Ambrosius, Teksten

Uit Theowiki


1 Ambrosius. Excerpt uit De Sacramentis

1.1 Literatuur.

  • Ambrosius van Milaan, Twee verhandelingen over de geheimen, vertaald en ingeleid door F. Vromen, Brugge / Utrecht, Desclée de Brouwer, 1964.
  • Ambroise de Milan, Des Sacraments. Des Mystères. Explication du symbolen, ed. Bernard Botte, Paris, Cerf, 1961 (= SC 25bis).

1.2 Inleiding.

Weinig geschriften uit de patristische tijd brengen ons in een zo direct contact met het kerkleven van de christelijke oudheid als de catechesen van Ambrosius voor de pasgedoopten gehouden heeft om hun de riten, waardoor zij christen geworden zijn, uit te leggen.
De geschriften verschaffen een blik in de Milanese Kerk in de 4e eeuw. Temidden van de groep dopelingen stond eens St. Augustinus.
De exegese en manier van omgaan met de Schrift en de doopritus in deze catechsen is ongewoon. De gedachtenwereld, het gebruik van analogie en typologie (interpretatie van bepaalde onderdelen van de rite als ... voorzetting van een O.T. beeld, gebeurtenis). Allen spreken zij van die typoi, die ieder ingewijde dient te verstaan: de zondvloed, het water uit de rots, de doortocht door de Rode Zee, het Jordaanbad van Naäman, de lamme van Bethesda en de blindgeborene, die zich waste in de vijver van Siloë.
Ditzelfde gedachtengoed vinden wij overigens ook in de Christelijke kunstuitingen van die tijd.
Wij bezitten deze catechesen in een dubbele versie bezitten: het werkje, dat de titel draagt De mysteriis, en een uitgebreider en taalkundig nogal verschillend werk, dat men naar de beginwoorden De Sacramentis noemt. De Sacramentis is de vrije levendige improviserende stijl van Ambrosuis. De Mysteriis is een literaire bewerking ervan. Bij De Sacramentis wijst alles op een levendige, vrije improvisatie: de los geconstrueerde zinnen, de steeds terugkerende korte vragen, de markante, hyperkorte verhaaltrant. Zo heeft Augustinus Ambrosius horen spreken en hij heeft het nooit meer vergeten. Wij lezen in zijn Confessiones: "En ik kwam te Milaan bij bisschop Ambrosius, die op de gehele aarde tot de beste mensen gerekend werd, Uw vrome vereerder, wiens prediking in die tijd vol opgewektheid aan Uw volk het vette van de tarwe bood en de vreugdeolie en de nuchtere dronkenschap des wijns... en ik schepte behagen in de zoetvloeiendheid van zijn voordracht, die hoewel van meer ontwikkeling getuigend toch minder opwekkend en strelend was dan die van Faustus wat betreft de manier van spreken. Maar de inhoud kon onmogelijk vergeleken worden.'" Ambrosius is het geweest, die Augustinus de H. Schrift heeft leren smaken, en wat dat betekent, blijkt uit de werken, die de bisschop van Hippo ons heeft nagelaten.
Een datering van De Sacramentis is zeer moeilijk, waarschijnlijk tussen 380 en 395. Het is zeker dat de zes catechesen van De Sacramentis gehouden zijn op de zes dagen van de Paasweek. Hier wordt net zoal bij Cyrillus van Jeruzalem en andere vaders de uitleg van de initiatie pas achteraf gegevens, als de riten in hun mysterieuze indrukwekkendheid reeds voltrokken zijn. Het is de tijd waarin de "disciplina arcana" zijn hoogtij viert. Eerst als de catechumenen volledig "gelovigen" geworden zijn, onthult Ambrosius hun de volle zin van de inwijdingsritus, waardoor zij in de kerkgemeenschap zijn opgenomen. Twee dagen spreekt hij over het doopsel en zijn riten. De derde dag geeft hij uitleg van de Milanese ceremonie van de voetwassing, die op het doopsel volgde, en van het Vormsel en de daarop volgende tocht naar het altaar in de basilica. Op donderdag spreekt hij eindelijk over die eerste viering van de Eucharistie. Hierin zijn heel oude fragmenten van het eucharistisch hooggebed te vinden. De catechese van vrijdag is een voortzetting van het onderricht over de Eucharistische liturgie. Hij spreekt dan over de communieritus en betrekt drie Schriftteksten in zijn catechese, die in de gehele traditie van de christelijke initiatie een kapitale rol gespeeld hebben: psalm 22: De Heer is mijn Herder, het Hooglied en het Onze Vader, dat hij vers na vers becommentarieert. Daarmee is de eigenlijke initiatie voltooid.
Het doopritueel van Milaan heeft enkele kleine verschillen met die Rome en Afrika. De eigenlijke doopplechtigheid begint met de inleidende Effeta-ritus of Apertio. Terwijl deze Effeta-ritus overal elders op de ochtend van Paaszaterdag plaatshad, beschrijft Sint-Ambrosius hem als de directe inzet van de nachtelijke doopplechtigheid. De bisschop voltrekt deze ritus buiten het eigenlijke doophuis door oren en neus van de catechumeen aan te raken met de evangelische woorden: "Effeta, dat wil zeggen: Ga open", en Sint-Ambrosius betrekt deze opening van de oren op de vragen naar het geloof, die de doop-forma zijn.
Onmiddellijk daarna volgt het binnenvoeren in het baptisterium waar de christelijke zalving plaats heeft voor de strijd met de duivel, die volgen gaat. Het gehele lichaam van de catechumeen wordt, nadat hij zijn klederen afgelegd heeft, door een priester en een diaken met catechumenenolie gezalfd. De catechumeen spreekt daarna zijn tweevoudige verzaking aan de duivel uit; hij doet dit naar het westen gekeerd, de wereld van de duisternis en symbool van de onderwereld, en bevestigt dat zijn verzaking door zich om te keren naar het oosten, de richting van het opgaande licht, symbool van Christus, de Zon van de gerechtigheid. Oorspronkelijk sprak de catechumeen deze verzaking uit, terwijl hij al in het doopwater stond en de onmiddellijke pendant van de verzaking werd gevormd door de drievoudige geloofsbelijdenis waarin de dopeling gedoopt werd, met andere woorden: het drievoudig "Credo" als antwoord op de geloofsvragen. In Milaan is de afzwering al van de eigenlijke doopdaad gescheiden, doordat de wijding van het doopwater er is tussengeschoven. Eerst na deze wijding dalen de catechumenen af in het water. Zij worden letterlijk gedoopt in hun drievoudige geloofsbelijdenis, want de interrogationes de fide en hun antwoord: Credo vormen in de oude Kerk de sacramentele formule van het Doopsel. Zo wordt het Doopsel zelf de grote geloofsbelijdenis, het sacramentum fidei.
Onmiddellijk na de doop ontvangen de dopelingen van de bisschop de zalving met chrisma, en daarop volgt dan een ritus, die kennelijk het voorwerp is van een vrij scherpe controverse: de voetwassing. Als Ambrosius er over spreekt, is hij verplicht met zwaar bewijsmateriaal deze gewoonte van de Kerk van Milaan te rechtvaardigen. Die bewijzen zijn voor ons niet erg overtuigend meer en zij wekken veeleer de indruk, dat deze voetwassing op dit moment zeker niet de gelukkigste vinding geweest is, die buiten Milaan dan ook maar weinig weerklank gevonden heeft.
Uit De Mysteriis blijkt, dat de dopelingen daarna hun witte kleed ontvingen en vervolgens opnieuw voor de bisschop verschenen voor de voltooiing van hun initiatie door het Vormsel. Er wordt gesproken over een kruisteken op het voorhoofd, maar uit niets valt met zekerheid op te maken, dat deze met een zalving gepaard ging.
Daarmee zijn de neofieten geheel ingewijd en volgt de eerste deelname aan de Eucharistie, het sacramentum unitatis. Tijdens de hele Paasweek, die dan volgt, staan zij in hun witte doopklederen rond het altaar te kijken en te luisteren naar al dat nieuwe. Op de achtste dag begint voor hen het gewone christenleven als één van de velen van de Kerk van Milaan.

