Tertullianus, Enkele teksten

Uit Theowiki


Enkele teksten van Tertullianus (alle uit zijn katholieke tijd)

1 Ad uxorem II,8

Waar[1] vinden wij woorden die volstaan om het geluk te verhalen van het huwelijk dat de Kerk sluit, dat door het offer bevestigd en door de zegen bezegeld wordt, waarover de engelen het nieuws naar de hemel brengen, en dat de Vader bekrachtigt?
Want zelfs aardse kinderen kunnen niet goed en wettig trouwen zonder de toestemming van hun vader. Wat een mooi paar vormen twee gelovigen, die één hoop, één verlangen,ö éénzelfde moraal hebben, die één en dezelfde Heer dienen?
Zij zijn broeder en zuster, zij zijn beiden mededienaren, er is geen verschil in geest of lichaam. Zij zijn werkelijk "twee in één vlees". Waar het vlees één is, daar is ook de geest één. Samen bidden zij, samen knielen zij, samen houden zij hun vasten, zij onderrichten mekaar, zij sporen mekaar aan, zij steunen mekaar.
Zij bidden samen in de kerk van God, zij nemen gelijk deel aan de maaltijd van God; zij zijn samen in beproevingen, vervolgingen en voorspoed. Geen van beiden verbergt iets voor de ander, of mijdt de ander, of is een last voor de ander.
In vrijheid wordt de zieke bezocht en de behoeftige geholpen. Aalmoezen worden gegeven zonder verwijten, offers bijgewoond zonder scrupules, niets staat de dagelijkse plichten in de weg. Zij hoeven niet heimelijk een kruisteken te maken, zij hoeven niet angstig te zijn, als zij een dankzegging uitspreken en hun zegewens hoeft niet in stilte te gebeuren. Tussen de twee weerklinken psalmen en hymnen en beiden sporen mekaar aan om een beter lied voor de Heer te zingen.
Als Christus deze dingen ziet en hoort, dan is Hij verheugd. Naar deze mensen zendt Hij zijn zegen. Waar twee verenigd zijn, daar is Hij zelf. Waar Hij is, daar is de Boze niet.

2 Het principiële voorbehoud tegen de ketters (De praescriptione haereticorum)

I,1 De huidige tijdsomstandigheden[2] broeders,[3] ontlokken mij ook deze vermaning, dat wij ons niet moeten verwonderen over de ketterijen, noch dat zij bestaan - want hun bestaan werd voorspeld[4] - noch dat zij het geloof van sommige mensen vernietigen - want zij bestaan juist, opdat het geloof door de beproeving getoetst wordt.[5]
2. Het is derhalve dwaas en een bewijs van onnadenkendheid, als velen er aanstoot aan nemen, dat de ketterijen zoveel macht hebben. Als zij immers niet zo veel macht hadden, zouden zij niet bestaan; 3. want als het iets eenmaal gegeven is, om te bestaan, dan krijgt het, evenals het een oorzaak toegewezen krijgt, waarom het bestaat, ook de macht, waardoor het bestaat en moet bestaan. ...
III,1. Het gebeurt dikwijls, dat die mensen, die zich steeds allerlei dingen afvragen, zich door zekere personen, welke zich door een ketterij hebben laten inpalmen, tot geloofsafval laten brengen:
2. waarom is die vrouw of is die man, die zo gelovig, zo verstandig waren, die zulke steunpilaren van de kerk waren, naar die andere partij overgegaan?
3. Wie dit zegt zal zelf waarschijnlijk al antwoorden, dat zij die door ketterijen tot afval gebracht zijn noch als verstandig, noch als gelovig, noch als steunpilaren van de kerk beschouwd kunnen worden. Is het zo verwonderlijk, dat iemand, die aanvankelijk deugdelijk gebleken is, later ten val komt?
4. Saul, die rechtschapen was boven de anderen, is later uit nijd ten onder gegaan.[6] David, een rechtschapen man naar het hart van de Heer,[7] maakte zich later aan moord en echtbreuk schuldig.[8] Salomo, met alle genade en wijsheid door de Heer begiftigd, werd door vrouwen tot afgoderij gebracht![9]
5. Alleen aan de Zoon van God werd het voorbehouden, zonder zonde te blijven.[10] Maar hoe dan? Als een bisschop, een diaken, een weduwe, een maagd, een leraar, ja als een martelaar van de richtlijn van het geloof afwijkt,[11] zal het daarom de schijn hebben, dat de ketterijen in het bezit der waarheid zijn?
6. Beoordelen wij het geloof naar de personen, of de personen naar het geloof?[12] Niemand is wijs, tenzij hij gelovig is, niemand is hooggeplaatst, tenzij hij een Christen is, maar niemand is een Christen, tenzij hij tot het einde toe volhard heeft.[13]
7. Gij kent, als mens, een ander slechts van buiten. Gij oordeelt naar hetgeen gij ziet. Maar gij ziet slechts zo ver als uw ogen reiken.[14] Maar, zo zegt de Schrift, de ogen van de Heer kijken diep.[15] De mens kijkt naar het uiterlijk, maar God kijkt naar het hart.[16]
8. En daarom kent de Heer de zijnen[17] en de plant, die Hij niet geplant heeft, rukt Hij uit[18] en Hij toont, dat soms de eersten de laatsten zijn[19] en Hij draagt de wan in de hand, om zijn dorsvloer te reinigen.[20]
9. Moge het kaf van het lichtvaardig geloof bij elke bries van bekoringen zo ver het wil wegvliegen, des te zuiverder zal de massa van het graan opgeslagen worden in de graanschuren van de Heer.[21]
10. Hebben ook niet enige leerlingen van de Heer zelf zich van Hem afgewend, omdat zij aanstoot namen?[22] Maar daarom hebben toch ook de anderen niet gemeend, zich van Zijn voetstappen te moeten verwijderen.
11. Maar zij, die eenmaal wisten, dat Hij het woord van het leven was en van God kwam, bleven in Zijn gezelschap tot aan het einde, hoewel Hij hun rustig zou aangeboden hebben, weg te gaan, indien ook zij dat verlangden.[23]
12. Van minder belang is het, dat mensen als Fygelus, Hermogenes, Philetus en Hymenaeus Zijn apostel verlieten.[24] Zelfs degene, die Christus verraden heeft, behoorde tot de apostelen.*13. Verwonderen wij er ons over, indien Zijn kerken door sommigen verlaten worden, terwijl juist dat, wat wij lijden naar het voorbeeld van Christus zelf, bewijst, dat wij Christenen zijn?[25] 14. Uit ons midden kwamen zij voort, zo staat er geschreven, maar zij behoorden niet werkelijk tot ons. Hadden zij tot ons gehoord, dan waren zij bij ons gebleven.[26]

