Kerkvaders, Fulgentius: verschil tussen versies
Regel 1: | Regel 1: | ||
− | {{ | + | {{Kerkvaderstekst}} __NUMBEREDHEADINGS__ |
=St. Fulgentius van Ruspe (468-533)= | =St. Fulgentius van Ruspe (468-533)= | ||
Versie van 12 jul 2024 18:22
1 St. Fulgentius van Ruspe (468-533)1.1 LevensbeschrijvingFabius Claudius Gordianus Fulgentius werd geboren in Telepte (N. Afrika) in 467/8. Zijn vader Claudius stierf korte tijd later. Hij werd opgevoed door zijn moeder Mariana. Hij leerde Grieks voor hij Latijn leerde. Als jonge man kende hij Homerus van buiten. Ook was hij goed vertrouwd met de Latijnse literatuur. Hij werd procurator van de fiscus. Hij wilde een religieus leven leiden en leidde eerst een streng leven in de wereld, tot hij geraakt werd door de Enarrationes in Psalmis van Augustinus. Hij trok naar een klooster, gesticht door een bisschop Faustus. Zijn moeder probeerde hem weer uit het klooster te halen. Zijn bezit schonk hij aan zijn moeder die ook de zorg voor zijn jongere broer op zich nam. Door vervolging werd hij gedwongen te vluchten en belandde in een klein klooster waar zijn vroegere vriend Felix abt was. Deze Felix wilde per se dat Fulgentius abt werd. Uiteindelijk kwam men tot een vergelijk dat Fulgentius co-abt werd. Felix zorgde voor het huis, Fulgentius voor het onderricht van de broeders. Door een raid van de Moren werden zij gedwongen weer een nieuw verblijf te zoeken en wel in Idida in Mauretanië. Samen met een zekere Redemptus vertrok hij per schip van Carthago naar Alexandrië om in Egypte een strikter leven in een klooster te gaan leiden. Onderweg in Syracuse vertelde de heilige bisschop Eulalius hem dat de landen van zijn reisdoel door heresie gescheiden waren van de gemeenschap met Petrus. Fulgentius bleef daarop een paar maanden bij Eulalius en vroeg toen advies aan een verbannen bisschop uit zijn eigen provincie, die als monnik op een eiland voor de kust van Sicilië leefde. Hij kreeg het advies om naar zijn eigen klooster terug te keren, maar "ook de apostelen niet te vergeten". Daarop maakte hij een bedevaart naar Rome, waar hij een toespraak van Theodoric voor de senaat bijwoonde en een afkeer kreeg van de praalzucht van het hof van de Goten. Bij zijn terugkeer in Afrika kreeg hij van een edelman uit Byzancene een stuk vruchtbaar land waarop hij een nieuw klooster begon. Hij trok zich echter weer als overste terug en ging in een grote en strikte abdij, gelegen op een rotsachtig eiland, wonen. Hier werkte, schreef en mediteerde hij. Felix legde zich hier niet bij neer. Hij wist bisschop Faustus ertoe te bewegen om Fulgentius terug te sturen als abt. De bisschop wijdde hem vervolgens tot priester zodat hij zijn functie als abt niet meer kon neerleggen. Er waren in die tijd overigens zeer weinig of geen priesters in abdijen. In 508 onder de Ariaanse koning Thrasimund (496-523) die de katholieken vervolgde, maar niet zo erg als zijn voorgangers, besloten de katholieke bisschoppen om de lege bisschopszetels in één keer allemaal weer op te vullen voordat de overheid maatregelen kon nemen. Fulgentius werd in verschillende steden voorgedragen, maar hij dook onder en kon niet gevonden worden tot alle plaatsen gevuld waren. Maar de zeehaven Ruspe waar de benoeming was uitgesteld vanwege een ambitieuze diaken maakte hem prompt tot bisschop.[1] Hij was daar nooit eerder geweest. Hij leefde er als bisschop het leven van een monnik. Zo droeg hij eenzelfde tuniek winter en zomer, ging blootsvoets of op sandalen. Hij wilde geen dure kazuifels en wilde ook niet dat de monniken die hadden. Hij droeg steeds een boetekleed. Zijn eerste taak bestond uit de bouw van een klooster, waarvan Felix abt werd. Al gauw moesten de bisschoppen weer in ballingschap. Fulgentius was één van de jongste van de 60 Afrikaanse bisschoppen die in Sardinië verbleven. Hij had onder hen een hoog aanzien en schreef vaak de pastorale brieven voor zijn collega's. Samen met een aantal monniken en twee bisschoppen leefden zijn in een soort klooster in Calaris. In 