Kerkvaders, Augustinus

Uit Theowiki



1 Augustinus van Hippo (354-431)

1.1 Literatuur

  • C.C. Martindale, "A sketch of the life and character of St. Augustine", in: M.C. D'Arcy, A Monument to Saint Augustine, London, Sheed and Ward, 1945, 79-101.
  • Vera Paronetto, Augustinus. De boodschap van een leven, Averbode, Altiora, 1991.

1.2 Zijn leven

1.2.1 354

Augustinus werd geboren in het kleine stadje Tagaste (tegenwoordig Souk Ahras) in het binnenland van Algerije, in Noord-Afrika op 13 november 354. Noord-Afrika was in die tijd al 500 jaar onderdeel van het Romeinse Rijk. Rome had het oude Carthago onderworpen, dat nu de hoofdstad van Afrika was. De voertaal in Noord-Afrika was Latijn.
Zijn vader Patricius was een heiden, zijn moeder Monica (de correcte spelling is Monnica) was Christen. Zijn ouders bezaten een kleine hoeve, maar hadden het niet al te breed. Hij had nog een broer Navigius en een zus. Het stadje was semi-donatist. Toch ontmoette hij op school "mannen die baden". Van hen kreeg hij de opvatting over God als een Groot Iemand die je kan helpen als je het hem vraagt. Hij was een slimme jongen met een uitstekend geheugen, maar hij werd ook gemakkelijk afgeleid door zijn nieuwsgierigheid en spelletjes. Hij zelf zegt dat hij altijd met een bal aan het spelen was i.p.v. te studeren, waarvoor hij ook vaker stokslagen kreeg. Hij vond achteraf zijn kinderjaren niet erg gelukkig.
Tezamen met een vaag maar blijvend instinct van Gods aanwezigheid had hij ook de vage gedachten aan een leven na de dood, eeuwige straffen en eeuwige vreugde. Monica had kennelijk deze gedachten en hun band met het doopsel aan haar zoon geleerd. Toen hij als kind een keer ernstig ziek was en men vreesde voor zijn leven riep hij uit dat hij gedoopt wilde worden. Hij herstelde en zijn doopsel werd uitgesteld. Later schrijft hij dat hij samen met de moedermelk een diepe liefde voor de naam van Jezus had ingedronken. Dit vage gevoel voor God, voor het eeuwig leven en voor de naam van Jezus zullen die in zijn ziel een plaats houden die later eens vruchtbaar zal worden.
Hij ging naar school in Tagaste en voor het middelbaar onderwijs naar Madaura. Hij was een wispelturige jongen die plezier zocht. Hij was zeer gevoelig voor het ritme en de melancholie van Vergilius. Hij hield niet van Grieks en wiskunde, maar verkoos Latijn. Het is ook zo dat het Grieks in zijn tijd duidelijk op zijn retour was. Madaura kende in tegenstelling tot Tagaste nauwelijks Christenen.

1.2.2 370

Patricius wilde dat zijn zoon naar Carthago zou gaan voor zijn hogere opleiding. Maar daarvoor had hij niet voldoende geld. Het kostte de vader een jaar om het geld daarvoor bij elkaar te krijgen en te lenen. Augustinus keerde in 370 terug naar huis. Dat jaar bleef Augustinus thuis. Het was het jaar waarvan hij zelf zegt dat hij kennis maakte met elke vorm van immoreel gedrag. Hij was pas 16. Kennelijk ging het vooral om seksuele uitspattingen.

1.2.3 371

Een jaar later in 371 ging hij naar Carthago, dank zij de hulp van een mecenas Rominianus van Tagaste. In deze stad sloot hij zich aan bij een bende herrieschoppers, de Eversores, jeugdigen die zich op alle mogelijke manieren te buiten gingen en die alles wat onschuldig was belachelijk vonden. Hier ontmoette hij een meisje (372) waaraan hij 15 jaar trouw was en die (waarschijnlijk in 373) de moeder werd van zijn zoon: Adeodatus. De naam van deze vrouw kennen we niet. Ze wordt door sommige auteurs daarom ook wel de "numidische" genoemd. In dit jaar sterft ook Patricius de vader van Augustinus.
Deze relatie was zowat de eerste stap op weg naar de "stabilisatie" van Augustinus. Wat begon als pure begeerte werd zuivere liefde. De onstuimige Augustinus werd nu gekweld door emoties zoals jaloezie, paniek, boosheid en deze liefde maakte zijn leven ondraaglijk.