1.3 Over de geheimen. Eerste Catechese

I,1Ik ga nu spreken over de sacramenten, die jullie ontvangen hebben en waarvan de uitleg niet eerder gegeven mocht worden. Want in de Christen komt het geloof op de eerste plaats. Daarom geeft men in Rome de naam gelovigen dan ook aan hen, die gedoopt zijn, en onze vader Abraham is door het geloof gerechtvaardigd, niet door de werken.[1] Jullie hebben het doopsel ontvangen, jullie zijn gelovigen geworden. Want het staat mij niet vrij iets anders te veronderstellen; jullie zouden immers niet tot de genade geroepen zijn, als Christus jullie niet zijn genade waardig geoordeeld had.
2. Welnu dan: wat hebben wij zaterdag verricht? De "opening", nietwaar:[2] deze geheimvolle riten van de opening zijn gevierd, toen de bisschop jullie oren en neus heeft aangeraakt. Wat betekent dat? In het Evangelie raakte onze Heer Jezus Christus, toen een doofstomme bij Hem gebracht werd, diens oren en diens mond aan; de oren, omdat hij doof, de mond, omdat hij stom was; en zei Effeta.[3] Dat is een Hebreeuws woord, dat in onze taal betekent: "Ga open!" Daarom heeft dus de bisschop jullie oren aangeraakt, opdat je oren geopend zouden worden voor het woord en de toespraak van de bisschop.
3. Maar jullie vragen mij: "Waarom de neus?" In het Evangelie raakte Hij de mond aan, omdat het een stomme was, en zo kreeg deze, omdat hij over de hemelse geheimen niet spreken kon, van Christus de spraak. En daarenboven betrof het daar een man, terwijl hier vrouwen gedoopt worden en de reinheid van de dienaar niet even groot is als die van zijn Heer want daar deze laatste de zonden kwijtscheldt, en aan de eerste zijn zonden vergeven worden, hoe kan men hen dan vergelijken? - daarom raakt de bisschop uit eerbied voor de handeling en voor zijn functie niet de mond maar de neus aan. Waarom de neus? Opdat jullie de goede geur zouden ontvangen van de eeuwige liefde, opdat jullie kunnen zeggen: "Wij zijn de goede geur van Christus voor God",[4] zoals de heilige Apostel gezegd heeft, en de geur van het geloof en van de godsdienstigheid in zijn volheid in jullie moge zijn.