515 legde koning Thrasimund tien vragen voor aan de katholieke bisschoppen om hen uit te dagen. De reputatie van Fulgentius was zo groot dat men hem naar Carthago stuurde om in naam van de rest te spreken. In Carthago gaf hij voortdurend onderricht over het geloof in de H. Drievuldigheid. Hij verzoende velen met de Kerk die zich hadden later herdopen door de Arianen. Hij antwoordde de koning in Contra Arianos liber unus, ad decem objectiones decem responsiones continens. De koning bracht daarop nieuwe argumenten naar voren maar omdat hij bang was voor een even gedegen antwoord liet hij nieuwe objecties slechts éénmaal hardop voorlezen aan Fulgentius. Deze mocht geen notities nemen maar moest direct antwoorden. Toen Fulgentius stelde dat hij zich de vragen niet eens meer kon herinneren verweet de koning hem dat hij zijn zaak niet kon verdedigen. Fulgentius schreef daarop een uitgebreider werk Ad Trasimundum regem Vandalorum libri tres. De koning leek tevreden te zijn met dit werk en wilde hem in Carthago houden. Onder druk van de Ariaanse bisschoppen werd hij 's nachts aan boord van een schip gebracht dat hem onopgemerkt weer naar zijn ballingsoord moest brengen. Dit schip kon vanwege tegenwind een aantal dagen niet vertrekken. Zeer veel gelovigen zochten daarop de bisschop op en ontvingen de H. Communie uit zijn hand. Aan een van de gelovigen die huilend afscheid kwam nemen voorspelde hij dat hij spoedig zou terugkeren en dat de Afrikaanse kerk vrij zou zijn. Diverse monniken keerden met hem terug naar Sardinië. Hier bouwde hij een abdij bij de basiliek van St. Saturninus in Calaris. Tijdens deze periode schreef hij enorm veel. Hij kreeg te maken met de strijd van de Scytische monniken o.l.v. Johannes Maxentius in Constantinopel, die o.a. de formule "Eén van de Drievuldigheid is gekruisigd" probeerden goedgekeurd te krijgen in Rome. Zij verzetten zich ook tegen de sporen van semipelagianisme in de werken van Faustus van Riez. Wat dit laatste punt betreft hadden zij de volle steun van de ballingen in Sardinië. In 523 stierf Thrasimund en zijn opvolger Hilderic gaf de Kerk haar vrijheid terug. Bij de terugkeer in Carthago werd Fulgentius feestelijk onthaald. De verbannen bisschoppen vulden meteen de lege zetels weer op. Hij keerde terug naar Ruspe waar hij Felix weer aan het hoofd van de abdij plaatste. Hij wijdde zich aan zijn bisdom en lette erop dat zijn clerus zich niet aan wereldse bezigheden overgaven. De clerici moesten een huis bij de kerk hebben en hun tuin met eigen handen onderhouden. Hij was streng over het correct en zorgvuldig zingen van de psalmen. Hij was streng voor zijn priesters. Hij schreef vasten op woensdag en vrijdag voor voor alle clerici en weduwen en alle leken die het konden. Ook nu schreef hij preken en tien boeken tegen de Arianen. Een jaar voor zijn dood had hij kennelijk een mystieke ervaring, waarna hij al zijn werk verliet en zich met enkele gezellen terugtrok op het eiland Circe, waar hij een leven leidde van gebed, lezen, vasten in een abdij die hij kort van te voren daar had laten bouwen op een kleine rots. Hier vastte hij en huilde hij voor God. Men eiste echter zijn terugkeer. Hetgeen hij deed. Terug in Ruspe werd hij ernstig ziek. Onophoudelijk bad hij: "O Heer, geef mij hier geduld, en hierna vergeving." Hij weigerde elke vorm van luxe tijdens zijn ziekte. Hij liet de priesters komen en vroeg hen om vergeving voor zijn gebrek aan medelijden en mogelijk overdreven hardheid. Zijn ziekte duurde 70 dagen. Zijn bezit ging naar de armen en de armlastige clerici. Hij stierf op 1 januari 533. Wij kennen zijn leven uit de Vita Fulgentii, die geschreven door een leerling, waarschijnlijk een zekere Ferrandus. 