Martelaarsacte van Cyprianus

Uit Theowiki
Versie door th>Pastacht op 9 sep 2017 om 09:01


Akten van de heilige martelaar Cyprianus (+258).

I. Toen keizer Valerianus voor de vierde maal, en Galliënus voor de derde maal consul was, zei proconsul Paternus op 30 augustus te Carthago in een geheime verhoorkamer tot bisschop Cyprianus[1]:
De allerheiligste keizers Valerianus en Galliënus hebben zich verwaardigd mij een brief te schrijven, waarin zij bevelen, dat allen die de Romeinse godsdienst niet beoefenen, de Romeinse ceremoniën weer moeten onderhouden. Ik heb dus naar uw naam gevraagd. Wat antwoordt gij mij?
2. Bisschop Cyprianus zei:
Ik ben Christen en bisschop, ik ken geen andere goden dan de éne, ware God, die hemel en aarde, de zee, en alles wat daarin is gemaakt heeft. Deze God dienen wij Christenen, tot Hem bidden wij dag en nacht voor ons en voor alle mensen, en ook voor het behoud van de keizer.
3. Proconsul Paternus zei:
Blijft gij dus in dit besluit volharden?
Bisschop Cyprianus antwoordde:
Een goed besluit dat God kent kan niet veranderen.
4. Proconsul Paternus zei:
Gij kunt dus volgens het bevel van Valerianus en Galliënus als balling vertrekken naar de stad Kourba.[2]
Bisschop Cyprianus zei:
Ik ga al.
5. Proconsul Paternus zei:
Niet slechts over de bisschoppen, maar ook over de priesters hadden zij zich verwaardigd mij te schrijven. Ik wil dus weten wie de priesters zijn die in deze stad wonen.
Bisschop Cyprianus zei:
In uw wetten hebt gij redelijkerwijze voorgeschreven, dat er geen verklikkers mogen zijn; ik mag ze dus niet bekend maken en aangeven. Men zal ze echter in hun eigen steden vinden.
6. Proconsul Paternus zei:
Vandaag doe ik hier onderzoek.
Cyprianus zei:
Daar de tucht verbiedt, dat iemand zich nog zelf aanbiedt, en uw instructies dit ook zo stellen, kunnen zij zichzelf niet bij u aanmelden. Maar als u ze zoekt, zult u ze zeker vinden.
7. Proconsul Paternus zei:
Ik zal ze vinden. En hij voegde er aan toe: De keizers hebben ook bepaald dat er geen godsdienstige bijeeenkomsten gehouden mogen worden, en dat men de begraafplaatsen niet mag betreden. Indien iemand dit heilzame voorschrift niet nakomt, wordt hij onthoofd.
Bisschop Cyprianus antwoordde:
Doe wat u is voorgeschreven.

II. Toen liet proconsul Paternus de gelukzalige bisschop Cyprianus naar zijn ballingsoord brengen. Nadat hij daar lange tijd verbleven had, volgde proconsul Galerius Maximus de proconsul Aspasius Paternus op, die de heilige bisschop Cyprianus uit zijn ballingsoord terugriep en beval dat hij voor hem gebracht zou worden.
2. En toen de heilige Cyprianus, de door God uitverkoren martelaar, teruggekeerd was uit de stad Kourba, naar welk ballingsoord hij op bevel van de toenmalige proconsul Aspasius Paternus gestuurd was, bleef hij, zoals hem door de overheid bevolen was, in zijn tuin en verwachtte sedertdien dagelijks dat men bij hem zou komen, zoals hem in het vooruitzicht gesteld was.
3. Terwijl hij daar vertoefde, kwamen er onverwacht op 13 september onder het consulaat van Tuscus en Bascus twee oversten bij hem, de één was een rijknecht van het hof van de proconsul Galerius Maximus, die Aspasius Paternus opgevolgd was, en de ander een maarschalk van de wacht van dat zelfde hof.
4. Deze zetten hem in hun wagen en reden hem naar de villa van Sextus waar bovengenoemde proconsul Galerius Maximus omwille van gezondheidsredenen verbleef.
5. Galerius Maximus de proconsul gaf het bevel om Cyprianus tot de volgende dag voor hem in bewaring te houden. De gelukzalige Cyprianus ging zo naar de overste en de rijknecht van bovengenoemd hof van de proconsul Galerius Maximus, en bleef bij hem in zijn gastenkamer in de Saturnstraat, tussen de Venus- en Salutariastraat.
6. Daar kwam heel de gemeenschap van broeders bijeen. Toen de heilige Cyprianus dat vernam gaf hij de opdracht om goed voor de meisjes te zorgen, want die waren allen op straat voor de deur van de gastenkamer van de overste blijven staan.

