De Didachè (tekst)

Uit Theowiki
Versie door Pastoor (overleg | bijdragen) op 11 apr 2023 om 15:10
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)


1 Literatuur

  • Benedictinessen van Bonheiden, De Didachè. Leer van de twaalf apostelen, Bonheiden, Abdij Bethlehem, 1982.

Voor een inleiding op dit werk kunt u hier terecht. Voor een uitgebreide commentaar en voetnoten kunt u bij dat werk terecht.

2 De twee wegen (1,1-6,3).

1,1 Er zijn twee wegen, de ene weg is de weg naar het leven, de andere weg is de weg naar de dood, maar het verschil tussen beide wegen is groot.

2.1 De weg naar het leven (1,2).

2 Dit is de weg naar het leven: ge moet vóór alles de Heer uw God, die u heeft gemaakt, liefhebben, vervolgens uw naaste als uzelf en al wat ge niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.

2.1.1 Evangelische invoeging (1,3-2,1).

3 Dit is de leer van deze woorden: zegent die u vervloeken en bidt voor uw vijanden, vast voor hen die u vervolgen. Welke verdienste steekt erin als u liefhebt die u liefhebben? Doen dat ook de heidenen niet? Maar wanneer u liefhebt die u haten, zult u geen vijanden meer hebben.
4[Ontvlucht de begeerten van het vlees en het lichaam.] Als iemand u op de rechterwang slaat, keer hem dan ook de linkerwang toe en je zal volmaakt zijn. Dwingt iemand u één mijl met hem mee te gaan, ga dan twee mijlen met hem mee. Ontneemt iemand u uw mantel, geef hem dan ook uw onderkleed. Steelt iemand iets van u, eis het dan niet terug, want dat kan je niet. 5 Geef aan ieder die u iets vraagt en eis het niet terug. Want het is de wil van de Vader dat aan allen van zijn gaven wordt meegedeeld. Gelukkig hij die geeft overeenkomstig het gebod, want hij is onschuldig. Wee hem die neemt. Als iemand iets neemt, omdat hij het nodig heeft, is hij onschuldig, maar wanneer iemand iets neemt zonder het nodig te hebben, zal hij rekenschap moeten afleggen, waarom en met welk doel hij het genomen heeft. Hij zal in hechtenis genomen worden en gerechtelijk ondervraagd worden, over het motief van zijn daden en niet eerder vrijgelaten worden voordat hij tot de laatste penning heeft betaald. Hierover is ook nog het volgende gezegd: laat uw aalmoes zweten in uw handen, totdat ge weet aan wie ge geeft.

2.1.2 [Tweede gebod van de leer] (2,1).

2.1.3 Geboden (2,2-6).

2 Ge zult niet doden. Ge zult geen echtbreuk plegen. Ge zult u niet schuldig maken aan pedofilie. Ge zult geen ontucht plegen. Ge zult niet stelen. Ge zult u niet met magie bezighouden. Ge zult niet als tovenaar optreden. Ge zult geen kind doden door abortus, noch een pasgeboren kind doden. Ge zult niet begeren wat uw naaste toebehoort. 3 Ge zult geen meineed uitspreken. Ge zult geen vals getuigenis afleggen. Ge zult niet vervloeken. Ge zult niet haatdragend zijn. 4 Ge zult niet dubbelhartig noch dubbel van tong zijn, want het listig bedrog is een dodelijke valstrik. 5 Uw woorden zullen noch leugenachtig, noch zinloos zijn, maar getuigen van uw levenshouding. 6 Ge zult niet gierig, niet hebzuchtig, niet huichelachtig, niet kwaadaardig en niet trots zijn en geen slechte bedoelingen tegenover uw naaste koesteren. Ge zult niemand haten, maar sommigen berispen, voor anderen bidden en weer anderen nog meer liefhebben dan u zelf.