II,4. Wij zijn bij de doopvont gekomen, jullie zijn binnengegaan, jullie zijn gezalfd. Denk na, wie jullie gezien hebben; denk na, wat jullie gezegd hebben, herinner het je met zorg. Een diaken is jullie tegemoet getreden, een priester is jullie tegemoet getreden. Jullie zijn gezalfd als een atleet voor Christus, alsof jullie in deze wereld moesten gaan worstelen; jullie hebben je verbonden om al worstelend te strijden. Wie worstelt, heeft iets waar hij op hoopt: waar strijd is, daar is een zegekrans. Jullie worstelen in de wereld, maar worden gekroond door Christus en voor jullie strijd in de wereld worden jullie gekroond. Want ofschoon het loon in de hemel is, bevindt zich hier op aarde toch wat dat loon verdient.
5. Toen men jullie vroeg: "Verzaken jullie aan de duivel en aan zijn werken?"[5] wat hebben jullie toen geantwoord? "Ik verzaak." "Verzaken jullie aan de wereld en haar lusten?" Wat hebben jullie geantwoord? "Ik verzaak." Wees je woord indachtig en vergeet nooit wat uit jullie verbintenis volgt. Als jullie een mens een schuldbrief gegeven hebben, zijn jullie een verplichting aangegaan om geld aan hem te geven; dan zijn jullie daaraan gebonden en als jullie weerstand bieden dan verplicht de schuldeiser jullie. Als jullie protesteren gaat hij naar de rechter, en daar worden jullie door je schuldbrief in het ongelijk gesteld.
6. Denk na, waar jullie je belofte gedaan hebben en aan wie je haar gedaan hebt. Jullie hebben de diaken gezien, maar hij is de dienaar van Christus. Jullie hebben hem dienst zien doen vóór het altaar. Je schuldbrief wordt dus niet op aarde bewaard maar in de hemel. Denk eens na, waar jullie de hemelse geheimen ontvangen. Als hier het Lichaam van Christus is, dan zijn hier ook de engelen: "waar het lichaam is, daar zijn ook de adelaars",[6] hebben jullie in het Evangelie gelezen. Waar Christus' Lichaam is, daar zijn ook de adelaars, die gewoon zijn te vliegen om zo het aardse te ontvluchten, het hemelse te zoeken. Waarom zeg ik dit? Omdat ook alle mensen, die Christus aankondigen, engelen zijn en ingelijfd schijnen te worden in de rangen van de engelen.
7. Hoe? Luister! De doper was Johannes, iemand die uit een man en een vrouw geboren was. En toch, hoor: ook hij is een engel: "Zie Ik zend mijn engel voor Uw aanschijn uit en hij zal Uw weg voor u bereiden."[7] Luister ook naar het volgende. De profeet Maleachi zegt: "De lippen van de priester bewaren de wijsheid en uit zijn mond wil men de wet vernemen; hij immers is een engel van de almachtige God."[8] Dit zeggen wij om de heerlijkheid van het priesterschap te verkondigen, en niet om iets aan onze persoonlijke verdienste toe te schrijven.
8. Jullie hebben dus verzaakt aan de wereld, jullie hebben verzaakt aan het werelds leven. Wees op je hoede. Wie geld schuldig is, denkt steeds aan zijn schuldbrief. En jullie, die aan Christus het geloof verschuldigd zijn, bewaar dat geloof, dat veel kostbaarder is dan geld. Want het geloof is een eeuwig vermogen, geld een tijdelijk. Weest ook jullie daarom steeds indachtig wat jullie beloofd hebben: dan zullen jullie meer op je hoede zijn. Als je je belofte houdt, behoud je ook je schuldbrief.

III,9. Daarna zijn jullie naderbij gekomen, jullie hebben de doopvont gezien, jullie hebben ook de bisschop gezien bij de doopvont. Ook kan ik er niet aan twijfelen, dat in jullie hart misschien diezelfde gedachte is opgekomen als die in de Syriër Naäman, die hoewel hij gereinigd werd, toch van tevoren had getwijfeld. Waarom? Ik zal het jullie zeggen. Luister!
10. Jullie zijn binnengegaan, jullie hebben water gezien, jullie hebben de bisschop gezien, jullie hebben de diaken gezien. Wellicht heeft de een of ander gezegd: Is dat alles? Inderdaad, dat is alles, werkelijk alles, waar alle onschuld, alle godsdienstigheid, alle genade, alle heiliging is. Jullie hebben gezien wat jullie hebben kunnen zien met de ogen van je lichaam en met een menselijke blik; niet gezien hebben jullie wat bewerkt wordt, maar enkel wat men zien kan. Wat men niet ziet is veel groter dan wat men ziet, omdat wat men ziet, tijdelijk is, maar wat men niet ziet, eeuwig is.[9]
IV,11. Laten wij dan beginnen met te zeggen - let op wat ik beloof en eis het op! - Wij hebben bewondering voor de heilsgeheimen van de Joden, die aan onze vaderen geschonken zijn, en die voortreffelijk zijn vooreerst omwille van de ouderdom van die sacramenten en vervolgens omwille van hun heiligheid. Nu beloof ik dit waar te maken, dat de sacramenten van de christenen goddelijker zijn en ouder dan die van de Joden.
12. Wat is er vergelijkbaar met de doortocht van het Joodse volk door de zee en hoe kunnen wij met dat al nog over een doopsel spreken? Toch zijn de Joden, die er doorheen getrokken zijn, allen gestorven in de woestijn. Hij daarentegen, die door deze doopvont heentrekt, dat wil zeggen: vanuit het aardse naar het hemelse - want dit is een doortocht en daarom een Pascha, hetgeen betekent "zijn doortocht", een doortocht vanuit de zonde naar het leven, vanuit de schuld naar de genade, vanuit de bezoedeling naar de heiliging, - die door deze doopvont heentrekt, sterft niet maar verrijst.

