Kerkvaders, Inleiding: verschil tussen versies
Regel 106: | Regel 106: | ||
==== De oudste doopsymbola. ==== | ==== De oudste doopsymbola. ==== | ||
− | Reeds in het N.T. <ref> {{sc|Altaner}}, 85-87.</ref> vinden we min of meer formele [[geloofsbelijdenis]]sen of symbola | + | Reeds in het N.T. <ref> {{sc|Altaner}}, 85-87.</ref> vinden we min of meer formele [[geloofsbelijdenis]]sen of symbola met daarin de belijdenis van Jezus als de Christus (Hand. 8,37) of als de Heer (1 Kor. 12,13; Rom. 10,9; Fil. 2,11) en een opsomming van zijn heilswerk (1 Ko. 15,3v). Er zijn ook belijdenissen die de Vader en Jezus samen noemen (1 Kor. 8,6), soms ook nog met de H. Geest erbij (2 Kor. 13,14; 1 Kor. 12,4). Deze teksten zijn echter geen bewijs voor het bestaan van apostolische [[geloofsbelijdenis]]sen. De eerste vaste tekst van een echte geloofsbelijdenis dateert uit het midden van de 2<sup>de</sup> eeuw. De doopbelijdenissen in vraagvorm (met drie vragen) zijn het oudst, we vinden ze bij Justinus, ''Ap.'' 61 (later bij: [[Ireneüs]], ''Epideixi''s 3; Tertullianus, ''de spec.'' 4; ''de bapt.'' 2; ''cor.'' 3; ''adv. Prax.'' 26; Hippolytus, ''Trad. ap.'' 21; [[Cyprianus]], ''Ep.'' 69,7; Dionysius van Alexandrië (in [[Eusebius]], ''H.E.'' 7,9); later ook bij [[Ambrosius]], ''de Sacr.'' 2,7,20 en in het ''Sacr. Gelasianum'' n. 449.<br> |
− | Het oudste aanduiding voor het bestaan van het zogenaamde ''Symbolum apostolorum'' | + | Het oudste aanduiding voor het bestaan van het zogenaamde ''Symbolum apostolorum'' vinden we op het eind van de 4<sup>de</sup> eeuw ([[Ambrosius]], ''ep.'' 42,5; Rufinus, ''comm. in symb. apost.''). De tekst heeft deze naam omdat men dacht dat hij van de apostelen zelf kwam.<br> |
− | We vinden de tekst al eerder bij Hippolytus ('' | + | We vinden de tekst al eerder bij Hippolytus (''Trad. ap.'' 21), maar dan in zijn persoonlijke versie ervan. Toch bestond de officiële tekst reeds in het begin van de derde eeuw. We vinden de Griekse tekst bij Marcellus van Ancyra in een brief aan paus Julius (ca 340; te vinden in Epifanius, ''Haer.'' 72,3). In het midden van de 3<sup>de</sup> eeuw bestond er ook een Latijnse versie. In het westen wordt genoemde Latijnse versie standaard, in het oosten blijven meerdere versies circuleren.<br> |
==== Oude preken. ==== | ==== Oude preken. ==== |
Versie van 23 jul 2023 14:43
1 Literatuur.
2 Wat zijn kerkvaders?Kerkvader zijn Christenen:
Het patristisch tijdvak (het tijdperk waarbinnen men spreekt van kerkvaders) eindigt in het Westen met H. paus Gregorius de Grote (590-604) en H. Isidorus van Sevilla (±560-633), ook wel met H. Beda (672-735) en in het Oosten met H. Johannes Damascenus (±650-±750). 3 De betekenis van de kerkvaders.De geschriften van de kerkvaders zijn getuigen van hoe het Christelijke geloof zich verspreidde, maar ook hoe het vorm kreeg in het denken, handelen, de structuur van de jonge Kerk. 4 De indeling in diverse perioden.4.1 De apostolische vaders.Tot de apostolische vaders rekenen wij de auteurs uit het oer-Christendom waarvan we kunnen vaststellen dat zij leerlingen of toehoorders zijn van de apostelen of dat zij zeer kort na de apostolische tijd geschreven hebben en waarvan we weten dat zij in hun leer in hoge mate drager zijn van de apostolische overlevering. Chronologisch staan zijn zeer dicht bij het N.T, waarbij ze ook heel dicht aansluiten w.b. inhoud en vorm van hun werken.[1] Strikt genomen horen er enkel Clemens Romanus, Ignatius, Polycarpus, Barnabas en Papias onder. De overige schriften kan men in een andere categorie, als vroeg-Christelijke geschriften plaatsen. Tot hen horen (min of meer) in chronologische volgorde:
Afhankelijk van de datering van de werken rekent men soms ook de volgende twee werken bij de apostolische vaders:
Grofweg kan men zeggen dat de geschrifen geschreven zijn tussen 90-160. 4.2 De Griekse apologeten.Na de apostolische vaders breekt de tijd aan van de apologeten. Zij zijn Christenen uit de tweede eeuw die hun werken wijden aan een verdediging (apologie) van het Christendom in de hellenistische wereld. Het is moeilijk om hier een sluitende categorie van te maken. De naam wordt hier eerder gebruikt om een heleboel auteurs aan te duiden, wier werken toch een zekere overeenkomst hebben.