1.2 Zijn betekenisFulgentius is in zijn tijd van grote betekenis geweest. Hij was de onverschrokken voorvechter van de Niceense theologie onder ariaanse heersers, en zijn houding zal er ongetwijfeld toe hebben bijgedragen dat koning Hilderic de strafmaatregel tegen 60 Niceense bisschoppen introk, en daarmee zijn aanspraken de leiding van de kerk in Africa te beïnvloeden liet varen. Ook zal de houding van Fulgentius ertoe hebben bijgedragen, dat het pelagianisme (en/of semi-pelagianisme) in 529 officieel werd veroordeeld. Fulgentius' eruditie, stijlvermogen en redeneerkracht staan buiten kijf. Bovendien heeft hij, geheel en al in de lijn van Augustinus, op verschillende theologische fronten wat hij als het rechte geloof beschouwde met succes verdedigd. Vele van zijn werken zijn dan ook blijvend populair geweest in de middeleeuwen. Fulgentius is onmisbaar voor de kennis van het theologische en kerkelijke klimaat in de tijd van de Germaanse koninkrijken na de val het Romeinse Rijk. Daarin speelde hij vooral de rol van de behouder en behoeder van de theologie van Augustinus; eigen theologische bijdragen heeft men tot nu toe niet of nauwelijks aan Fulgentius toegeschreven. Het is tragisch dat de kerk en het geloof die hij trachtte te behouden in zijn eigen geboortestreek korte tijd later verdween door de islam. Ook is het zo dat wanneer de theologische onderwerpen van genadeleer, predestinatie, christologie en triniteitsleer weer op de theologische agenda verschijnen, men niet teruggrijpt op Fulgentius maar op zijn leermeester St. Augustinus. 1.3 Zijn werkenVan Fulgentius zijn de volgende belangrijke werken, in hun geheel of fragmentarisch, bewaard gebleven. 1.4 Een tekst. Contra Fabianum 28,16-19Bij het voltrekken van het offer vervullen wij de opdracht die de Verlosser ons gaf, zoals de Apostel getuigt: Dat de Heer Jezus in de nacht waarin Hij werd overgeleverd, brood nam, en na gedankt te hebben, het brak en zei: 'Dit is mijn lichaam voor u. Doet dit tot gedachtenis aan Mij.' Zo ook na de maaltijd de beker, met de woorden: 'Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed. Doet dit elke keer als gij hem drinkt, tot gedachtenis aan Mij.' Telkens als gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij de dood des Heren, totdat Hij komt (1 Kor. 11,23-26). Het offer wordt dus voltrokken om de dood van de Heer te verkondigen en om Hem te gedenken die zijn leven voor ons gegeven heeft. Hijzelf heeft gezegd: Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden (Joh. 15,13). Christus is dus uit liefde voor ons gestorven. Daarom vragen wij, telkens als we zijn dood gedenken in het offer, dat Hij ons zijn liefde schenkt door de komst van de heilige Geest. Met aandrang bidden wij dat door de liefde waarmee Christus zich voor ons heeft laten kruisigen, en door de genade van de heilige Geest wij de wereld als gekruisigd mogen beschouwen voor ons, en onszelf laten kruisigen voor de wereld. Wij volgen de dood van onze Heer na. De dood van Christus was een dood voor de zonde, eens en voor al: maar zijn leven is een leven voor God. Zo moeten ook wij een nieuw leven leiden (vgl. Rom. 6,10-14) en, nu wij de genade van de liefde ontvangen hebben, sterven voor de zonde en leven voor God. Gods liefde is in ons hart uitgestort door de heilige Geest, die ons werd geschonken (Rom. 5,5). Want wij hebben deel aan het lichaam en het bloed van de Heer, als wij zijn brood eten en de beker drinken. En hierdoor worden wij aangespoord om te sterven aan de wereld, ons leven met Christus verborgen te houden in God (vgl. Kol.3,3), en ons vlees te kruisigen met zijn hartstochten en begeerten (vgl. Gal. 5,24). Zo drinken alle gelovigen die God en de naaste beminnen, wel niet de kelk van het lijden naar het lichaam, maar toch de beker van de liefde van de Heer. Hierdoor bedwelmd willen zij hun ledematen op aarde versterven en bekleed met de Heer Jezus Christus, niet toegeven aan de begeerten van het vlees: niet op het zichtbare, maar op het onzichtbare moeten zij hun oog gericht houden. Want men drinkt de kelk van de Heer, als men de heilige liefde beoefent. Zo niet, dan kan men zich levend laten verbranden, maar het helpt niets. Door het geschenk van de liefde ontvangen wij dit: dat wij in werkelijkheid zijn, wat wij bij het offer op geestelijke wijze vieren. 1.5 Voetnoten
|