V,13. Naäman nu was melaats.[10] Een slavin zei tot zijn vrouw: "Als mijn meester gereinigd wil worden, laat hij dan naar het land van Israël gaan: daar zal hij degene vinden, die hem van zijn melaatsheid verlossen kan." Zij zei dit tot haar meesteres, deze vrouw zei het aan haar man, Naäman zei het aan de koning van Syrië, en deze zond hem, omdat hij zijn gunsteling was, naar de koning van Israël. De koning van Israël vernam, dat men iemand tot hem gezonden had om hem van zijn melaatsheid te laten genezen, en scheurde zijn kleed. Toen liet de profeet Elisa hem zeggen: "Waarom hebben jullie Uw kleed gescheurd, alsof er geen God is, die bij machte is om een melaatse te reinigen? Zend hem naar mij." Hij zond hem. Bij zijn aankomst sprak de profeet tot hem: "Ga, daal af in de Jordaan, dompel u er in onder en je zal genezen zijn".
14. Hij nu begon na te denken en bij zichzelf te zeggen: "Is dat alles? Van Syrië ben ik naar het land van Juda gekomen en nu zegt men mij: Ga naar de Jordaan, dompel u er in onder en je zal genezen zijn! Alsof er geen betere rivieren in mijn eigen land zijn!" Zijn dienaren zeiden tot hem: "Heer, waarom doet U niet wat de profeet gezegd heeft? Doe het liever en probeer het." Toen ging hij naar de Jordaan, dompelde zich erin onder en kwam er genezen uit.
15.Wat betekent dit nu? Jullie hebben water gezien, maar niet ieder water geneest; slechts dat water geneest, hetwelk de genade van Christus bevat. Er is verschil tussen het element en de heiliging, tussen de daad en de uitwerking. De daad gebeurt met water, de uitwerking komt van de Heilige Geest. Het water geneest niet, tenzij de Heilige Geest neergedaald is en dat water geheiligd heeft. Jullie hebben immers gelezen, dat onze Heer Jezus Christus, toen Hij het voorbeeld van het doopsel gaf, tot Johannes kwam en Johannes tot Hem zeide: "Ik moet door U gedoopt worden en nu komt U naar mij."[11] Christus antwoordde hem: "Laat het nu toe, want zo betaamt het ons alle gerechtigheid te vervullen." Zie, hoe alle gerechtigheid in het doopsel is neergelegd.
16. Waarom is Christus afgedaald, tenzij om ons vlees te reinigen, het vlees, dat Hij uit onze natuur heeft aangenomen? Want voor Christus was geen afwassing van eigen zonden nodig, omdat Hij geen zonde gedaan heeft[12] maar voor ons was zij nodig, die onderhevig blijven aan de zonde. Welnu als dit doopsel dan om onzentwille plaats heeft, dan wordt voor ons deze ritus ingesteld, aan ons geloof deze ritus voorgehouden.
17. Christus daalde af, Johannes stond erbij en doopte . en zie in de gedaante van een duif daalde de Heilige Geest neder.[13] Niet een duif daalde neder maar de gedaante van een duif. Herinner jullie wat ik jullie gezegd heb. Christus heeft het vlees aangenomen, niet de gedaante van het vlees, maar de werkelijkheid van ons vlees, Christus heeft werkelijk het vlees aangenomen. De Heilige Geest echter is in de gedaante van een duif, niet in de werkelijkheid van een duif, maar in de gedaante van een duif uit de hemel neergedaald. Dit nu zag Johannes en hij geloofde.
18. Christus daalde af, ook de Heilige Geest daalde af. Waarom daalde eerst Christus af en daarna de Heilige Geest, terwijl de gebruikelijke ritus van het doopsel inhoudt, dat eerst de doopvont gewijd wordt en eerst dan afdaalt die gedoopt moet worden? Want onmiddellijk als de bisschop binnentreedt, spreekt hij een bezwering uit over dit schepsel, het water, daarna bidt hij een aanroeping en een gebed, opdat de doopvont geheiligd worde en de eeuwige Drievuldigheid aanwezig zij. Christus daarentegen daalde eerst af, de Geest is gevolgd. Waarom? Opdat de Heer Jezus niet de indruk zou wekken alsof Hij zelf behoefte had aan een heiligend Sacrament, maar opdat Hijzelf zou heiligen en ook de Geest zou heiligen.
19. Christus daalde dus af in het water en de Heilige Geest daalde neder als een duif. En ook God de Vader sprak vanuit de hemel.[14] Hier hebben jullie de tegenwoordigheid van de Drievuldigheid.

VI,20. Dat er in de Rode Zee een voorafbeelding van dit doopsel geweest is, zegt de Apostel met de woorden: "want onze vaderen zijn allen gedoopt in de wolk en in de zee",[15] en hij voegde er aan toe: "Dit alles nu is hun overkomen als voorafbeelding."[16] Hun als voorafbeelding maar ons in werkelijkheid. Toen had Mozes zijn staf in de hand, het volk van de Joden was geheel ingesloten. De Egyptenaar drong met zijn soldaten op aan de ene kant, en aan de andere kant werden de Hebreeën door de zee ingesloten; zij konden noch de zee oversteken, noch terugkeren in de richting van de vijand. Zij begonnen te morren.[17]
21. Laat je niet verleiden door het feit, dat zij verhoord werden. Hoewel de Heer hen verhoord heeft, zijn toch zij, die gemord hebben, niet vrij van schuld. Je plicht is het juist om, als je in nood verkeert, te geloven dat je gered zult worden, en niet te mopperen; om te roepen, te bidden, maar geen verwijt te laten horen.
22. Mozes hield zijn staf in de hand en leidde het volk van de Hebreeën 's nachts in de lichtkolom en overdag in de wolkkolom.[18] Het licht, wat is dat anders dan de waarheid, want deze straalt een duidelijk en helder licht uit. De lichtkolom, wie is dat anders dan Christus de Heer, die de duisternis van het ongeloof verdreven heeft, het licht van de waarheid en de genade van de Geest in de harten van de mensen heeft ingestort? Maar de wolkkolom daarentegen is de Heilige Geest. Het volk was in de zee en de lichtkolom ging voor hen uit; achter hen volgde de wolkkolom als een overschaduwing van de Heilige Geest. Jullie zien dat ons in de Heilige Geest en in het water het oerbeeld van het doopsel getoond is.
23. Ook in de zondvloed was toen reeds een voorafbeelding van het doopsel aanwezig,[19] en toch bestonden de Sacramenten van de Joden nog niet. Als dus de voorafbeelding van dit doopsel er eerder geweest is, zie je, dat de Sacramenten van de Christenen ouder zijn dan die van de Joden.
24. Maar met het oog op de zwakheid van onze stem en rekening houdend met de tijd moge het voor vandaag voldoende zijn uit de heilige doopvont nog iets van haar geheimen geput te hebben. Morgen zal ik jullie, als de Heer mij voldoende stem of zelfs stem in overvloed geeft, hierin vollediger onderrichten. Jullie heiligheid moet echter een gewillig oor, een ontvankelijker geest hebben, opdat jullie hetgeen wij verzamelen kunnen uit de tekst van de Schrift en jullie zullen hebben meegedeeld, ook zullen kunnen onthouden, opdat jullie de genade mogen bezitten van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, de Drievuldigheid, aan wie de altijddurende heerschappij is van alle eeuwigheid en nu en altijd en in alle eeuwen van de eeuwen. Amen.