In deze periode kunnen wij andere getuigenissen over het kerkelijk leven plaatsen. Dit zijn geen kerkvaders in strikte zin:
De auteurs zijn allen bekeerde heidenen. Zij gebruiken voor het eerst elementen uit de Griekse filosofie om hun geloof te verdedigen. Centraal staat bij hen het probleem van Gods transcendentie. Zij moeten optreden tegen twee fronten: het judaïserend hellenisme (Jodendom), het hellenisme en het gnosticisme. De aanleiding om hun werken te schrijven zijn meestal hun zorg om de Christelijke leer zuiver te houden. Zij beginnen voor het eerst een systematische theologie op te zetten. De confrontatie met Jodendom en heidendom werkt een negatieve theologie in de hand: God is ongeboren, onbegrijpbaar, onuitspreekbaar, God is geest (niet-lichamelijk). 4.2.1 De geloofsverantwoording van de Griekse apologeten.Hun geloofsverantwoording richt zich m.n. op drie terreinen: verrijzenis van het lichaam, de profetie en de logos-theologie. 4.2.1.1 De verrijzenis.De apologeten nemen de analogieën van 1 Clem. 24-25 als argumenten voor de verrijzenis van het lichaam (de mythe van de feniks) over en verrijken ze. Justinus neemt bv. het ontstaan van een mens als uitgangspunt (Apol. I,19,2-3), via de parallel tussen de schepping en de verrijzenis (Apol.. I, 19,5) voert hij alles op Gods almacht terug (Apol. I,19,6; I,18,6). 4.2.1.2 De profetie.De argumentatie die gebouwd werd op de voorspelling van de profeten is meer een verantwoording voor de reeds gelovenden. De profetie moet geloofd worden omdat de voorspellingen vervuld zijn (vgl. Justinus, Apol. I, 52). Meestal beschouwen de apologeten de profeten als verwijzingen en argumenten uit het O.T., die getuigen voor de waarheid van het Christendom. 4.2.1.3 De logos-theologie.Twee zaken hebben een bijzondere betekenis in de geloofsverantwoording van de apologeten: a. het theologoumenon van Justinus die de deelname van de mensheid aan de Logos-Christus leert en b. de verrijking van de Christologie met het Logos-predikaat. 4.3 De apologetische schrijvers uit het Westen.Tegelijk met de Grieks apologeten en m.n. iets later vinden wij de apologetische schrijvers in het Westen. Hun werken zijn echter omvangrijker en getuige van een verdergaand theologisch denken: Naast Irenaeus moeten wij Tertullianus (+ ca 220) [N.- Afrika] vermelden,. Hij verdedigt het geloof in Apologeticus, Ad Nationes, Adv. Judaeos. Andere werken van hem zijn montanistisch. De datering van de individuele werken van hem is heel erg moeilijk. Tertullianus (160-na 220) keerde rond 195 als bekeerde Christen uit Rome terug naar Carthago, waar zijn rijke auteurswerk voor de Kerk begon. Hiëronymus (Vir. ill. 53) bericht dat hij priester was, hetgeen waarschijnlijk niet waar is. Ten laatste in 207 trad hij uit de Kerk. Hij is de origineelste en na Augustinus ook de meest individueel/origineel denkende kerkelijke schrijver uit het Westen. De datering van zijn werken is moeilijk. Meestal moet men zich tevreden stellen met te bepalen of ze uit zijn katholieke dan wel zijn montanistische tijd zijn. 4.4 Het begin van de theologische school van Alexandrië.Clemens van Alexandrië (ca 125/150-215), Proteptikos, Paedagogus, Stromata (of Stromateis). Hoofd van de catechetenschool van Alexandrië. Over de kenmerken van deze school zal verderop gesproken worden. Zijn invloedrijkste leerling is Origenes (ca 185-253/4) zijn. Deze probeert als eerste een systematische theologie op te stellen. 4.5 Heretische geschriften uit deze periode.Er zijn ook heretische en gnostische geschriften uit deze tijd evenals apocriefe evangelies en zogenaamde handelingen van diverse apostelen, de apocalyps van Petrus, enz. Deze behoren uiteraard niet tot de kerkvaders. 