Augustinus, De Gen. ad Litt.

Uit Theowiki
Versie door Pastoor (overleg | bijdragen) op 3 feb 2023 om 16:23 (1 versie geïmporteerd)


Sint Augustinus, De Genesi ad Litteram (over de schepping)

Inleiding.

Wij nemen hier een stuk uit Augustinus' "Letterlijke commentaar op Genesis" De genesi ad litteram. Aan dit werk schreef hij tussen (401-414/415). Het was het resultaat van vele jaren van werk vanaf 390. "Letterlijk" is hier niet in moderne zin op te vatten. De bedoeling van het werk is met name om de goedheid van God en van de schepping zelf tegen het Manicheïstisch dualisme te verdedigen. Augustinus heeft wel vijf commentaren op Genesis geschreven.
De teksten die hier volgen zijn verrassend modern. Een aantal ervan werden door Galilei gebruikt ter zijner verdediging in zijn brief aan Christina van Lotharingen, groot-hertogin van Toscane (1615). Augustinus heeft hier een theorie, zij het dat zij in moderne ogen wat primitief is over de verhouding geloof-wetenschap. (1) Indien wetenschappelijke stellingen bewezen zijn, moet de exegeet aantonen dat zij in niets in tegenspraak zijn met de Schrift en (2) bij een duidelijke geloofsuitspraak moet de exegeet aantonen dat tegengestelde wetenschappelijke theorieën fout zijn of minsten dat hun argumenten niet kloppen. Het is duidelijk dat er geen tegenstelling tussen twee zekerheden kan bestaan.
Het boek waaruit wij citeren is langdradig, maar er staan wel een paar opmerkelijke teksten in.

Teksten.