1.4 Over de geheimen. Vierde Catechese.

I,1. Onder het Oude Verbond waren de priesters gewoon dikwijls in de eerste tent binnen te gaan: in de tweede tent trad slechts eenmaal per jaar de hogepriester binnen. Dit is duidelijk wat de Apostel Paulus (in de Brief) aan de Hebreeën uitlegt, als hij hun het gehele verloop van het Oude Testament in herinnering roept. In die tweede tent nu bevond zich het manna, daar bevond zich ook de staf van Aäron, die verdord was en daarna toch weer was gaan bloeien, en het reukofferaltaar.[20]
2. Wat is de bedoeling hiervan? Dat jullie mogen begrijpen, welke die tweede tent is, waarin de bisschop jullie heeft binnengeleid en waarin de hogepriester volgens de gewoonten, slechts éénmaal per jaar binnentreedt.[21] namelijk het doophuis, waar de staf van Aäron gebloeid heeft. Eerst was hij dor, daarna heeft hij weer gebloeid.[22] Ook jullie waren dor en zijn in de stroom van de doopvont weer opnieuw beginnen te bloeien. Jullie waren dor door je zonden, jullie waren dor door je dwalingen en fouten, maar jullie zijn reeds beginnen vrucht te dragen, nu jullie geplant zijn bij de waterstromen.[23]
3. Maar misschien zullen jullie zeggen: Wat heeft dit nu met het volk te maken, als de priesterstaf dor was en weer is gaan bloeien? Het volk zelf, is dat niet een priesterlijk volk? Tot hen is gezegd: "Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilig volk",[24] zoals de Apostel Petrus zegt. Elkeen wordt gezalfd voor het priesterschap, wordt gezalfd voor het koningschap, maar het is een geestelijk koningschap en een geestelijk priesterschap.
4. In de tweede tent bevindt zich eveneens het reukofferaltaar. Het is een reukofferaltaar, dat altijd een goede geur verspreidt. Zo zijn ook jullie van nu af de goede geur van Christus, er is geen spoor van zonde meer in jullie, geen reuk van ernstige dwaling.

II,5. Vervolgens moesten jullie tot het altaar naderen. Jullie zijn op weg gegaan, de engelen hebben toegezien, zij hebben jullie zien naderen en die menselijke natuur, die vroeger bezoedeld was door de duistere onreinheid van de zonden, hebben zij plotseling zien schitteren. Daarom hebben zij dan ook gezegd: "Wie is zij, die daar geheel wit opstijgt uit de woestijn?"[25] Ook de engelen zijn dus vol bewondering. Willen jullie weten, waarom zij vol bewondering zijn? Luister naar de Apostel Petrus, die zegt, dat aan ons geschonken is, "wat zelfs de engelen verlangen te zien."[26] Hoor nogmaals! "Wat geen oog heeft gezien, staat er, en geen oor heeft gehoord, dat heeft God bereid voor hen die Hem liefhebben."[27]
6. Geef je nu rekenschap, van wat je ontvangen hebt. De heilige profeet David heeft deze gave in een voorafbeelding gezien en hij heeft er naar verlangd. Willen jullie weten, hoe hij er naar verlangd heeft? Luister weer naar wat hij zegt: "Besprenkel mij met hysop en ik zal gereinigd worden; Gij zult mij wassen en ik zal witter worden dan sneeuw."[28] Waarom? Omdat sneeuw wel wit is, maar spoedig door een of andere verontreiniging goor wordt en zijn schoonheid verliest; terwijl deze genade, die gij ontvangen hebt, als gij bewaart wat gij ontvangen hebt, altijddurend en onvergankelijk is.
7. Jullie waren dus vol verlangen op weg, aangezien jullie immers:... een zo grote genade gezien hadden; jullie waren vol verlangen op weg naar het altaar om daar het sacrament te ontvangen. Jullie ziel zegt: "Ik zal naderen tot het altaar van mijn God, tot God, die mijn jeugd verblijdt."[29] De ouderdom van jullie zonden hebben jullie afgelegd, de jeugd van de genade hebben jullie aangetrokken. Dit hebben de hemelse sacramenten in jullie bewerkt. Luister nog eens naar Davids woord: "Uw jeugd zal verjongd worden als die van de adelaar."[30] Jullie zijn begonnen een goede adelaar te zijn, die naar de hemel opwiekt en het aardse versmaadt. Goede adelaars omgeven het altaar, want "waar het lichaam is daar zijn ook de adelaars."[31] Het altaar is het beeld van het lichaam, en Christus' lichaam ligt op het altaar. Jullie zijn adelaars, verjongd door de afwassing van de zonde.