4.6 Geschriften uit het leven van de jonge gemeenten uit de 2de en 3de eeuw.4.6.1 Diverse geschriften.Onder diverse geschriften kunnen wij de Traditio Apostolica (ca 215) van Hippolytus plaatsen. Hippolytus beschrijft hierin m.n. het leven, de liturgie en de gebruiken van de jonge Kerk in Rome. 4.6.2 De oudste doopsymbola.Reeds in het N.T. [2] vinden we min of meer formele geloofsbelijdenissen of symbola met daarin de belijdenis van Jezus als de Christus (Hand. 8,37) of als de Heer (1 Kor. 12,13; Rom. 10,9; Fil. 2,11) en een opsomming van zijn heilswerk (1 Ko. 15,3v). Er zijn ook belijdenissen die de Vader en Jezus samen noemen (1 Kor. 8,6), soms ook nog met de H. Geest erbij (2 Kor. 13,14; 1 Kor. 12,4). Deze teksten zijn echter geen bewijs voor het bestaan van apostolische geloofsbelijdenissen. De eerste vaste tekst van een echte geloofsbelijdenis dateert uit het midden van de 2de eeuw. De doopbelijdenissen in vraagvorm (met drie vragen) zijn het oudst, we vinden ze bij Justinus, Ap. 61 (later bij: Ireneüs, Epideixis 3; Tertullianus, de spec. 4; de bapt. 2; cor. 3; adv. Prax. 26; Hippolytus, Trad. ap. 21; Cyprianus, Ep. 69,7; Dionysius van Alexandrië (in Eusebius, H.E. 7,9); later ook bij Ambrosius, de Sacr. 2,7,20 en in het Sacr. Gelasianum n. 449. 4.6.3 Oude preken.Hieronder valt bv. 2 Clemens (Eusebius, H.E. 3,38,4). Het is de oudste preek van de jonge kerk die bekend is. Hij stamt vermoedelijk van vóór 150. 4.6.4 Martelaarsacten.De martelaarsacten van tijdgenoten die historisch betrouwbaar zijn, in tegenstelling tot latere martelaarslegenden vanaf de 4de eeuw kan men in twee groepen verdelen: (hierover verder meer)
4.6.5 Minucius Felix.De eerste Latijnse auteur is Municius Felix, een Romeinse advocaat, van wie de dialoog Octavius (ca 200) overgeleverd is. Het is een filosofische behandeling van het Christendom gericht aan heidenen. Het werk is afhankelijk van Tertullianus, Ad Nationes en is eerder geschreven dan Cyprianus' (+258) Quod idola dei sunt. 4.6.6 Hippolytus.Hippolytus werd vóór 160 in het Griekse Oosten geboren. Hij zou volgens Photius een leerling van Ireneüs zijn en priester in Rome onder paus Victor (189-198). Hij leerde een subordinationisme als bestrijding van het modalisme. In 235 werd hij "tegenpaus" van paus Pontianus, onder de vervolging van Maximus Thrax. Pontianus deed tijdens zijn leven afstand. Men koos Antherus. Het kan zijn dat hierdoor het schisma beëindigd werd. Ze werden beiden naar Sardinië verbannen, waar zij zich waarschijnlijk verzoend hebben. Zij zijn beiden de marteldood gestorven. Zijn werken zijn m.n. verzamelingen van theologische meningen enz. Hij is niet zo een zelfstandig denker. 4.6.7 Pausbrieven uit de 3de eeuw.Wij bezitten brieven van de pausen Callixtus (217-222), Pontianus (230-235), Cornelius (251-3), Lucius I (253-4); Stefanus I (254-7); Xystus (=Sixtus) II (257-8); Dionysius (259-68). 4.7 Belangrijke kerkvaders uit de derde en vierde eeuw vóór Nicea (325)Hier vermelden wij enkel de H. Cyprianus (+258) 4.8 De eigenlijke kerkvaders (hoogpatristiek).Het zich uitdrukkelijk beroepen op het getuigenis van het verleden, d.w.z. de voorgangers (m.n. vroegere bisschoppen) vinden we pas vanaf de vierde eeuw wat regelmatiger. Vanaf die tijd werd het begrip "vader" steeds meer gebruikt. Nl. de vader is verwijst naar de vorige generatie, de opvoeder, de traditie, het gezag ... . De meeste kerkvaders zijn bisschoppen. Er zijn echter ook enkele priesters (H. Hiëronymus) bij, een diaken (H. Efrem de Syriër) en één leek bij (H. Prosper van Aquitanië (390-455)).
zijn belangijke figuren o.a.
Grote figuren in het Oosten zijn (inclusief de vier reeds genoemde "groten"):
De indeling, scholen en kenmerken van de latere kerkvaders zullen als wij hen bespreken aan de orde komen. 4.9 Late patristiek.
5 De uitgaven van de teksten van de kerkvaders.Het valt buiten het bestek van deze cursus om een geschiedenis te geven van de overlevering en uitgave van de teksten van de kerkvaders. 6 Voetnoten |