mij zo; want Hij, Die mij het vuur laat doorstaan. zal mij verlenen om ook zonder het houvast van uw nagelen ongebroken op de brandstapel te blijven staan."

14.1. Zij nagelden hem dan niet vast, maar bonden hem. Hij echter, de handen achterwaarts gebogen en vastgebonden, als een voortreffelijke offerram uit een grote kudde, als een God welgevallig offer toebereid, keek op naar de hemel en sprak: "Heer, almachtige God, Vader van Uw beminde en gezegende Zoon Jezus Christus, door Wie wij de kennis omtrent U verkregen hebben, God van de engelen en de krachten en van de hele schepping en van heel het geslacht van de rechtvaardigen, die voor Uw aanschijn leven. 14.2. Ik zegen U, omdat Gij mij op deze dag en dit uur hebt waardig gekeurd, om onder het getal van de martelaren mijn deel te ontvangen van de kelk van Uw Christus, tot opstanding tot het eeuwig leven van ziel en lichaam, in de onvergankelijkheid van de Heilige Geest. Neem mij vandaag op onder hen die voor Uw aanschijn staan als rijke en welgevallige offergave, zoals Gij mij hebt voorbereid en het mij vooraf hebt getoond en nu aan mij vervult, O onbedrieglijke, waarachtige God! 14.3. Daarom prijs ik U om alles, ik zegen U, ik verheerlijk U door de eeuwige en hemelse Hogepriester Jezus Christus, Uw beminde Zoon, door Wie aan U met Hem en de Heilige Geest de eer is, én nu én in de komende eeuwen. Amen."

15.1. Nadat hij dit "Amen" had opgezonden en zijn gebed beëindigd had, staken de mannen de brandstapel aan. Toen er dan een geweldige vlam opsteeg aanschouwden wij een wonder, wij aan wie het gegeven was dit te zien en die ook daartoe gespaard werden, opdat zij aan de overigen zouden kunnen boodschappen, wat er gebeurd was. 15.2. Het vuur nam namelijk de vorm aan van een gewelf, gelijk een scheepszeil door de wind gevuld, en omgaf zo rondom het lichaam van de martelaar; en het stond daar midden in, niet als brandend vlees, maar als brood dat gebakken wordt of als goud en zilver dat in de oven gesmolten wordt. En wij namen zulk een zoete geur waar als de wierook uitwasemt of enig ander kostbaar reukwerk.

16.1. Toen de goddelozen eindelijk zagen dat zijn lichaam niet door het vuur kon verteerd worden bevalen zij de beul naar hem toe te gaan en hem met het zwaard te doorboren. Toen deze dat gedaan had, vloog er een duif uit en zulk een stroom van bloed, dat het vuur geblust werd en heel de menigte zich verbaasde, dat er zo een verschil was tussen ongelovigen en uitverkorenen, 16.2. van wie deze er één was, de meest bewonderenswaardige martelaar Polycarpus, die in onze dagen een apostolisch en profetisch leraar was, bisschop van de katholieke kerk te Smyrna. Elk woord toch dat hij zijn mond liet uitgaan, ging in vervulling en zal in vervulling gaan.

17.1. Toen evenwel de naijverige en jaloerse en Boze, de tegenstander van het geslacht van de rechtvaardigen, de verhevenheid van zijn marteldood zag en zijn onberispelijke levenswandel en dat hij gekroond werd met de kroon der onvergankelijkheid en de onbestreden kampprijs wegdroeg, deed hij zijn best, dat zijn lijk niet door ons zou worden weggenomen, hoewel velen verlangden dit te doen en zo een deel te hebben van zijn heilig lichaam. 17.2. Hij bracht dan Nicetas, de vader van Herodes en broeder van Alce, op het idee de proconsul te verzoeken zijn lichaam niet af te staan opdat zij niet, zei hij, zouden beginnen dit te vereren met voorbijgaan van de Gekruisigde. Dat zei men onder ingeving en ophitsing van de Joden, die ook gemerkt hadden dat wij hem uit het vuur wilden halen, maar niet wisten dat wij nooit Christus zouden kunnen verlaten, Die onschuldig voor de zondaars heeft geleden, voor het heil van hen die over de hele wereld verlost moesten worden, noch iemand anders zouden kunnen vereren. 17.3. Hem toch aanbidden wij als Zoon van God, maar de martelaren beminnen wij terecht als leerlingen en navolgers van de Heer omwille van hun onovertroffen gezindheid jegens hun koning en leraar. Mogen wij ook hun deelgenoten en medeleerlingen worden!