1.2.4 373

In 373 vond hij hulp in het boekje Hortensius, een intussen verloren gegaan werk van Cicero, waarin deze de filosofie prijst als de ultieme wijsheid die een mens bevrijd van duizend zinloze dingen, ook van de retoriek. Augustinus werd hier frontaal door getroffen. het boek leerde de streven naar waarheid omwille van de waarheid en haar niet te zoeken in sektes. Achteraf ziet Augustinus dit gebeuren als de eerste stap op weg naar God. Net op dit ogenblik waar hij getroffen werd door de schoonheid van de waarheid en het onvergankelijke raakte hij echter verzeild in de sekte van de Manicheeërs. Mede door hen kreeg hij een afkeer van de H. Schrift. Voor hen had ze nl. weinig of geen waarde. Dit kwam mede door zijn klassieke opleiding die de vorm boven de inhoud verhief. De stijl van de bijbel (in de oude Latijnse vertaling) leek hem pover vergeleken met de stijl van Cicero. Hij was ook nog niet in staat om door te dringen tot de inhoud van dit werk Nu vervreemdde hij helemaal van het Christendom.
M.n. het feit dat Mani een soort materiële god leerde, nl. het licht was in zijn ogen god, was voor Augustinus die een pure geest niet kon aanvaarden verleidelijk. Tegelijk werd hij getroffen door der leer over het kwaad van Mani. Het kwaad was een principe dat ook in hem werkte maar dat hij zelf niet was. Zo vond hij een excuus voor het kwaad dat hij deed, want kennelijk bleef hij zich bewust van zijn verkeerd leven. Hij maakte zelfs bekeerlingen zoals zijn onafscheidelijke vriend Alypius en Romanianus zijn weldoener.

1.2.5 375

Als vurige jonge aanhanger keerde hij terug naar Tagaste in 375, waar hem een werkelijke shock trof toen zijn moeder Monica hem niet wilde binnenlaten. Later zal zij haar zoon met aanhang liefdevol bij zich opnemen. Hij ontdekt al gauw dat de sekte op een heleboel vragen geen antwoord heeft en dat hun zogenaamde rationalisme maar uiterlijke schijn is. Het manicheïsme bevredigde op de duur niet.

1.2.6 376

Met de steun van Romanianus opende hij een redenaarsschool in Carthago (376) die goed liep. Hij ontdekte dat hij mensen meer en gemakkelijker kon beïnvloeden dan hij eerst gedacht had. Vlak van te voren werd Augustinus hevig getroffen door het heengaan van een vriend, waardoor hij de beperktheid van het leven ervaren heeft.
Intussen probeert Monica een bisschop, die beweerd had dat Augustinus' scherp verstand spoedig de leugens van het Manicheïsme zou doorzien, te bewegen om Augustinus op te gaan zoeken en met hem te spreken. Als de bisschop haar verveeld wegzendt spreekt hij de sindsdien beroemde woorden: "Ga toch en laat mij met rust. Een zoon van zulke tranen kan onmogelijk verloren gaan." (Conf. 3,12,21)