III,8. Jullie zijn bij het altaar gekomen, jullie hebben Uw aandacht gevestigd op de sacramenten, die op het altaar lagen en jullie hebben je ongetwijfeld verbaasd over dit schepsel: want het was maar een gewoon en bekend schepsel.
9. Misschien heeft iemand gezegd: Aan de Joden heeft God zo'n grote gunst bewezen, Hij heeft hun manna uit de hemel doen regenen.[32] Wat heeft Hij méér gegeven aan zijn gelovigen, wat heeft Hij méér geschonken aan hen, die Hij méér beloofd heeft?
10. Luister goed wat ik zeg: de geheimen van de Christenen zijn ouder dan die van de Joden en de sacramenten van de Christenen zijn daarenboven goddelijker dan die van de Joden. Hoezo? Luister! De Joden, wanneer zijn die ontstaan? Vanaf Juda natuurlijk, de achterkleinzoon van Abraham; of, als je het zo wil verstaan, vanaf de Wet: dat wil zeggen, vanaf het moment, dat zij Gods wetboek mochten ontvangen. Met het oog op de achterkleinzoon van Abraham werden zij dus ten tijde van de heilige MozesJoden genoemd. Toen liet God voor de morrende Joden manna uit de hemel regenen, maar voor jullie is de voorafbeelding van deze sacramenten hier daaraan voorafgegaan, toen Abraham leefde, toen hij driehonderd achttien dienaren verzamelde en uittrok, de vijanden achtervolgde, en zijn neef uit zijn gevangenschap bevrijdde. Toen kwam hij als overwinnaar terug en de priester Melchisedech kwam hem tegemoet en offerde brood en wijn.[33] Wie had brood en wijn? Niet Abraham had ze. Maar wie had ze dan? Melchisedech. Hij is dus de maker van de sacramenten. Wie is Melchisedech, wiens naam betekent koning van gerechtigheid, koning van vrede?[34] Wie is die koning van gerechtigheid? Kan soms een mens koning van gerechtigheid zijn? Wie is dan koning van gerechtigheid, tenzij de gerechtigheid Gods? Wie is Gods vrede, Gods wijsheid? Hij, die zeggen kon: "Mijn vrede geef Ik u, mijn vrede laat Ik u."[35]
11. Begrijp dan allereerst, dat de geheimen, die jullie ontvangen ouder zijn dan de geheimen, die de Joden beweren te bezitten, en dat het Christenvolk eerder ontstaan is dan het Joodse volk; maar wij in onze voorbestemming, zij in hun naam.
12. Melchisedech offerde van de halve brood en wijn. Wie is Melchisedech? "Zonder vader, staat er geschreven, zonder moeder, zonder stamboom, terwijl zijn dagen geen begin hebben, en zijn leven geen einde, gelijkend op de Zoon van God."[36] Dit staat in de brief aan de Hebreeën. "Zonder vader, zegt die, en zonder moeder." Zonder moeder is de Zoon Gods door hemelse voortbrenging geboren, omdat Hij alleen uit God de Vader geboren is. En anderzijds is Hij zonder vader geboren, toen Hij geboren werd uit een maagd. Want Hij is niet voortgebracht uit mannelijk zaad, maar geboren uit de Heilige Geest en de Maagd Maria, voortgekomen uit een maagdelijke schoot. Omdat hij in alles gelijk was aan de Zoon Gods, was Melchisedech ook priester, want priester is ook Christus, tot wie gezegd wordt: "Jullie zijn priester voor immer op de wijze van Melchisedech."[37]
IV,13. Wie anders is dus de maker van de sacramenten dan de Heer Jezus? Deze sacramenten zijn uit de hemel gekomen, want het plan ervoor komt geheel uit de hemel. Intussen is het een groot en goddelijk wonder, dat God voor het volk manna uit de hemel liet regenen, en het volk niet bezweek en te eten had.
14. Jullie zeggen misschien: Het is mijn eigen alledaagse brood! Maar dit brood is brood vóór de sacramentele woorden; zodra de consecratie heeft plaats gehad wordt het brood het vlees van Christus. Laten wij dit nu bewijzen. Hoe kan wat brood is het lichaam van Christus zijn? Door welke woorden vindt de consecratie plaats en van wie zijn die woorden? Van de Heer Jezus. Want al het andere wat daarvóór gezegd wordt, wordt door de bisschop gezegd: men brengt lof aan God, richt tot Hem een gebed, bidt voor het volk, voor de koningen en voor alle overigen; maar zodra het ogenblik gekomen is waarop het eerbiedwaardig sacrament tot stand gebracht moet worden, bedient de bisschop zich niet langer van zijn eigen woorden, maar bedient hij zich van de woorden van Christus. Dus Christus' woord brengt dit sacrament tot stand.
15. Welk is dat woord van Christus? Dat woord natuurlijk waardoor alles gemaakt is. De Heer heeft bevolen: de hemel is gemaakt; de Heer heeft bevolen: de aarde is gemaakt; de Heer heeft bevolen: de zeeën zijn gemaakt; de Heer heeft bevolen: de gehele schepping is voortgebracht. Jullie zien dus hoe werkdadig het woord van Christus is. Als dus het woord van de Heer Jezus zulk een kracht bevat, dat begint te zijn wat nog niet was, hoeveel te meer kan het dan bewerken, dat hetgeen reeds was, is en in iets anders veranderd wordt. Er was geen hemel, er was geen zee, er was geen aarde, maar luister wat David zegt: "Hij sprak, en zij werden gemaakt, Hij gaf het bevel en zij werden geschapen".[38]
16. Dus - om antwoord te geven - vóór de consecratie was het niet het lichaam van Christus, maar na de consecratie, zeg ik jullie, vanaf dat moment is het het lichaam van Christus. Hij heeft gesproken en het is gemaakt, Hij heeft bevolen en het is geschapen. Jullie bestonden reeds, maar jullie waren een oud schepsel; nadat jullie geconsacreerd zijn, zijn jullie begonnen een nieuw schepsel te zijn. Willen jullie weten, hoe je een nieuw schepsel bent? Ieder, zo staat er, die in Christus is, is een nieuw schepsel.[39]
17. Luister dan, hoe het woord van Christus ieder schepsel verandert en de wetten van de natuur verandert, wanneer Hij dat wil. Jullie vragen: hoe? Luister: laten wij als allereerste voorbeeld zijn eigen geboorte nemen. Bij de gewone gang van zaken wordt een mens slechts geboren uit een man en een vrouwen uit hun echtelijke gemeenschap. Maar omdat de Heer het gewild heeft, omdat Hij dit mysterie verkozen heeft, is Christus uit de Heilige Geest en een maagd geboren, Hij, de middelaar tussen God en de mensen, de mens Jezus Christus.[40] Jullie zien dus, dat tegen de wetten en het verloop van de natuur in een mens geboren is uit een maagd.
18. Luister naar een ander voorbeeld. Het volk van de Joden werd door de Egyptenaren in het nauwgedreven: de zee sneed hun de pas af. Op Gods bevel raakte Mozes met zijn staf de wateren aan en de golven weken uiteen,[41] vanzelfsprekend niet krachtens hun natuurlijke gedragingen, maar krachtens de genade van een bevel uit de hemel. Nog een ander voorbeeld. Het volk leed dorst, het kwam bij een bron. De bron was zilt, de heilige Mozes wierp hout in de bron en de bron, die zilt was, werd zoet,[42] dat wil zeggen: zij veranderde een eigenschap van haar natuur en ontving de zoetheid van de genade. Luister ook nog naar een vierde voorbeeld. Het ijzer van een bijl was in het water gevallen: als ijzer zonk het volgens zijn natuurlijke eigenschap omlaag. Elisa stak de steel in het water, onmiddellijk kwam het ijzer omhoog en dreef op het water,[43] vanzelfsprekend in strijd met zijn natuurlijke eigenschap, want het is een stof, die zwaarder is dan het element water.
19. Begrijpen jullie uit dit alles niet wat het hemels woord al niet bewerken kan? Als het gewerkt heeft in een aardse bron, als het hemels woord in andere dingen gewerkt heeft, zou het dan niet werken in de hemelse sacramenten. Jullie weten nu dus, dat het brood het lichaam van Christus wordt en dat er wijn, dat er water in de kelk wordt gegoten, maar dat het bloed wordt door de hemelse consecratie.
20. Maar misschien zeggen jullie: "Ik zie geen gedaante van bloed." Maar het is er het symbool van.[44] Want zoals jullie een symbool van de dood hebben ondergaan, zo drinken jullie ook een symbool van het kostbaar bloed, opdat het bloed jullie niet met afschuw zou vervullen en de prijs van de verlossing toch zijn uitwerking kan hebben. Jullie weten nu dus, dat hetgeen je ontvangt, het lichaam van Christus is.