2.1.4 Onderricht van de wijze (3,1-6).

3,1 Mijn kind, vermijd alle kwaad en alles wat de schijn van kwaad heeft. 2 Wees niet driftig, want de toorn leidt tot moord; wees niet jaloers, niet twistziek en niet hartstochtelijk, want uit dit alles komen moord en doodslag voort. 3 Mijn kind, heb geen zinnelijke begeerten want de zinnelijke begeerte leidt tot ontucht. Spreek geen vuile taal, begeer niet met de ogen, want uit dit alles komt overspel voort. 4 Mijn kind, bedrijf geen waarzeggerij, want de waarzeggerij voert tot afgodendienst, spreek geen toverspreuken uit, houd u niet bezig met astrologie of reinigingsriten. Weiger iets van dit alles te horen of te zien, want uit dit alles komt afgodendienst voort. 5 Mijn kind, wees geen leugenaar, want de leugen leidt tot diefstal, wees ook niet gierig en verlang niet naar roem, want uit dit alles komen oneerlijke praktijken voort. 6 Mijn kind, kom niet in opstand tegen uw lot, want dat leidt tot godslastering, wees niet aanmatigend, bedenk geen kwaad. Uit dit alles komen godslasteringen voort.

2.1.5 De armen van de Heer (3,7-10).

7 Maar wees zachtmoedig, want de zachtmoedigen zullen het land bezitten. 8 Wees geduldig, barmhartig, argeloos, vreedzaam en goed. Heb steeds ontzag voor de woorden waarnaar ge geluisterd hebt. 9 Verhef uzelf niet en laat uw ziel niet verleiden tot overmoed. Hecht u niet aan de trotsen, maar ga om met de rechtvaardigen en de nederigen. 10 Aanvaard wat u overkomt als een weldaad in de wetenschap dat niets buiten God om gebeurt.

2.1.6 Houding tegenover de broeders (4,1-4).

4,1 Mijn kind, ge zult nacht en dag aan hem denken die u Gods woord verkondigt en hem eren als de Heer, want overal waar zijn heerschappij wordt verkondigd, is de Heer. 2 Ge zult dagelijks het gezelschap van de heiligen zoeken om rust te vinden bij hun woorden. 3 Ge zult geen onenigheid veroorzaken, maar hen verzoenen die elkaar bestrijden; ge zult rechtvaardig oordelen en overtredingen bestraffen zonder aanzien des persoons. 4 Ge zult u niet ongerust maken of er iets zal gebeuren of niet.

2.1.7 Aalmoezen (4,5-8).

5 Ge zult uw hand niet ophouden om te ontvangen en uw hand niet dichtknijpen om te geven. 6 Indien ge iets bezit door het werk van uw handen, zult ge het wegschenken als losgeld voor uw zonden. 7 Ge zult niet aarzelen om te geven en te schenken zonder mopperen, want eens zult ge Hem kennen die de ware beloner is. 8 Ge zult u niet afkeren van de arme, maar delen met uw broeder en niet zeggen dat uw bezittingen u toebehoren. Want als het onvergankelijke gemeenschappelijk is, hoeveel te meer moet ge dan delen wat vergankelijk is.

2.1.8 Plichten tegenover kinderen en slaven (4,9-11).

9 Ge zult uw hand niet aftrekken van uw zoon of dochter, maar hen van kindsbeen af opvoeden in de vreze Gods. 10 Ge zult niet in bitterheid bevelen geven aan uw slaaf of slavin die op dezelfde God hun hoop stellen, anders zouden zij de vreze Gods, van God die hoger is dan heer en slaaf, kunnen verliezen, want Hij komt en roept niet met aanzien des persoons, maar hen wier geest Hij hiertoe voorbereid heeft. 11 Maar jullie slaven, weest onderdanig aan uw meesters in eerbied en ontzag, zij zijn het beeld van God.

2.1.9 Einde van de weg ten leven (4,12-14).

12 Ge zult alle schijnvroomheid en alles wat mishaagt aan de Heer haten. 13 Ge zult nooit de geboden van de Heer verzaken, maar ge zult bewaren wat ge hebt ontvangen zonder er iets aan toe te voegen of iets ervan te veronachtzamen. 14 Ge zult in de vergadering van de gelovigen uw zonden belijden en ge moogt niet gaan bidden met een slecht geweten. Dit is de weg ten leven.