1.2.7 383

Augustinus ontmoet dan de beroemde en langverwachte Faustus van Milete, (383) die voor een van de geleerdste Manicheeën doorging. Hij kon mooi praten maar geen antwoorden geven op Augustinus' vragen. Geleidelijk aan keert Augustinus nu het Manicheïsme de rug toe.
Augustinus, die intussen door zeven jaar onderricht een uitgerijpte redenaar en leraar is, wordt op een gegeven ogenblik getroffen door het zinloze en vulgaire van de studenten in Carthago en besluit naar Rome te gaan, waar volgens wat hij gehoord had de jeugd veel beter zou zijn, en waar in ieder geval bendes van jongelui niet zomaar de lessen konden komen verstoren en waar en meer kansen lagen voor een man met zijn ambities. Hij beliegt zijn moeder en vertrekt naar Rome (383), waar hij ziek wordt en bijna sterft. Hij laat zich echter niet dopen.
Na zijn genezing opent hij een school van welsprekendheid. In Rome kon hij echter niet aan de kost komen. Toen hij hoorde van de heidense Romeinse stadsprefect Symmachus dat men in Milaan een professor in welsprekendheid zocht, stelde hij zich kandidaat en werd hij, ondanks zijn Afrikaans accent, aangenomen (herfst 384). Symmachus was eigenlijk het hoofd van de heidense partij in Rome. De bisschop van Milaan, Ambrosius (bisschop 373-397) was het hoofd van de katholieke partij, die onder andere wist te voorkomen dat het beeld van de godin Victoria in Rome in de curia geplaatst werd. Hij wist ook het arianisme te overwinnen. Ambrosius genoot ook werelds aanzien. Hij was vóór zijn geestelijke carrière gouverneur geweest van Ligurië en Emilië. Augustinus' taak, nl. lesgeven aan jongens, waarbij hij m.n. zich bezighield met lofredes, kon hem op de duur niet bevredigen. Zijn financiële toestand is echter uitstekend en zijn moeder, vrouw, zoon en vrienden kwamen naar Milaan (late lente 385).
Nu (383-384) was Augustinus een man die zijn lichaam niet in bedwang kon houden. Hij was wanhopig omdat hij vaststelde dat af en toe de wil om dat wel te proberen hem begon te verlaten. Hij ontdekte dat het Manicheïsme geen hulp was in deze. Hij ontdekte dat de sekte de schrift duidelijk misbruikte. Hij begon te walgen van lofredes en werd een tijdlang aanhanger van astrologie.

1.2.8 386

Hier ontmoette hij een vreemde voorzienigheid. De Romeinse redenaar Marius Victorinus had een aantal werken van Plato en Plotinus in het Latijn vertaald. Deze werken waren zeer populair in Christelijke kringen. Zij redden hem een korte tijd uit zijn academische twijfel. Augustinus kende voorheen de Christelijke filosofie redelijk goed (386). Nu las hij Plato en Plotinus met Christelijke ogen, waardoor hij in zijn eigen opvattingen grote leegten zag. Van Plato leerde hij de ware God kennen, heel anders dan de semi-materiële god van de Manicheeërs. Plotinus wierp licht op het Woord van God. Let wel dat het Woord vlees geworden is en ons verlost is niet te vinden in Plotinus. Tevens leerde hij het probleem van het kwaad op te lossen.
Intussen ging hij regelmatig luisteren naar de preken van de meest invloedrijke man van Milaan, bisschop Ambrosius. Een keer of twee sprak hij met hem. Ambrosius hielp hem door zijn allegoriseren bij het beter verstaan van de Schrift. Augustinus kwam steeds dichter bij het Christendom te staan. Hij ontdekte dat wat Ambrosius leerde overeenkwam met zijn nieuwe filosofische inzichten en hij begon weer te geloven in de godheid van Jezus door het lezen van Paulus. Intellectueel was er al een grote ommekeer gekomen in Augustinus. Het wachten was nu op de morele ommekeer.
Monica wist in Milaan te bewerken dat de levensgezellin van Augustinus vertrok. Zij ging terug naar Afrika waar zij zich aan God heeft toegewijd. Adeodatus bleef achter bij zijn vader. Deze vrouw ging heen om Augustinus de kans te geven om een vrouw van zijn eigen stand te kunnen trouwen. In afwachting dat het meisje oud genoeg is om te huwen neemt hij een maîtresse. Augustinus dacht dat hij nooit kuis zou kunnen leven. Iemand las hem het levensverhaal van St. Antonius de kluizenaar en dit veroorzaakte een crisis in zijn leven. Hij ging naar zijn huis in Milaan, in de tuin met zijn vriend Alypius, die al een celibatair leven leidde. Hij zei in zichzelf: "Laat het nu gebeuren, laat het nu gebeuren." Enerzijds werd hij weerhouden door zijn verkeerde verlangens en begeerten, aan de andere kant zag hij voor zijn geest een menigte maagdelijke mannen en vrouwen, jongens en meisjes, die hem voorhielden zoals St. Antonius: "wat wij kunnen, kun jij dat niet?" Deze woorden kwamen keer op keer terug. Toen liep hij weg bij Alypius naar het uiteinde van de tuin, waar hij onder een vijgenboom zat te wenen en te bidden. Toen hoorde hij een kinderstem die zong: "Neem en lees, neem en lees". Augustinus stond op, ging naar Alypius, nam de boekrol die daar lag en las uit de brief van Paulus aan de Romeinen: "Laten wij ons behoorlijk gedragen, als op klaarlichte dag, en ons onthouden van braspartijen en drinkgelagen, van ontucht en losbandigheid, van twist en nijd. Bekleedt u met de Heer Jezus Christus, en koestert geen zondige begeerten meer." (Rom. 13,13-14)
Hier werd het wonder bewerkt. Augustinus voelde zich eindelijk vrij en vindt echte vreugde. Hij ging naar Monica, waar zijn oude leven van hem afviel als een oud kleed (augustus 386). Hij verbreekt zijn verloving, zijn vertrekt. Hij doet afstand van zijn positie en laat zich dopen. Hij trekt zich in september 386 met zijn vrienden en een aantal betalende studenten terug in Cassiciacum (Cassago in Brianza), waar zij zich wijden aan de studie van literatuur en filosofie en aan gesprekken. Zijn literaire productie was toen al vrij groot, m.n. Dialogen die de neerslag zijn van zijn gesprekken met zijn vrienden, en ook zijn Soliloquia (Alleenspraken). In de vasten van 387 keert hij terug naar Milaan (30 km daar vandaan) en bereidt zich daar gedurende veertig dagen voor op het doopsel, samen met Adeodatus en Alypius. Zij werden op Pasen gedoopt.