18.1. Toen nu de hoofdman zag dat de Joden twist zochten, plaatste hij het lichaam in het midden en liet het, volgens gewoonte, verbranden. 18.2. Zo hebben wij dan later zijn gebeente,[9] kostbaarder dan edelstenen en waardevoller dan goud, meegenomen en op een passende plaats ter aarde besteld. 18.3. Daar zal de Heer, voor zover het ons mogelijk zal zijn in vreugde en blijdschap bijeen te komen, ons de verjaardag van zijn marteldood laten vieren, ter herinnering aan hen die reeds de strijd gestreden hebben en opdat de toekomstige (martelaren) zich oefenen en voorbereiden (op de strijd) .

19.1. Dit over de gelukzalige Polycarpus, die weliswaar samen met de mensen uit Philadelphia als twaalfde in Smyrna de marteldood stierf maar die alleen meer door allen in herinnering wordt gehouden, zodat zelfs door de heidenen overal over hem gesproken wordt. Hij was niet enkel een leraar van aanzien, maar ook de martelaar bij uitstek, wiens martelaarschap volgens het Evangelie van Christus wij allen verlangen na te volgen.
19.2. Nadat hij door zijn geduld de onrechtvaardige heerser overwon en zo de krans van de onsterfelijkheid verwierf, verheerlijkt hij, jubelend met de apostelen en alle rechtvaardigen, God de Almachtige Vader en zegent hij onze Heer Jezus Christus, de redder van onze zielen en bestuurder van onze lichamen en herder van de katholieke Kerk over heel de wereld.

20.1. Gij hadt gevraagd u het gebeurde uitvoerig te verhalen, wij hebben het u zoveel mogelijk in hoofdzaak bekend gemaakt door onze broeder Marcion. Als gij dit nu vernomen hebt, wilt dan de brief doorsturen naar de broeders die verderweg wonen, opdat ook zij de Heer loven, Die onder Zijn dienaren uitverkiezing houdt. 20.2. Aan Hem dan, Die ons allen door Zijn genadegaven kan binnenvoeren in Zijn eeuwig Koninkrijk door Zijn eengeboren Zoon Jezus Christus, aan Hem glorie, eer, macht en majesteit in eeuwigheid! Groet alle heiligen. U groeten zij, die bij ons zijn en Evaristus, die dit schreef, met heel zijn gezin.[10]
21. De gelukzalige Polycarpus stierf de marteldood op de tweede dag van de maand Xanthicus, 23 februari, op een grote sabbat om 8 uur. Hij werd gevangen genomen door Herodes onder het hogepriesterschap van Philippus van Tralles en het proconsulaat van Statius Quadratus, terwijl echter onze Heer Jezus Christus heerst in eeuwigheid. Aan Hem de glorie, eer en majesteit en een eeuwige troon van geslacht tot geslacht. Amen.

Voetnoten

  1. Overeenkomst tussen het einde van Polycarpus en dat van Christus.
  2. Phil. 2, 4.
  3. 1 Kor. 2,9.
  4. Men mocht verlangen naar de marteldood zoals Ignatius van Antiochië en men moest standhouden wanneer men eenmaal gegrepen was. Maar het standpunt van de oude Kerk was, dat men zichzelf niet mocht melden. Het Evangelie leert immers: "wanneer men u in deze stad vervolgt, vlucht dan naar een andere," (Mt. 10. 23.).
  5. Als de slechte koning in het evangelie.
  6. Het Griekse stadion wordt veelal met renbaan vertaald.
  7. Kyrios Kaiser betekent letterlijk: Heer Keizer! De Christenen erkenden wel degelijk de keizer als werelds hoofd. Als Polycarpus toch weigert hem Heer (en) Keizer te noemen dan is dat waarschijnljk omwille van het feit dat de Kyrios-titel een godsdienstige betekenis had en inhield in deze tijd van keizercultus. Om dit te doen uitkomen meenden we. het best te kunnen vertalen: goddelijke Caesar (of keizer).
  8. Deze spelen werden op bepaalde tijden gehouden. Buiten die tijd zal men waarschijnlijk niet altijd wilde dieren ter beschikking hebben gehad in een betrekkelijk kleine plaats als Smyrna.
  9. Kennelijk werd het gebeente niet volledig verbrand.
  10. Hier eindigt de brief. Het slot is eraan toegevoegd. waarschijnlijk door de ontvangers van het schrijven in Philomelium. Er volgen nog twee naschriften van latere datum.