2.2 De weg naar de dood (5,1-2).

5,1 Dit is de weg naar de dood: vooreerst, deze weg is slecht en vol vervloekingen: moorden, overspel, slechte begeerten, ontucht, diefstal, afgodendienst, tovenarijen, magie, roof, valse getuigenissen, huichelarijen, dubbelhartigheid, list, aanmatiging, kwaad, trots, hebzucht, vuile taal, afgunst, onbeschaamdheid, uiterlijk vertoon, arrogantie.
2 (Zij die hem bewandelen, zijn) vervolgers van hen die naar het goede streven, haters van de waarheid, minnaars van de leugen, zij kennen het loon der gerechtigheid niet, zij zien het belang niet in van het goede en rechtvaardige oordeel en letten niet op het goede, maar op het slechte. Zij houden zich ver van de zachtmoedigheid en het geduld, zij hebben de zinloze dingen lief. Zij verlangen naar wraak, zijn meedogenloos tegen over de arme en matten zich niet af voor de vermoeiden. Zij kennen hun Schepper niet, zijn kindermoordenaars en doden Gods schepping. Zij wenden zich af van de behoeftigen en drukken de verdrukte nog verder in de hoek. Zij verdedigen de rijken en veroordelen de armen onrechtvaardig. Zij zijn onverbeterlijke zondaars. Mijn kinderen, houdt u ver van dit alles.

2.3 Slot van de twee-wegen-catechese (6,1-3).

6,1 Let er op dat niemand u doet afdwalen van deze weg van de leer, want hij die u dat onderwijst, handelt buiten God om. 2 Indien ge het juk van de Heer geheel en al kunt dragen, zult ge volmaakt zijn. Indien ge daartoe niet in staat zijt, doe dan wat ge kunt. 3 Wat betreft uw voedsel, neem (als verplichting) op u wat ge kunt, onthoud u echter volkomen van vlees geofferd aan de afgoden, want dat is aanbidding van dode goden.

3 De liturgie (7,1-10,7).

3.1 Het Doopsel (7,1-4).

7,1 Wat betreft het Doopsel, doopt aldus: na onderwezen te hebben al wat voorafgaat, doopt in de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest in stromend water. 2 Als ge geen stromend water hebt, doop dan in een ander water en als ge niet in koud water kunt dopen, doop dan in warm water. 3 Als ge geen van beide hebt, giet dan driemaal water over het hoofd in de Naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. 4 Laat vóór de toediening van het Doopsel hij die het Doopsel toedient, hij die gedoopt wordt en allen die hiertoe in staat zijn, vasten. Draag echter de dopeling op steeds één of twee dagen tevoren te vasten.

3.2 Vasten en gebed (8,1-3).

8,1 Laten uw vastendagen niet samenvallen met die van de huichelaars. Zij vasten immers op de tweede en de vijfde dag van de week, u moet dus vasten op de vierde dag en de dag van de voorbereiding. 2 Bidt ook niet zoals de huichelaars, maar bidt zoals de Heer het u heeft bevolen in zijn Evangelie op de volgende wijze: "Onze Vader die in de hemel is, geheiligd zij uw Naam, uw Rijk kome, uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel. Geef ons heden ons dagelijks brood en vergeef ons onze schuld, zoals ook wij vergeven aan onze schuldenaren, en leid ons niet in bekoring, maar verlos ons van het kwade. Want van U is de macht en de heerlijkheid tot in de eeuwen der eeuwen". 3 Bidt op deze wijze driemaal daags.

3.3 De Heilige Eucharistie (9,1-5).

9,1 Wat betreft de Eucharistie, zegt dank op de volgende wijze.
2 Eerst voor de beker. Wij brengen U dank, onze Vader, voor de heilige wijnstok van David, uw dienaar, die Gij ons hebt doen kennen door Jezus uw dienaar. U zij de heerlijkheid tot in de eeuwen der eeuwen.
3 Dan voor het gebroken brood: Wij brengen U dank, onze Vader, voor het leven en de kennis die Gij ons geopenbaard hebt door Jezus uw dienaar. U zij de heerlijkheid tot in de eeuwen der eeuwen.
4 Zoals dit gebroken brood, uitgestrooid over de bergen, verzameld werd om één te worden, laat zo ook uw Kerk van de uiteinden der aarde verzameld worden in uw Koninkrijk. Want van U is de heerlijkheid en de macht tot in de eeuwen der eeuwen.
5 Laten slechts zij die gedoopt zijn in de Naam van de Heer eten en drinken van uw Eucharistie Want de Heer heeft hierover gezegd: "Geeft het heilige niet aan de honden".