1.2.9 387-388

Augustinus dacht toen aan om als kluizenaar te gaan leven. Zijn wereldse loopbaan betekende niets meer voor hem en zijn vrienden. Zij besluiten terug te keren naar Afrika, waar ze konden leven op een klein stuk grond in Tagaste en hun leven konden wijden aan gebed en studie. Op de terugweg naar Afrika in de zomer van 387 werd Monica ziek in Ostia Tiburina. Daar hadden zij en Augustinus een visioen vlak voor haar dood. Zij stierf op 56-jarige leeftijd.[1] Als Augustinus later over haar dood schrijft dan blijkt hoe groot zijn liefde voor zijn moeder geweest is. Vanaf de zomer van 387 tot zomer 388 verblijft Augustinus noodgedwongen in Rome. Immers door de opstand van Maximus in Afrika was er geen scheepvaart op Afrika toegestaan. Eind 388 komt de groep in Afrika aan, waar ze in Tagaste in een soort kloosterverband gaan leven.
Hier schrijft hij o.a. De genesi contra Manichaeos, tegen de Manicheeërs en De vera religione uit vriendschap aan Rominianus. Hier sterft ook zijn zoon Adeodatus in 390.

1.2.10 391

Bij een bezoek aan Hippo Regius (meestal Hippo genoemd, tegenwoordig Annaba) waar hij de kerk binnenkwam toen de bejaarde bisschop Valerius erover sprak dat men een nieuwe priester nodig had greep het volk Augustinus en droeg hem voor als priester (391). Zijn faam was hem vooruitgegaan. Augustinus liet zich evenals Ambrosius die jaren eerder hetzelfde was overkomen wijden, terwijl hij eigenlijk andere dingen van plan was geweest. Hier werd noodgedwongen een zielzorger geboren. Hij aanvaardde dit alles als de wil van Christus. Augustinus bracht de gemeenschap uit Tagaste over naar Hippo. Vijf jaar lang leidde Augustinus dit lekenklooster.