1,18 Als wij in de H. Schrift over dingen lezen die duister of onduidelijk zijn. Dingen die op velerlei manieren met het geloof in overeenstemming kunnen zijn. Dan moeten wij ons niet met een overhaaste vastberadenheid tot een van deze verklaringen bekennen opdat wanneer bij een verdergaand onderzoek van de waarheid onze verklaring zou vallen ook wij niet samen ermee vallen. Als wij dat zouden doen dan zou blijken dat wij niet voor de opvatting van de Schrift gestreden hebben maar voor onze eigen opvatting. Wij wilden dan dat onze ideeën ook de ideeën van de Schrift zouden zijn in plaats van te willen dat de opvattingen van de Schrift ook onze opvattingen zouden zijn.
1,19 Zij lezen immers in wat er geschreven staat "En God sprak, er zij licht, en er was licht" (Gen. 1,3) dat er een lichamelijk licht gemaakt werd en een geestelijk licht. Dat er een geestelijk licht in de geschapen geestelijke schepselen bestaat daaraan twijfelt ons geloof niet. Dat er een lichamelijk hemels licht zou zijn, boven de hemel of vóór de hemel, waarop de nacht kon volgen is niet zolang niet tegen het geloof tot het tegendeel bewezen is door een zekere waarheid. Als dat gebeurt, dan was het niet de Schrift die het altijd beweerd heeft, maar de menselijke onwetendheid die het zich verbeeld heeft. Maar als iets met een zekere rede als waar bewezen wordt, dan is het nog onzeker, of de schrijver deze dingen in die woorden van de Schrift bedoelde, of dat hij iets anders bedoelde dat niet minder waar is. Als echter de context van zijn woorden bewijst dat hij deze waarheid niet bedoelde, dan is wat hij bedoelde daarom nog niet vals, maar zeker waar, en is het voor ons zeer nuttig om ze te kennen. Maar als de context van de Schrift niets oplevert om te bewijzen dat het ingaat tegen de bedoeling van de auteur, dan is het aan ons om te onderzoeken of hij ook de andere betekenis niet bedoeld heeft. Maar als wij ontdekken dat hij ook het andere bedoeld kan hebben, dan moet onderzocht worden welke van de twee hij waarschijnlijk bedoelde, door de wekelijke omstandigheden van beiden te wegen.
Het is vaak zo dat zelfs de niet-Christen iets weet over de aarde, de hemelen, en de andere elementen van deze wereld, over de beweging en de baan van de sterren en zelfs over hun grootte en de onderlinge plaats ervan, over de voorspelbare eclipsen van de zoon en de maan, over het verloop van de jaren en de seizoenen, over de dieren, de struiken, stenen, enz. en deze kennis houdt hij als zeker uit ervaring en redenering. Het is schandelijk en gevaarlijk als een ongelovige een Christen hoort, die uitleg van de Schrift probeert te geven en die onzin over deze dingen vertelt. Wij moeten ons tot het uiterste inspannen om deze vervelende situatie vermijden, waarin mensen een grote onwetendheid in een Christen ontdekken en hem uitlachen. Het is niet zozeer dat een onwetend individu wordt uitgelachen, als wel dat de mensen buiten het gezin van het geloof gaan denken dat onze gewijde schrjivers zulke opinies verkondigen, en dat tot grote schade voor hen, voor wier redding wij ons inspannen, de schrijvers van onze Schrift bekritiseerd en verworpen worden als ongeleerde mensen. Als zij ontdekken dat een Christen dwaalt op een gebeid dat zij zelf goed kennen en als zij hem zijn domme opinies over zulke boeken horen vertellen, hoe kunnen zij dan geloven in wat deze boeken leren als het gaat over de opstanding van de doden, de hoop op eeuwig leven en het rijk der hemelen. Immers zij denken dat deze bladzijden vol van valse dingen staan en gaan over feiten die zijzelf geleerd hebben uit de ervaring en door het licht van de rede?
Onbesuisde en onwetende verklaarders van de H. Schrift bezorgen niet te beschrijven problemen en zorgen aan hun wijzere broeders, als zij betrapt worden bij een van hun valse opinies en ter verantwoording geroepen worden door hen die niet gebonden zijn door het gezag van onze heilige boeken. Want zij zullen om hun duidelijk stomme en evident onware beweringen te staven proberen zich te beroepen op de H. Schrift en zelfs uit hun geheugen verschillende teksten opzeggen waarvan zij denken dat het hun positie ondersteunt, ook al begrijpen zij niet wat zij zeggen en weten zij niet waarover zij spreken. (1 Tim.1,7)
1,20 Hierbij moet ik opmerken en vaststellen dat ik vaker de boeken Genesis heb uitgelegd en de duistere stukken ter overweging heb voorgelegd maar dat ik geen van mijn verklaringen blindelings bevestigd heb als zijnde beter dan de andere verklaringen, opdat ieder op zijn eigen manier datgene kan uitkiezen wat hij kan begrijpen en opdat hij, waar hij iets niet kan begrijpen, aan het Woord van God de eer geeft en de reden van het niet begrijpen aan zichzelf toeschrijft.
1,21 Iemand zal opwerpen: "Wat heeft al het gedors van deze verhandeling opgeleverd? Welke granen heb je eruit gehaald? Wat heb je weggewant? Waarom lijkt alles verborgen te liggen achter vragen? Neem toch één van de vele interpretaties aan, waarvan je zei dat ze mogelijk waren."