3.4 De Dankzegging (10,1-7).

10,1 Zegt op de volgende wijze dank nadat gij u verzadigd hebt:
2 Wij zeggen U dank, heilige Vader, voor uw heilige Naam die Gij intrek hebt laten nemen in onze harten en voor de kennis en het geloof en de onsterfelijkheid die Gij ons hebt doen kennen door Jezus uw Dienaar. Aan U de heerlijkheid tot in de eeuwen der eeuwen.
3 Gij, almachtige Heer, hebt alles geschapen ter wille van uw Naam, en Gij hebt aan de mensheid spijs en drank geschonken om er vreugde aan te beleven, opdat zij er U voor zouden dankzeggen. Maar aan ons hebt Gij de genade geschonken van geestelijk voedsel en geestelijke drank en een eeuwig leven door Jezus uw Dienaar.
4 Voor dit alles zeggen wij U dank, want Gij zijt machtig. U zij de eer tot in de eeuwen der eeuwen' .
5 Wees, Heer, uw Kerk indachtig, verlos Haar van alle kwaad, en volmaak Haar in uw liefde. En verzamel Haar, de geheiligde Kerk uit de vier windstreken in uw Rijk dat Gij Haar hebt bereid. Want aan U komen de macht en de lof toe tot in de eeuwen der eeuwen' .
6 De genade kome en deze wereld ga voorbij! Hosanna aan de God van David! Indien iemand heilig is, laat hij komen! Indien iemand niet heilig is, laat hij tot berouw komen! Maran atha, Amen.
7 Staat de profeten toe dank te zeggen zoveel zij willen.

4 Disciplinaire hoofdstukken (11,1-15,4).

4.1 De leer (11,1-2).

11,1 Indien iemand komt om u te leren overeenkomstig alles wat eerder gezegd werd, ontvangt hem dan. 2 Maar indien een leraar zelf afgedwaald is en een afwijkende leer gaat verkondigen om tot verderf te leiden, luistert dan niet naar hem. Heeft hij echter de bedoeling de gerechtigheid en de kennis van de Heer te doen toenemen, ontvangt hem dan als de Heer zelf.

4.2 De apostelen (11,3-6).

3 Wat betreft de apostelen en de profeten, moet u handelen overeenkomstig de voorschriften van het Evangelie. 4 Iedere apostel die bij u komt moet ontvangen worden als de Heer zelf. 5 Maar hij mag niet langer blijven dan één dag en als het noodzakelijk is, nog een dag. Wanneer hij drie dagen blijft, is het een valse profeet. 6 De apostel mag bij zijn vertrek slechts zoveel brood meekrijgen dat hij voldoende heeft tot de volgende plaats waar hij zal verblijven. Als hij om geld vraagt, is hij een valse profeet.

4.3 De profeten (11,7-12).

7 Een profeet die door de Geest geïnspireerd spreekt, moogt u echter niet op de proef stellen noch oordelen. Want elke zonde zal vergeven worden, maar deze zonde zal niet vergeven worden. 8 Maar niet ieder die door de Geest geïnspireerd spreekt, is een profeet. Slechts hij die de levenswijze van de Heer volgt. Dus kan men aan de levenswijze de valse van de ware profeet onderscheiden. 9 En elke profeet die geïnspireerd door de Geest beveelt een tafel aan te richten, moet zich onthouden ervan te eten. Wanneer hij dit toch doet, is hij een valse profeet. 10 Een profeet die de waarheid (of Waarheid?) leert, maar er in eigen leven niet naar handelt, is een valse profeet. 11 Maar een profeet wiens woord beproefd en overeenkomstig de waarheid is bevonden en handelt met het oog op het kosmisch mysterie van de Kerk, echter niet leert hem in zijn handelingen na te volgen, mag niet door u geoordeeld worden. God zal over hem oordelen. Want zo gedroegen zich ook de profeten uit vroegere tijden. 12 Indien een profeet gedreven door de geest zegt: "Geef mij geld" of iets anders vraagt, moet u niet naar hem luisteren. Zou hij echter iets voor anderen die in nood zijn, vragen, dan mag niemand over hem oordelen.

4.4 Gastvrijheid (12,1-5).

12,1 Iedereen die tot u komt in de Naam van de Heer, moet u ontvangen. Wanneer u hem op de proef gesteld hebt, zult u weten (wat u aan hem hebt), want u zult rechts van links kunnen onderscheiden. 2 Als hij die tot u komt een doortrekkend reiziger is, helpt hem dan in de mate van uw vermogen. Maar laat hij niet langer dan twee of, indien dit noodzakelijk blijkt, drie dagen bij u blijven. 3 Als hij zich wil vestigen en hij kent een ambacht, moet hij werken voor zijn levensonderhoud. 4 Maar als hij geen ambacht kent, zorgt er dan toch voor dat geen christen werkeloos onder u verblijft. 5 Als hij niet wil werken, is hij iemand die iets wil kopen door zijn bewering christen te zijn.

