Kerkvaders, Vincentius van Lérins

Uit Theowiki
Versie door Pastoor (overleg | bijdragen) op 12 jul 2024 om 17:07
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)



1 Vincentius van Lérins (+ <450)

1.1 Literatuur

  • Thomas G. Guarino, Vincent of Lérins and the Development of Christian Doctrine, Baker, Grand Rapids, 2013.

1.2 Leven

Van Vincentius van Lérins weten wij nauwelijks iets behalve dat hij tussen 434 en 450 overleden moet zijn en dat hij priester-monnik was in het klooster Lérins op een eiland vlak voor de Zuid-Franse kust. Hij wordt als heilige vereerd, feestdag 24 mei. Zijn belangrijkste werk dat hij onder het pseudoniem Peregrinus (pelgrim) publiceerde is Commonitorium (Aansporing). Ten onrechte werd Vincentius in het verleden als semi-pelagiaan gezien. Iets wat ervoor zorgde dat het relatief weinig invloed had.
Zijn werk Commonitorium houdt zich bezig met de vraag van de Traditie, of overlevering van de Openbaring. Zijn uiteenzetting is niet helemaal nieuw maar staat in de lijn van Ireneüs en Tertullianus (De praescriptione haereticorum). Hij stelt de vraag naar de groei van de traditie. Dit zal later m.n. in de Oxfordbeweging, eerst als argument tegen Rome en later net vóór gebruikt worden. Met name zijn kenmerk voor een echte traditie: "quod semper, quod ubique, quod ab omnibus creditum est" (Wat altijd, overal, door iedereen geloofd is) is een onsterfelijke zin geworden in de theologie-geschiedenis. Zie John Henry Newman, Development of Christian Doctrine, 1845. Wij beperken ons hier tot een kort fragment.

1.3 Commonitorium (excerpt)

De ontwikkeling van de christelijke leer.
(dit fragment: NL brevier 22 week door jaar maaandag Iv, 268)

Is binnen de kerk van Christus een ontwikkeling in de leer niet mogelijk? Zeker, en wel in grote mate.
Wie is immers zo afgunstig op de mensen en zo vol haat jegens God dat hij deze ontwikkeling probeert te verhinderen? Maar dan moet het wel een ontwikkeling van het geloof zijn en geen verandering. Er is sprake van een ontwikkeling, als iets innerlijk groeit; van verandering echter, als het een uit het ander tot iets nieuws omgevormd wordt.
Daarom moeten bij het voortschrijden van de tijd en de jaren - zowel bij de enkeling als bij allen, zowel bij één persoon als in de gehele kerk - inzicht, kennis en wijsheid in hoge mate groeien en zich krachtig ontwikkelen. Maar dit vindt dan wel in elk geval plaats binnen de gestelde grenzen, dat wil zeggen: binnen dezelfde leer, met dezelfde betekenis en dezelfde inhoud.
De ontwikkeling van de godsdienst volgt dezelfde weg als die van het lichaam. Ook al groeien en ontwikkelen zich in de loop van de jaren de delen van het lichaam, toch blijft het lichaam altijd wat het was. Er is een groot verschil tussen de bloei van de jeugd en de rijpheid van de ouderdom. Toch gaat het bij iemand die nu een grijsaard is maar vroeger een jongeman, om een en dezelfde persoon. Ook al verandert de gestalte en het uiterlijk van die éne man, toch blijft hij in wezen en persoon dezelfde.
De ledematen van een zuigeling zijn klein, die van jonge mensen komen tot volle groei, maar het blijven steeds dezelfde ledematen. Het aantal ledematen is bij een kind gelijk aan dat bij een volwassene. Als er dan op rijpere leeftijd nog iets tot ontwikkeling komt, dan was dat reeds aanwezig in de kiem. Er ontwikkelt zich dus op latere leeftijd niets nieuws dat tevoren al niet bij het kind verborgen aanwezig was.
Daarom kan er geen twijfel over bestaan dat bij de ontwikkeling van de mens deze wetmatige en juiste regel gevolgd wordt en bij de groei deze steeds geldende en toch zo schitterende ordening gehandhaafd blijft: met de leeftijd ontwikkelen zich bij een volwassene altijd die delen die door de wijsheid van de Schepper bij een kind reeds tevoren gevormd zijn.
Indien echter een menselijke gestalte gedurende het leven in een geheel andere gedaante verandert of het aantal ledematen toeneemt of vermindert, dan moet het hele lichaam ofwel te gronde gaan ofwel monsterachtige trekken aannemen of in elk geval verzwakken. Zo moet ook de christelijke leer deze wetten van de ontwikkeling volgen: met de jaren moet de leer versterkt worden, met de tijd moet hij uitgroeien en tenslotte zich vervolmaken.
Onze voorouders hebben destijds op deze akker van de kerk het zaad van het geloof als tarwe gezaaid. Het zou toch onbillijk en ongerijmd zijn, als wij, hun nakomelingen, in plaats van de tarwe van de zuivere waarheid van het geloof, het onkruid van dwaling en bedrog zouden oogsten.
Het is veeleer juist en logisch dat er geen tegenstelling is tussen begin en einde, en dat wij van de korenhalmen van het onderricht de rijpe tarwe van de leer oogsten. Wat zich in de loop van de tijd uit het gezaaide heeft ontwikkeld, moet aldus op gelukkige wijze veredeld worden.