De brief aan Diognetus

Uit Theowiki
Versie door Pastoor (overleg | bijdragen) op 12 jul 2024 om 16:53
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)



1 Literatuur.

Henri Irénée Marrou, A Diognète, Paris, Cerf, 1965. (= Sources Chrétiennes 33bis)

2 Inleiding.

De tekst van de zogenaamde 'Brief aan Diognetus' is bekend sedert zijn vondst in 1436 in Constantinopel, waar hij werd gevonden tussen een hoop inpakpapier in een viswinkel en gekocht werd door een zekere Thomas d'Arezzo (de identificatie van de vinder is zeer waarschijnlijk), een westerling die daar Grieks kwam studeren. Deze vondst noemt men de tekst F, deze bestond uit 260 pagina's (folio) en bevatte diverse teksten. Thomas werd later franciscaan en gaf het manuscript aan de dominicaanse theoloog, de latere kardinaal Johannes Stojkovic van Ragusa (= Dubrovnik, Kroatië), die in 1435-37 legaat van het concilie van Basel in Constantinopel was. Deze nam het geschrift samen met een hele collectie Griekse en Latijnse manuscripten mee naar Basel. Na de dood van deze kardinaal in 1443 kwam het manuscript in het bezit van Johannes Reuchlin. Na zijn dood in 1522 kwam het in 1560 of 1580 in bezit van de abdij van Marmoutier (Elzas). Tussen 1793 en 1795 belandde het in de stadsbibliotheek van Straatsburg.
De tekst werd voor de eerste maal uitgegeven door Henri Estienne in 1592 te Parijs. De originele tekst is verloren gegaan op 24 augustus 1870 bij beschieting van Straatsburg. Gelukkig was de tekst in 1842 grondig bestudeerd door Ed. Cunitz in opdracht van Otto ter voorbereiding op de grote uitgave van de Opera van St. Justinus.[1] En in 1861 heeft Ed. Reuss de tweede editie van Otto nog grondiger met het manuscript vergeleken. Er zijn ook drie handgeschreven kopieën, een uit 1579 door Berhard Haus, een van 1586 door Henri Estienne en een die gemaakt is tussen 1586 en 1592 door J.-J. Beurer, deze laatste is echter ook verloren gedaan.
Volgens Otto dateerde het manuscript zelf uit de 13de of 14de eeuw. Hetgeen we helaas niet meer kunnen verifiëren.
De moderne populariteit van het geschrift is in contrast met de absolute stilte van de kerkvaders. Nergens wordt het geciteerd bij de kerkvaders.
Dit geschrift is gericht niet tot Christenen maar tot een ons onbekende heiden Diognetus. Het geschrift richt zich dus niet zoals vele apologieën tot officiële instanties in het Romeinse Rijk. De auteur wil aantonen dat de boodschap van Christus een ander/nieuw moreel gedrag impliceert (in de lijn van het geweten) en dat het goede van het Christendom eigenlijk zonder reden gehaat wordt.
De tekst kan op grond van innerlijke tekstvergelijking zeker niet aan Justinus worden toegeschreven.
In het nieuwe brevier worden hoofdstuk 5 en 6 als daglezing gelezen op de woensdag van de vijfde week van Pasen.

3 De datering.

[2] De terminus a quo wordt door iedereen aanvaard. Het is onmogelijk dat de brief ouder is dan de zogenaamde "Prediking van Petrus," (Κήρυγμα Πέτρου) een missionaire prediking van Petrus, een soort apocrief Nieuwtestamentisch boek. Dit boek is vóór 140 ontstaan in Egypte en was bedoeld om richtlijnen te geven aan de missionarissen. Fragmenten ervan vindt men in de Stromata van Clemens van Alexandrië (bv. VI,5,41). Diognetus is ervan afhankelijk maar zeker niet omgekeerd. Daarom moet Diognetus stammen na dit stuk dat dateert van ca 120 ten tijde van keizer Hadrianus.
De absoluut laatste terminus ad quem is in ieder geval de vrede van Constantijn (313), immers er is sprake van onmiddellijk aanwezige vervolging en marteling en de auteur maakt nergens vermelding van monniken maar spreekt steeds over het geheel van de Christenen die naar volmaaktheid streven. Het stuk lijkt te dateren uit de tweede eeuw. Er zijn directe verbanden met de Prediking van Petrus, Aristides, Justinus, Melito van Sardes, Athenagoras, Theophilus en Minucius Felix, die erop lijken te wijzen dat de tekst in de tweede eeuw thuis hoort.
De echte terminus ad quem lijkt te zijn Clemens van Alexandrië (140/150-216/7), Hippolytes en de "Verhandeling voor de Grieken" van pseudo-Justinus. Volgens Marrou kan de tekst vanwege het gebruikte Grieks niet later zijn dan tijdens het leven van Clemens van Alexandrië. Hij situeert de tekst tussen 120-200/210. Een verdere nadere bepaling is bij de huidige kennis van geschriften niet mogelijk. Het lijkt Marrou waarschijnlijk tussen 190 en 200 te zijn.

4 Wie is Diognetus?

Men kent een twintigtal personen met deze naam uit de oudheid. De aanspreektitel κράτιστε Διόγνητε (excellente) werd in de tijd van Hadrianus (117-138) tot Septimus Severus (193-211) -met een zekere elasticiteit- gebruikt voor gouverneur, prefect of een enkele keer voor een eenvoudige centurio. Men kan hier niet al te veel conclusies uit trekken. Vanuit de achtergrond van de tekst en de waarschijnlijke band met Clemens van Alexandrië is de ontstaansplaats mogelijk Alexandrië.
Er is een kleine mogelijkheid dat het gaat om Claudios Diognetos die κρατιστος genoemd wordt. Een procurator in Egypte rond 200.

5 Bespreking.

De tekst is een apologie en tegelijk een aansporing. Het plan bestaat uit vier delen:
1. Een echte apologie tegen heidenen en Joden (hh. 1-4)
2. Een uiteenzetting over de rol van de Christenen in de wereld (hh. 5-6)
3. Een korte catechese, de positieve tegenhanger van de apologie (hh. 7-9)
4. De slotaansporing. (h. 10 en 11-12)

6 Voetnoten

  1. Men dacht nl. dat de tekst van Justinus stamde omdat in het originele manuscript F het tezamen met vier andere werkjes onterecht aan Justinus werd toegeschreven, maar daarin zijn zoveel lacunes dat dat geen steekhoudend argument is. Voor een opsomming van de teksten die in het manuscript stonden, vgl. Marrou, 12-17.
  2. Marrou, 244-268.