Ignatius van Antiochië, Aan de Romeinen

Uit Theowiki


1 Ignatius van Antiochië, De brief aan de Romeinen.

(Vertaling naar D. Franses, De apostolische vaders, Hilversum, Paul Brand, 1941)

1.1 Begroeting.

Ignatius, ook Theophorus genaamd, aan de Kerk die erbarming verwierf in de verhevenheid van de Allerhoogste Vader en van Jezus Christus, Zijn enige Zoon; aan haar, die bemind wordt en verlicht door de wil van Hem, die al wat is gewild heeft, volgens de liefde van Jezus Christus onze God; aan haar, die ook het voorzitterschap bekleedt in het machtsgebied van de Romeinen, God waardig, eerwaardig, waardig te worden zalig geprezen, lofwaardig, waardig te slagen, waardig door reinheid, en die de liefdesbond voorzit, die de wet van Christus heeft en de Naam van de Vader, die ik ook groet in de Naam van Jezus Christus, de Zoon van de Vader; aan hen, die naar lichaam en geest verenigd zijn in elk van Zijn geboden, die zonder onderscheid vervuld zijn van de genade van God en gezuiverd van elke vreemde vlek, hartelijke en oprechtste groeten in Jezus Christus onze God.

1.2 Het voorleggen van het verzoek.

1,1 Door mijn gebeden heb ik van God verkregen uw goddelijke gezichten te mogen aanschouwen, zodat ik dan ook meer gekregen heb dan ik gesmeekt heb; immers, geboeid in Christus Jezus, hoop ik u te begroeten, wanneer het althans Zijn wil is, dat ik het einddoel bereik.
2 Het begin toch is voor mij wel goed beschikt als ik nu maar de genade verkrijg om onbelemmerd mijn lot te verwerven. Want ik maak mij bezorgd over uw liefde, dat die mij nadelig zou kunnen worden. Voor u toch is het gemakkelijk, te bewerken wat gij wilt, maar voor mij is het moeilijk, tot God te geraken, als gij mij niet spaart.

1.3 Woord en daad (2,1-3,3)

2,1 Ik wil niet dat jullie aan de mensen behagen maar aan God. Dat doen jullie trouwens. Ikzelf zal immers nooit meer zo'n goede gelegenheid krijgen om bij God te komen. En nooit zullen jullie door te zwijgen een beter werk kunnen doen. Want als jullie zwijgen over mij, dan word ik een woord van God. Maar als jullie mijn lichaam liefhebben dan zal ik opnieuw alleen maar een ijdel geluid zijn.
2 Sta me alleen maar toe dat ik geslachtofferd word voor God terwijl het offeraltaar nog gereed staat, opdat jullie, in liefde tot één koor geworden, de Vader loven in Christus Jezus, omdat God zich verwaardigd heeft de bisschop van Syrië te vinden en hem van zonsopgang (het Oosten) naar zonsondergang (het Westen) te ontbieden. Heerlijk is het, van deze wereld onder te gaan naar God, opdat ik tot Hem moge opgaan.
3,1 Nooit zijt gij op iemand afgunstig geweest, anderen hebt gij onderwezen. Maar nu wil ik, dat wat gij leert en oplegt ook vast staat.
2 Verkrijgt voor mij slechts krachten van binnen en van buiten, opdat ik niet enkel aldus spreke, maar het ook wil, opdat ik niet slechts Christen genoemd maar ook Christen bevonden worde. Want als ik zo bevonden word, dan mag ik ook zo genoemd worden en dan zal ik trouw blijken als ik door de wereld niet meer gezien word.
3 Niets slechts wat gezien wordt is schoon. Onze God toch, Jezus Christus, wordt des te meer gezien, nu Hij in de Vader is. Het Christendom is niet een werk van overreding maar van grootheid, zolang het door de wereld gehaat wordt.

1.4 Ignatius, tarwe van God (4,1-3).

4,1 Ik schrijf aan alle kerken en ik verzeker jullie dat ik vrijwillig voor God sterf, als jullie het maar niet verhinderen. Ik smeek jullie: laat je welwillendheid niet ongunstig voor me zijn. Laat me toch voedsel zijn voor de dieren. Daardoor kan ik tot God komen. Ik ben tarwe van God en door de tanden van de dieren word ik gemalen opdat ik zuiver brood van Christus zal blijken te zijn.
2 Hitst de dieren liever op, opdat zij mijn graf mogen worden en geen spoor van mijn lichaam overlaten. Dan zal ik, als ik gestorven ben, niemand tot last zijn. Dan zal ik werkelijk een leerling van Jezus Christus zijn, als de wereld niets meer van mijn lichaam ziet. Smeekt Christus voor mij, opdat ik een werkelijk offer voor God mag zijn door deze werktuigen.
3 Ik geef jullie geen bevelen zoals Petrus of Paulus. Want zij zijn apostelen, ik ben een veroordeelde. Zij zijn vrij, ik ben nog een slaaf. Maar als ik lijd dan zal ik een vrijgelatene van Jezus Christus zijn en dan zal ik, in Hem, als een vrij man opstaan. Nu, in mijn boeien, leer ik om alle verlangens op te geven.