4.5 De arbeider is zijn loon waard (13,1-7).

13,1 Maar elke ware profeet die zich onder u wil vestigen, is zijn levensonderhoud waard. 2 Zo is ook de ware leraar als een arbeider zijn voedsel waard. 3 Ge moet daarom van de eerste opbrengst van de wijnpers, van de dorsvloer en de eerstgeborenen van de runderen en de schapen nemen en geven aan de profeten, want zij zijn uw hogepriesters. 4 En als er geen profeet bij u is, moet u de eerstelingen geven aan de armen. 5 Als ge brood bakt, neem dan het eerste brood en geef dit volgens het gebod. 6 Zo ook wanneer ge een kruik olie of wijn opent, neem dan het eerste en geef het aan de profeten. 7 Neem van uw geld, uw kleding, van al uw goederen het eerste naar het u goed toeschijnt en geef dat (aan de profeten) volgens het gebod.

4.6 De zondagse eucharistie (14,1-3).

14,1 Wanneer u op de dag van de Heer samenkomt, breekt dan het brood en geeft dank na de belijdenis van uw zonden opdat uw offer oprecht zal zijn. 2 Maar laat hij die in onmin leeft met zijn naaste niet met u samenkomen voordat hij en zijn naaste zich met elkaar verzoend hebben, zodat uw offer niet ontwijd wordt. 3 Want zo luidt het woord van de Heer: "Laat men op elke plaats en ten alle tijde Mij een rein offer brengen, want Ik ben een grote koning, zegt de Heer en mijn Naam is wonderbaar onder de volken".

4.7 De keuze van ambtsdragers (15,1-2).

15,1 Kiest dus bisschoppen en diakens de Heer waardig, zachtmoedige, niet geldzuchtige, betrouwbare, waarachtige mannen, want ook zij verrichten bij u het heilig dienstwerk van de profeten en de leraars. 2 Ziet dus niet uit de hoogte op hen neer; zij behoren immers mét de profeten en de leraars tot de voornaamsten onder u.

4.8 Onderlinge tucht (15,3-4).

15,3 Berispt elkaar niet in toorn, maar in vrede, zoals het staat in het Evangelie. Laat niemand spreken tot hem die faalt in liefde tegenover zijn naaste, laat hij geen woord van u horen totdat hij berouw getoond heeft. 4 Wat betreft uw gebeden, uw aalmoezen en al uw daden, handelt zoals u dat hebt (staan) in het Evangelie van onze Heer.

5 De eschatologische verwachting (16,1-8).

16,1 Waakt over uw leven; laat uw lampen niet uitgedoofd worden en houdt uw lendenen omgord, maar weest bereid, want jullie kennen het uur niet waarop jullie Heer zal komen. 2 Komt dikwijls samen om datgene na te streven wat het heil van uw ziel bevordert. Want alle tijd dat u geloofd hebt, zal u niet baten, als u niet op het laatste ogenblik volmaakt zult zijn bevonden. 3 Want in de laatste dagen zullen de valse profeten en de verdervers zich vermenigvuldigen, de schapen zullen veranderen in wolven en de liefde in haat. 4 Want als de wetteloosheid toeneemt, zullen de mensen elkaar gaan haten, vervolgen en verraden, dan zal de verleider van de wereld verschijnen en zich voordoen als Gods Zoon. Hij zal tekenen en wonderen doen en de aarde zal in zijn handen worden overgeleverd en hij zal wandaden begaan zoals nog niet zijn voorgekomen sinds het begin van de tijden. 5 Dan zal elk menselijk schepsel in het vuur van de beproeving komen, velen zullen ten val worden gebracht en verloren gaan, maar zij die volharden in het geloof zullen gered worden door Hem die (voor ons) vervloeking is geworden. 6 En dan zullen de tekenen van de Waarheid verschijnen: eerst het teken van de uitspanning aan de hemel, dan het teken van trompetgeschal en als derde teken de verrijzenis van de doden. 7 Niet van alle (doden), maar zoals is gezegd: "De Heer zal komen en alle heiligen met Hem". 8 Dan zal de wereld de Heer zien komen op de wolken van de hemel ... .