1.2.11 396

In 396 werd hij bisschop. Zijn karakter veranderde al die tijd niet meer. Wel zijn er een aantal belangrijke gebeurtenissen die zijn leven tekenen. Hij bestrijdt de Manicheeërs, waardoor zijn eigen opvatting over het kwaad gecorrigeerd werd. Dit kwam van pas bij de bestrijding van het pelagianisme. In de strijd tegen het donatisme kwamen zijn leiderskwaliteiten naar voren.
In de eerste jaren bestreed Augustinus voornamelijk het Donatisme genoemd naar Donatus een bisschop van Carthago, die tachtig jaar eerder, na een bloedige vervolging in 303, een harde lijn koos tegen allen die tijdens de voorafgaande vervolgingen zich van de Kerk hadden afgekeerd. De donatisten hadden zich afgescheiden van de moederkerk en hadden hun eigen bisschoppen, enz. . Het resultaat van hun standpunt was dat ze hun Kerk zagen als een uiterlijk puur lichaam van verloste zielen. Tegen dit farizeïsme verzette zich de Katholieken. In 390 waren er in Hippo meer donatisten dan katholieken. Na 411 toen de keizer positie innam tegen de donatisten was de fut uit de groep. Wat ervan over was verdween voorgoed toen N-Afrika moslim werd.
Later in zijn loopbaan als bisschop werd hij geconfronteerd met het pelagianisme en semipelagianisme. Dat leerde dat de menselijke natuur meer kon dan het werkelijke kan. Het was een zich afkeren van het bovennatuurlijke. Augustinus neigde in de laatste jaren van zijn leven, door zijn eigen achtergrond en strijd tegen het Pelagianisme naar een soms erg sombere kijk op de menselijke natuur.

1.2.12 410

Op 26 augustus 410 werd Rome veroverd door de Vandalen. Voor het eerst in 900 jaar werd het monument van veiligheid Rome onder de voet gelopen. Dit was een ongehoorde schok voor de mensen van die tijd. Veel Romeinen vluchtten, ook naar Afrika, en vroegen zich af of de nieuwe religie van het Christendom hier niet (mede) debet aan was. Dit werd voor Augustinus de aanleiding om zijn werk De Civitate Dei te schrijven.

Vier jaar vóór zijn dood gaf Augustinus de administratieve zorg voor de kerk van Hippo over aan Eraclius. Bij de ceremonie preekte hij terwijl Augustinus op de bisschopszetel zat. Overweldigd door het gevoel van kleinheid tegenover deze grote man zei Eraclius: "de krekel sjirpt, de zwaan is stil".

1.2.13 430

Hij stierf biddend in zijn bed tijdens het beleg van Hippo door de Barbaren op 28 augustus 430. Korte tijd na zijn dood werd Hippo veroverd en vestigden de Barbaren een rijk dat een eeuw lang stand hield.
Augustinus' invloed is niet te onderschatten. Hij was zowel een filosoof, theoloog, mysticus, dichter. Zijn rijke talenten vulden elkaar aan en maakten hem tot een moeilijk te weerstaan man. Hij was een filosoof, maar geen kille denker. Hij was een theoloog, maar ook een meester van het geestelijk leven. Hij was een mysticus, een herder, een dichter maar ook een controversialist. Iedere lezer vindt iets aantrekkelijk en overweldigends in hem: diepte van metafysieke intuïtie, een rijke overvloed van theologisch bewijs, de kracht van synthese en energie, psychologische diepte, die blijkt uit zijn geestelijke hoogte, een rijkdom aan verbeelding, gevoeligheid en mystieke vurigheid.