1.5 De overwinnaar (5,1-3)

5,1 Van Syrië tot Rome vecht ik met wilde beesten, te land en ter zee, dag en nacht, gebonden aan tien luipaarden (dat is een groep soldaten). Ze gedragen zich slechter als men hen goed doet. Ik maak behoorlijk kennis met hun onrechtvaardige daden, maar daardoor ben ik niet gerechtvaardigd.
2 Ik verlang naar de beesten die men voor me klaarhoudt. En ik bid dat ze het kort met me maken. Ik zal ze ophitsen om me vlug te verslinden. Zodat het niet gebeurt zoals in sommige gevallen als ze van schrik niet durven aan te vallen. Als ze niet willen dan zal ik ze dwingen om me te verslinden.
3 Sta me dit toe. Ik weet wat goed voor me is. Nu begin ik een echte leerling te worden. Laat niets wat zichtbaar of onzichtbaar is mij hinderen om bij Jezus Christus te komen. Laat maar vuur, kruis, gevechten met wilde beesten, breken van beenderen, ontwrichten van ledematen, totale verbrijzeling van mijn lichaam, wrede folteringen van de duivel, over me komen, als ik maar bij Jezus Christus kan komen!

1.6 De geboorteweeën van Ignatius. (6,1-8,1)

6,1 De uiteinden van de aarde en de koninkrijken van deze wereld zijn waardeloos voor me. Het is beter voor mij om in Christus Jezus te sterven dan koning te zijn over de uiteinden van de wereld. Ik zoek Hem die voor ons gestorven is. Ik verlang Hem die voor ons is opgestaan. Mijn geboorte is nabij.
2 Sta het toe, broeders, verhinder me niet te leven, laat me niet sterven. Geef iemand die bij God wil zijn niet aan de wereld en misleid hem niet met materiële dingen. Sta me toe om het zuiver licht te ontvangen. Als ik daar zal zijn dan pas zal ik mens zijn.
3 Sta me toe om het lijden van mijn God na te volgen. Wie Christus in zich draagt die moet begrijpen wat ik verlang. Die zal met me meevoelen, omdat hij weet wat me bezighoudt.

7,1 De heerser van deze wereld wil me in stukken scheuren en wil mijn band met God vernietigen. Zorg ervoor dat niemand van jullie, die aanwezig zijn, hem helpt. Sta liever aan mijn kant, dat is de kant van God. Spreekt niet over Jezus Christus als jullie hart naar deze wereld uitgaat.
2 Laat er onder jullie geen afgunst bestaan. Zelfs als ik bij jullie kom en als ik jullie smeek, laat je dan niet door mij overtuigen. Luister liever naar dit wat ik jullie schrijf. Als levende schrijf ik jullie dat ik verlang te sterven. Mijn verlangen is gekruisigd en er is in mij geen vuur dat verlangt naar materiële dingen; maar alleen levend en sprekend water dat me zegt: "Kom naar de Vader!"
3 Ik verlang niet naar het vergankelijke brood of de genietingen van dit leven. Ik verlang het "brood van God", dat is het vlees van Jezus Christus, die uit het "zaad van David" is, en als drank verlang ik zijn bloed, dat is de onvergankelijke liefde.

8,1 Ik wil niet langer op de manier van de mensen leven. En zo zal het zijn, als jullie tenminste willen. Zorg ervoor dat jullie dit willen, opdat ook jullie gewild worden.

1.7 Het slot en de slotformule. (8,2-10,3)

2 Ik vraag dit in een korte brief. Gelooft me. En Jezus Christus zal jullie wel duidelijk maken dat ik de waarheid spreek. Hij is de mond die niet kan liegen, door wie de Vader waarlijk gesproken heeft.
3 Bidt voor mij dat ik het mag halen. Ik heb jullie niet geschreven naar het vlees, maar volgens de wil van God. Als ik mag lijden, dan is dat een blijk van jullie welwillendheid. Als ik verworpen word dan hebben jullie me gehaat.

9,1 Gedenkt in uw gebeden de kerk van Syrië, die nu in mijn plaats God zelf tot herder heeft. Alleen Jezus Christus zal haar bisschop zijn en ook uw liefde.
2 Ik echter schaam mij, tot hen gerekend te worden, want dat ben ik niet waardig, daar ik de geringste van hen ben en als een misgeboorte. Maar door Gods ontferming ben ik iets, als ik tot God gekomen zal zijn.
3 Mijn geest groet u, en de liefde van de kerken, die mij hebben ontvangen in de Naam van Jezus Christus, niet als iemand die toevallig voorbijgaat. Want zelfs de kerken, die niet op de weg lagen die ik volgde naar het vlees, gingen mij van stad tot stad vooruit.
10, l. Dit nu schrijf ik u vanuit Smyrna, door middel van de prijzenswaardige Ephesiërs. Naast vele anderen is ook Crocus bij mij, wiens naam mij dierbaar is.
2 Wat hen betreft, die ter ere van God mij van Syrië tot Rome zijn vooruitgegaan: ik vertrouw, dat gij hen reeds hebt leren kennen; meldt ook hun, dat ik reeds nabij ben. Zij allen toch zijn God en U waardig. Het past u, hen in elk opzicht te verkwikken.
3 Ik schreef u dit op de 24e Augustus. Vaarwel tot aan het einde, in het volharding van Jezus Christus.