IV,1. Laten wij liever de uitspraken van de Heer en de geschriften van de apostelen indachtig zijn, die ons hebben voorspeld, dat er ketterijen zouden komen en ons hebben voorgeschreven, haar te vluchten.[27] Laten wij, evenals wij deze niet vrezen, zo ook ons er niet over verwonderen waarom wij hen moeten vluchten.
2. De Heer leert, dat er veel roofzuchtige wolven zullen komen, gehuld in schaapskleren.[28]
3. Wat zijn die schaapskleren anders dan een uiterlijk en oppervlakkig Christendom? Wat zijn roofzuchtige wolven anders dan listige gedachten en listige geesten, die heimelijk van binnenuit de kudde van Christus onveilig willen maken? 4. Wat zijn valse profeten anders dan de valse predikers?[29] Wat zijn de valse apostelen[30] anders dan zij, die een vals evangelie verkondigen? Wat zijn de Antichristussen,[31] nu en altijd, anders dan zij, die opstaan tegen Christus?[32]
5. Dit zijn de ketterijen, die thans evenzeer door hun nieuwe dwaalleren de Kerk plagen, als later de Antichrist haar door de wreedheid van zijn vervolging zal teisteren, met dit verschil, dat de vervolging nog martelaren maakt, maar de ketterij slechts afvalligen.*6. En daarom moesten er ook ketterijen zijn, opdat duidelijk zou worden, wie beproefd zijn in het geloof:[33] zowel wie onder de vervolgingen hebben standgehouden, als wie niet afgedwaald zijn naar de ketterijen, 7. opdat niet de een of ander zich er mee troost, dat zij als "beproefde Christenen" beschouwd worden, die hun geloof verwisselen voor een ketterij.

3 Apologeticum

50,12Gaat[34] uw gang, gij voortreffelijke stadhouders, die in de ogen van het volk veel beter zult zijn, indien gij Christenen aan de volksgunst offert; en ons pijnigt, foltert, veroordeelt en vermorzelt: dan is uw onrechtvaardigheid een bewijs van onze onschuld! Daarom verdraagt God het, dat wij dit te verdragen hebben. Want onlangs nog hebt gij, door een Christen meisje liever tot het bordeel dan tot de leeuwen te veroordelen, toegegeven, dat het verlies van de reinheid bij ons erger is dan elke andere straf, ja zelfs dan elke vorm van doodstraf.[35]
13. En toch baat uw meest uitgekookte wreedheid u niets: zij is veeleer een propagandamiddel voor onze sekte. Telkens als gij ons wegmaait, worden wij talrijker: het zaad is het bloed van de Christenen! 14. Velen uit uw eigen kring sporen aan om lijden en dood te verdragen, zoals Cicero in zijn Tusculanae, Seneca in zijn Toevalligheden, Diogenes, Pyrrhon en Callinicus,[36] maar toch hebben zij met hun woorden niet zoveel leerlingen geworven als de Christenen, die met hun daden onderwijzen.
15. Juist die koppigheid, die gij ons verwijt, is een leermeester. Want wie wordt bij de beschouwing daarvan er niet toe gedreven, om te onderzoeken wat de ware reden daarvoor is? Wie treedt niet toe na dit onderzoek? Wie begeert niet de marteldood te sterven, als hij eenmaal toegetreden is, om aldus de volheid van de goddelijke genade te kopen en van God volledige vergiffenis te krijgen voor de prijs van zijn bloed? 16. Door deze daad worden immers alle zonden vergeven. Dit is de reden, waarom wij u terstond onze dank betuigen voor uw vonnissen. Er bestaat een tegenstelling tussen het goddelijke en het menselijke: net wanneer gij ons veroordeelt spreekt God ons vrij.