1.3 De betekenis van St. Augustinus.

// uit te werken

1.4 Zijn voornaamste werken.

adnotationes in Job (399)
de adulterinis coniugiis (420)
adversus Iudaeos (428/9)
de agone christiano (396)
de bono coniugali (401)
de bono viduitatis (414)
de baptismo contra donatistas (400/1)
de beata vita (386)
breviculus conlationis cum donatistis (411)
Confessiones (397-400)
contra academicos (386)
contra Adimantum (393/4)
contra adversarium legis et prophetarum (420)
contra Cresconium grammaticum et donatistam (405/6)
contra partem Donati post gesta (411)
contra epistulam quam vocant `fundamenti' (396)
contra epistulam Parmeniani (400)
contra duas epistulas pelagianorum (420/1)
contra Faustum manichaeum (397/9)
acta contra Felicem manichaeum (404)
acta contra Forunatum manichaeum (392)
contra Gaudentium donatistarum episcopum (419)
contra Iulianum (421/2)
opus imperfectum contra Iulianum (429/30)
contra litteras Petiliani (400/3)
contra Maximinum arrianum (427/8)
contra mendacium ad Consentium (420)
contra priscillianistas et origenistas (415)
contra sermonem arrianorum (418/19)
contra Secundinum manichaeum (398)
de catechizandis rudibus (399)
de civitate dei (413 426/7)
conlatio cum Maximino arrianorum episcopo (427/8)
de consensu evangelistarum (399/400 2D ?)
de continentia (394/5)
de correptione et gratia (426/7)
de cura pro mortuis gerenda (422?)
de dialectica (387)
de disciplina christiana (398)
de diversis quaestionibus LXXXIII (388/96)
de diversis quaestionibus VII ad Simplicianum (396)
de divinatione daemonum (407)
de doctrina christiana (396 [completed 427])
de duabus animabus contra manichaeos (391/2)
de octo Dulcitii quaestionibus (422/5)
de gestis cum Emerito donatistarum episcopo (418)
enarrationes in Psalmos (392/417)
enchiridion ad Laurentium de fide et spe et caritate (422)
epistula (epistulae) (386 430)
epistula ad catholicos
de secta donatistarum (405)
sermo de excidio urbis Romae (411)
expositio quarumdam propositionum ex epistola ad Romanos (394)
de fide et operibus (413)
de fide et symbolo (393)
de fide rerum invisibilium (400)
epistolae ad Galatas expositio (394/5)
gesta conlationis Carthaginiensis (411)
de gestis Pelagii (417)
de Genesi contra manichaeos (388/90)
de Genesi ad litteram (401-415)
de Genesi ad litteram imperfectus liber (393/4; 426/7)
de gratia et libero arbitrio (418)
de gratia Christi et de peccato originali (426)
de grammatica (387)
de haeresibus (428)
de immortalitate animae (387)
tractatus in Iohannis epistulam ad Parthos (406/7)
tractatus in evangelium Iohannis (406 21?)
de libero arbitrio (387/8 391/5)
locutiones in heptateuchum (419)
de magistro (389/90)
de mendacio (394/5)
de moribus ecclesiae catholicae et de moribus manichaeorum (388)
de musica (388/90)
de natura boni (398)
de natura et gratia (413/15)
de natura et origine animae(419/20)
de nuptiis et concupiscentia (419/21)
obiurgatio (= ep. 211)
de opere monachorum (401)
de ordine (386)
ordo monasterii
de patientia (417/18)
de peccatorum meritis et remissione et de baptismo parvulorum ad Marcellinum (411/12)
de perfectione iustitiae hominis (415)
de dono perseverantiae (428/9)
de praedestinatione sanctorum (428/9)
psalmus contra partem Donati (394)
quaestiones evangeliorum (399/400)
quaestiones in heptateuchum (419)
quaestiones XVII in Matthaeum (?)
de octo quaestionibus ex veteri testamento (?)
de quantitate animae (387/8)
retractationes (426/7)
epistolae ad Romanos inchoata expositio (394/5)
sermones (392 430)
sermo ad Caesariensis plebem (418)
de sermone domini in monte (393/6)
soliloquia (386/7)
speculum (427)
de spiritu et littera (412)
sermo de symbolo ad catechumenos (?)
de trinitate (399 422/6)
de unico baptismo contra Petilianum (410/11)
de utilitate credendi (391/2)
de utilitate ieiunii (408)
de vera religione (390/1)
de sancta virginitate (401)

1.5 Voetnoten

  1. De tekst van haar grafschrift vinden we in G.B. De Rossi, Inscriptiones christianae urbis Romae, II, 1, 1888, p. 252. Een fragment van de steen met daarop dit grafschrift is aan het begin van deze eeuw teruggevonden in de grond in Ostia, vlg. V. Grumel, Découverte à Ostie d'une inscription relative à sainte Monique, in: R.E.L., d. 24, 1946, 70-71.