V,21. Willen jullie zeker zijn dat men door hemelse woorden consacreert? Luister, welke die woorden zijn. De bisschop zegt: "Maak ons deze offergave rechtskrachtig, geestelijk, welgevallig, omdat zij het beeld is van het lichaam en bloed van onze Heer Jezus Christus. Die daags voor Hij ging lijden, brood in zijn heilige handen nam, opzag naar de hemel tot U, heilige Vader, almachtige, eeuwige God, het met dankzegging zegende, brak en het gebroken aan zijn apostelen en leerlingen gaf, zeggende: 'Neemt en eet allen hiervan, want dit is mijn lichaam, dat voor de velen gebroken zal worden.'"
22. Let op! "Insgelijks nam Hij ook, nadat het avondmaal gehouden was daags voordat Hij ging lijden, deze kelk, zag op naar de hemel tot U, heilige Vader, almachtige, eeuwige God, zegende hem met dankzegging en gaf hem aan zijn apostelen en leerlingen zeggende: Neemt en drinkt allen hiervan, want dit is mijn bloed." Zie, het zijn allemaal woorden van de Evangelist tot aan het woord "neemt" zowel waar het gaat over het lichaam als waar het gaat over het bloed. Van daaraf zijn het de woorden van Christus: "Neemt en drinkt allen hiervan, want dit is mijn bloed."
23. En let nu eens op elk van de onderdelen. "Die daags voordat Hij ging lijden - luidt het - brood in zijn heilige handen nam." Voordat het geconsacreerd wordt is het brood; zodra echter de woorden van Christus erbij komen, is het het lichaam van Christus. Hoor Hem dan zeggen: "Neemt en eet allen hiervan, want dit is mijn lichaam". En vóór Christus' woorden is de kelk gevuld met wijn en water; zodra de woorden van Christus gewerkt hebben, worden zij het bloed, dat de gelovigen verlost heeft. Zie dus op hoeveel manieren Christus' woord in staat is al het bestaande te veranderen. Verder heeft de Heer Jezus zelf ons de verzekering gegeven, dat wij zijn lichaam en bloed ontvangen. Mogen wij zijn betrouwbaarheid en getuigenis soms in twijfel trekken?
24. Keer nu met mij terug naar wat ik eigenlijk bewijzen wilde. Het was zeker een groot en eerbiedwaardig feit, dat het manna voor de Joden uit de hemel regende. Maar denk na! Wat is groter, het manna uit de hemel of het lichaam van Christus? Vanzelfsprekend het lichaam van Christus, die de Schepper is van de hemel. Daarenboven: wie het manna gegeten heeft, is gestorven; wie dit lichaam gegeten zal hebben, zal de vergeving van zijn zonden verkrijgen en in eeuwigheid niet sterven.[45]
25. Jullie zeggen dus niet zonder reden: "Amen", omdat jullie met je geest reeds belijden, dat jullie het lichaam van Christus ontvangen. Als jullie dus naar voren komen, zegt de priester tegen je: "Het lichaam van Christus", en je zegt: "Amen", dat wil zeggen: "het is waar". Wat je tong belijdt, laat je hart daaraan vasthouden. Weet echter wel dat dit het sacrament is, waarvan de voorafbeelding vroeger is voorafgegaan.