III. Ook kwam er de volgende dag, op 14 september, 's morgens vroeg een grote menigte op bevel van de proconsul Galerius Maximus samen bij de villa van Sextus.
2. Proconsul Galerius Maximus beval dat men die dag Cyprianus voor hem zou brengen in de voorhof van Sanciolus, waar hij zou zetelen.
3. Toen hij voor hem gebracht was, zei de proconsul Galerius Maximus tot bisschop Cyprianus:
zijt gij Thascius Cyprianus?
Bisschop Cyprianus zei:
Dat ben ik.
4. De proconsul Galerius Maximus zei:
Hebt gij u opgeworpen tot bisschop van heiligschenners?
Cyprianus, de bisschop, antwoordde:
Dat heb ik.[3]
5. De proconsul Galerius Maximus zei:
De heilige keizers hebben u bevolen te offeren.
Bisschop Cyprianus, zei:
Ik doe het niet.
6. De proconsul Galerius Maximus zei:
Overleg dit besluit!
Bisschop Cyprianus, antwoordde:
Doe wat u is voorgeschreven. Bij zulk een rechtvaardige zaak is er geen overleg nodig.

IV. Nadat Galerius Maximus met de raad had overlegd, sprak hij met moeite en tegenzin als volgt zijn oordeel uit:
Lange tijd hebt gij als heiligschenner geleefd, en zeer veel mannen aangeworven voor uw goddeloze samenzwering, en gij hebt u opgeworpen tot vijand van de Romeinse goden en de heilige godsdienst. En de godvruchtige en heilige vorsten Augustus Valerianus en Augustus Galliënus en de edele Valerianus Caesar hebben u niet terug kunnen voeren tot de verplichte ceremoniën.
2. En omdat gij gevangen genomen zijt als de oorzaak van de allerboosaardigste misdaden en als de aanvoerder, zult gij hun, die gij door uw misdaad aan u hebt verbonden, tot bewijsstuk dienen; door uw bloed moet de tucht weer in eer hersteld worden.<r> 3. En nadat hij dit gezegd had, las hij het decreet af van de oorkonde:
Wij besluiten Thascius Cyprianus met de dood te straffen.
Bisschop Cyprianus zei:
God zij dank.

V. Na deze uitspraak zei de groep van de broeders echter: Ook wij willen met hem onthoofd worden. Daarom ontstond er een opschudding onder de broeders en een grote groep deed hem uitgeleide.
2. Zo werd Cyprianus naar de akker van Sextus gevoerd, waar hij zijn mantel aflegde, ter aarde knielde en zich voor de Heer neerwierp in gebed.
3. Nadat hij zich van zijn dalmatiek ontdaan had, en die aan de diakens had gegeven, ging hij rechtstaan, en wachtte op de beul.
4. Toen de beul gekomen was beval hij de zijnen om de beul vijfentwintig goudstukken te geven. De broeders spreidden linnen doeken en zakdoeken voor hem uit.
5. Daarop bedekte de gelukzalige Cyprianus met de hand zijn ogen, en omdat hij de uiteinden van zijn zakdoek niet kon vasthouden, bonden Julianus de priester en Julianus de diaken die voor hem vast.
6. Aldus heeft de gelukzalige Cyprianus geleden. Vanwege de nieuwsgierigheid van de heidenen heeft men zijn lijk daar in de buurt laten liggen. Maar 's nachts voerde men het met kaarsen en wasfakkels weg naar het landgoed van de procurator Macrobius Candidianus dat zich bevindt op de weg naar La Malga bij de vijvers, en wel onder gebed en in grote triomftocht.
7. Weinig dagen later stierf echter de proconsul Galerius Maximus.

De allergelukzaligste martelaar Cyprianus nu heeft geleden op 14 september terwijl Valerianus en Galliënus keizers waren, doch onder de regering van onze Heer Jezus Christus, aan Wie eer en glorie in de eeuwen der eeuwen. Amen.

Voetnoten

  1. Latijnse titel: Acta Proconsularia Sancti Cypriani Episcopi et Martyris. Vertaling uit: Akten uit het Latijn vertaald door Zr. M. Costanza, Den Bosch, Geert Groote Genootschap, 1938. Ik heb een aantal moderniseringen uitgevoerd.
  2. 70 km ten Z.0. van Carthago aan de Middellandse Zee.
  3. De oorspronkelijke woorden van Cyprianus moeten anders geweest zijn.