4 Voetnoten

  1. Tertullianus, Apologeticum en andere geschriften, Utrecht, Spectrum, 1951, 331-356 (= Monumenta Christiana III)
  2. Praescriptio is één van de vele juridische termen die Tertullianus gebruikt. Praescriptio was een juridisch voorbehoud dat de aangeklaagde kon maken, waardoor een zaak niet behandeld kon worden.
    De vertaling is die uit Tertullianus Apologeticum en andere geschriften, (= Monumenta Christiana, deel III), Utrecht, Spectrum, 1951, 131-182.
  3. Onder invloed van het gnosticisme waren aan het eind van de 2de eeuw een groot aantal Christenen afgevallen.
  4. Mt. 7,15v; 24,4v.11.24; Hand. 20,29v; 2 Petr. 2,1v.
  5. Vgl. 1 Kor. 11,19.
  6. Vgl. 1 Sam. 9, 2; 18,8 vv.
  7. Vgl. Hand. 13,22.
  8. Vgl. 1 Sam. 16,12 vv.
  9. Vgl. 1 Kon. 4, 29; 11, 4. Volgens een bekend retorisch principe antwoordt Tertullianus hier met exempla (voorbeelden), die hier aan de Schrift ontleend zijn.
  10. Vgl. Hebr. 4, 15; 1 Petr. 2, 22.
  11. De weduwen, hier zijn weduwen die de gelofte hebben afgelegd om niet opnieuw te trouwen. Zij hadden de zorg voor wezen en zieken. Vaak voorzag de gemeente in hun levensonderhoud. De maagden zijn zij die de gelofte van maagdelijkheid hebben afgelegd. De leraren zijn zij die de catechumenen moesten onderwijzen, meestal waren zij priester of diaken. Martelaar betekent niet enkel degene die gestorven zijn omwille van hun geloof, maar omvat ook hen die in de kerker zitten of die hun geloof beleden hebben en alsnog zijn vrijgelaten.
  12. Vgl. Jak. 2,1.
  13. Vgl. Mt. 10,22.
  14. Vgl. 1 Sam. 16,7.
  15. 4 Esdr. 8,20.
  16. 1 Sam. 16, 7.
  17. 2 Tim. 2,19.
  18. Mt. 15,13.
  19. Vgl. Mc. 10,31.
  20. Vgl. Mt. 3,12; Le. 3,17.
  21. Vgl. Mt. 13,30.
  22. Vgl. Joh. 6, 67.
  23. Vgl. Joh. 6, 68 vv.
  24. Vgl. 2 Tim. 1,15; 1 Tim. 1,20; 2 Tim. 2,17v.
  25. Vgl. 1 Petr. 4,13.
  26. 1 Joh. 2,19.
  27. Vgl. 2 Petr. 2,1; 3,17.
  28. Vgl. Mt. 7,15.
  29. Vgl. 1 Joh. 4,1.
  30. Vgl. 2 Kor. 11, 13
  31. Vgl. 1 Joh. 2,18.
  32. Tertullianus gebruikt hier het meervoud in de zin van dwaalleraren, in wie de Antichrist werkt.
  33. Vgl. 1 Kor. 11,19.
  34. Tertullianus, Apologeticum en andere geschriften, (= Monumenta Christiana, deel III), Utrecht, Spectrum, 1951. (Enkele eigen moderniseringen).
  35. Tertullianus zegt met een woordspeling, die in het Nederlands niet kan weergegeven worden: ad lenonem damnando christianam quam ad leonem. Het feit wordt ook door andere Christelijke schrijvers vermeld. (Leno = koppelaar, pooier).
  36. Het eerste boek van Cicero's Tusculanae handelde over de doodsverachting, het tweede over het verdragen van smart. Seneca's Liber ad Gallionem de remediis fortuitorum, is, op enkele fragmenten na, verloren gegaan. Diogenes Over de dood is verloren. Van de geschriften van Pyrrhon, de stichter van het Scepticisme, en van de retor Callinicus is ons niets bekend.