Hierop is mijn antwoord dat ik op een aangename wijze gekomen ben tot het voedsel (de kern), nl. ik heb geleerd dat het niet moeilijk is voor een mens om volgens zijn geloof te antwoorden aan hen die onze H. Schrift proberen te besmeuren. Als zij in staat zouden zijn om vanuit betrouwbare documenten iets over de natuur van de dingen te bewijzen, dan zijn wij in staat om aan te tonen dat het niet ingaat tegen de Schrift. Maar als zij uit een van hun boeken een theorie halen die tegengesteld is aan de Schrift, en daarom tegengesteld aan het katholiek geloof, dan zullen wij of door een of ander vermogen bewijzen dat het absoluut vals is, of we zullen het zonder enige twijfel voor absoluut vals houden. En wij zullen ons zo hechten aan onze Middelaar, "in wie alle schatten van wijsheid en kennis zijn" (Kol. 2,3) dat wij niet misleid zullen worden door de welsprekendheid van een valse filosofie of dat wij niet bang zullen zijn door het bijgeloof van een valse religie. Als wij de geïnspireerde boeken lezen in het licht van deze brede menigte van ware opvattingen, die voortvloeien uit enkele woorden en die gebaseerd zijn op de vaste basis van het katholiek geloof, laat ons dan mening kiezen die zeker lijkt weer te geven wat de auteur bedoelt. Maar als die mening niet duidelijk is, dan moeten wij een interpretatie kiezen die overeenkomt met de context van de Schrift en die in harmonie is met ons geloof. Maar als de mening niet gevonden en beoordeeld kan worden via de context van de Schrift, dan moeten wij alleen kiezen wat ons geloof verlangt. Want het is één ding om de eerste betekenis van de auteur te kennen en een andere om van de normen van het religieuze geloof af te wijken. Als beide moeilijkheden vermeden worden, dan heeft de lezer het volle profijt van zijn leeswerk. Indien dat niet kan, en de betekenis van de schrijver onzeker blijft, dan zal het nuttig zijn om een interpretatie te kiezen die in overeenstemming is met ons geloof.
2,9 Ook wordt er gevraagd wat wij moeten geloven over de vorm en de figuren van de hemel volgens onze Schiften. Want er wordt door velen veel gediscussieerd over deze dingen die onze auteurs met grote voorzichtigheid hebben weggelaten omdat zij niet nuttig zijn voor het bereiken van het eeuwig leven en, wat nog erger is, omdat zij zoveel kostbare tijd zouden opeisen die besteed dient te worden aan de zaken van het heil. Wat voor belang heeft het voor mij, of de hemel als een sfeer de aarde aan alle kanten omgeeft, als een massa die in het centrum van het heelal hangt, of dat de hemel een schijf is die de aarde bedekt en aan één kant overspant?[1] Het geloof in de Schriften wordt gevraagd, om die reden die ik reeds eerder genoemd heb, nl. dat niemand door niet begrijpen van de goddelijke welsprekendheid, iets in onze schriften vindt of uit hen hoort voorlezen, dat van die aard is dat het in tegenspraak lijkt te zijn met duidelijke conclusies, zodat hij zou kunnen gaan twijfelen aan de waarheid van wat zij over belangrijkere onderwerpen leren, vertellen en uiteenzetten.
Kortom, wat betreft de vorm van de hemel, kunnen wij zeggen dat onze auteurs de waarheid van de H. Schrift kenden, maar dat de H. Geest niet wilde dat de mensen dingen zouden leren die niet van belang zijn voor het heil van niemand.
Maar zal iemand vragen, "Waarom is wat geschreven staat in onze geschriften "die de hemel uitstrekte als een tentkleed" (Ps. 104,2) niet in tegenspraak met hen die de hemel als een sfeer zien? Het is duidelijk in tegenspraak als wat zij bevestigen vla s, want waar is wat met goddelijke gezag gezegd wordt, eerder dan dat wat uit menselijke zwakheid voortkomt. Als zij het zouden kunnen bewijzen met zulke documenten dat het niet meer betwijfeld kan worden, dan moet bewezen worden dat wat wij "tentkleed" noemen op geen enkele wijze in tegenspraak is met hun duidelijke argumenten.
2,10 Sommige broeders stellen de vraag over de beweging van de hemel, of hij stilstaat of beweegt. Als hij beweegt, zeggen zij, op welke manier is het dan het firmament?[2] Als hij stilstaat, hoe komt het dan dat de vaste sterren die eraan bevestigd zijn ronddraaien van oost naar west, en hoe komt het dat de meer noordelijke sterren kortere cirkels rond de pool beschrijven, waardoor de hemel (als er nog een andere ons onbekende pool is) moet draaien rond een as, of (als er geen andere pool is) hij rond moet draaien als een schijf?

Aan deze mannen geef ik als antwoord dat het veel subtiele redeneringen zou vereisen om te ontdekken welk van deze antwoorden correct is. Maar om dit te begrijpen en te bediscussiëren wil ik niet mijn tijd verknoeien noch die van hen die ik wil onderrichten in wezenlijke zaken, die van belang zijn voor hun redding en voor het welzijn van de heilige Kerk.

Appendix: andere teksten

"Veel dingen in de heilige Schriften worden gezegd volgens de opvattingen van de tijd, waarheen de gebeurtenissen verwijzen, en niet volgens de waarheid van de feiten". (In Jer. XXVIII,10; Zie ook Ep. ad Paulinum 103; In Matt. 13; Ep. VII ad Marcell.)
Zie ook De Civitate Dei 11, 30v. God heeft geen dagen nodig. Boek 12 gaat over de schepping van de mens.

Voetnoten

  1. Volgens de wetenschap van Augustinus' tijd was alleen de eerste optie, nl. dat de aarde een bol is omgeven door de hemelsferen houdbaar. De visie op de wereld als een schijf, schijnt enkel de visie van het ongeletterde volk te zijn geweest.
  2. Firmament, in het Latijn betekent "vastliggend".