VI,26. Begrijp vervolgens hoe groot dit sacrament wel is. Zie wat Hij zegt: "Zo vaak gij dit doet, zult gij het telkens tot gedachtenis aan Mij doen, totdat Ik wederkeer."[46]
27. En de priester zegt: "Daarom indachtig zowel zijn roemvol lijden, als zijn verrijzenis uit de doden en zijn hemelvaart, dragen wij U dit onbevlekt offer op, dit geestelijk offer, dit onbloedig offer, dit heilig brood en de kelk van het eeuwig leven, en wij vragen en smeken U, dat Gij deze offergave aanvaarden moogt op Uw altaar in den hoge door de handen van Uw heilige Engelen, zoals jullie hebben willen aanvaarden de gaven van Uw dienaar Abel, de rechtvaardige, en het offer van onze aartsvader Abraham, en dat wat de hogepriester Melchisedech U opdroeg."[47]
28. Zo dikwijls nu als jullie het ontvangen, wat zegt jullie dan de Apostel? Zo dikwijls als wij het ontvangen, verkondigen wij de dood des Heren. Als wij zijn dood verkondigen, dan ook de vergiffenis van de zonden. Als zijn bloed, telkens wanneer het vergoten wordt, tot vergiffenis van de zonden vergoten wordt, moet ik het ook steeds weer ontvangen, opdat het mij steeds weer mijn zonden vergeve. Omdat ik steeds weer zondig, moet ik steeds weer een geneesmiddel hebben.
29. Intussen hebben wij jullie ook vandaag weer zoveel uitgelegd, als wij maar konden, maar morgen en zaterdag zullen wij jullie, zoveel in ons vermogen ligt, spreken over het gebed des Heren en over de manier van bidden. De Heer, onze God, beware in jullie de genade, die Hij jullie geschonken heeft, en Hij gewaardige zich, jullie ogen die Hij voor jullie geopend heeft, in nog hogere mate te verlichten door zijn eniggeboren Zoon, de Koning en Verlosser, de Heer Onze God, door wie en met wie aan Hem de lof, de eer, de glorie, de majesteit en de macht is met de Heilige Geest van eeuwigheid en nu en altijd en in alle eeuwen der eeuwen. Amen.

1.5 Voetnoten

  1. Rom. 4, 1-22.
  2. De ritus van de apertio aurium of opening van de oren, waarbij de bisschop oren en neus van de catechumeen aanraakt met het woord van Christus: "Effeta!", is eigenlijk de laatste ritus van het catechumenaat, die overal in het Westen op de ochtend van Paaszaterdag plaats heeft en dus gescheiden van de eigenlijke doopritus. Sint-Ambrosius suggereert hier, dat hij 's avonds voltrokken wordt vlak voor de intrede van de catechumenen in het doophuis. Ook hier is hij toch duidelijk van de eigenlijke doopplechtigheid onderscheiden, doordat hij buiten het baptisterium plaats heeft. Veel later zal de naam apertio aurium overgaan op een andere ritus, namelijk de verklaring van de Evangeliën.
  3. Mc. 7,34.
  4. 2 Kor. 2,15.
  5. In de Milanese liturgie is de verzakingsritus tweeledig en niet drieledig zoals in de Romeinse.
  6. Mt. 24,28. Letterlijk gieren? Dit is wel een vreemde exegese van deze tekst.
  7. Mt. 11,10.
  8. Mal. 2,7.
  9. 2 Kor. 4,18.
  10. 2 Kon. 5,1-14.
  11. Mt. 3,14-15.
  12. ' 1 Petr. 2,22.
  13. Joh. 1,32.
  14. Mt. 3,16-17.
  15. 1 Kor. 10,2.
  16. 1 Kor. 10,11.
  17. Ex. 14,9-11.
  18. Ex. 13,21.
  19. 1 Petr. 3,21.
  20. Hebr. 9,2-7.
  21. Slechts één keer per jaar, met Pasen, werd het Doopsel in Milaan toegediend.
  22. Num. 17,8.
  23. Ps. 1,3.
  24. 1 Petr. 2,9.
  25. Hgl. 8,5..
  26. 1 Petr. 1,12
  27. 1 Kor. 2,9.
  28. Ps. 50,9.
  29. Ps. 42,4.
  30. Ps. 102,5.
  31. Mt. 24,28.
  32. Ex. 16,13-15.
  33. Gen. 14,14-18.
  34. Hebr. 7,2.
  35. Joh. 14,27.
  36. Hebr. 7,3.
  37. Ps. 109,4.
  38. Ps. 32,9; 148,5.
  39. 2 Kor. 5,17.
  40. 1 Tim. 2,5.
  41. Ex. 14,21.
  42. Ex. 15,23-25.
  43. 2 Kon. 6,5-6.
  44. Symbool in de zin van sacramenteel teken.
  45. Joh. 6,49-59.
  46. 1 Kor. 11,26.
  47. Dit is een onderdeel van de eerste canon het Supra quae en supplices.