Toegang tot de historische Jezus

Uit Theowiki
Versie door Pastoor (overleg | bijdragen) op 11 apr 2023 om 11:40

1 Literatuur.

  • José Caba, "Historicity of the Gospels (Dei Verbum 19). Genesis and Fruits of the Conciliar Text", in: Vatican II ////////, part III, 299-320.
  • Lucien Cerfaux, Jezus aan de bronnen van de overlevering, Brugge, Desclée, 1970.
  • Rino Fisichella, "Verificà storica della credibilità ermeneutica e 'Gesù storico'", in: Rino Fisichella, La rivelazione. Evento e credibilità, Bologna, Dehoniano, 1988, 201-226.
  • Antony Flew, There is a God. How the world's most notorious atheist changed his mind, New York, HarperCollins, 2007, 185-213 (= The Self-Revelation of God in Human History:A Dialogue on Jesus with N.T. Wright)
  • Joachim Jeremias, Neutestamentliche Theologie. Erster Teil. Die Verkündigung Jesu, Gütersloh, Gerd Mohn, 21973.
  • René Latourelle, L'Accès à Jésus par les Evangiles. Histoire et herméneutique, Paris, Tournai, Desclée, 1978.
  • John S. Kselman en Ronald D. Witherup, "Modern New Testament Criticism", in: Raymond E. Brown (e.a.), The New Jerome Biblical Commentary, London, Chapman, 1991, 1130-1145.
  • John P. Meier, "Jesus", in: Raymond E. Brown (e.a.), The New Jerome Biblical Commentary, London, Chapman, 1991, 1317-1318.
  • Robert Morgan en John Barton, Biblical Interpretation, Oxford, University Press, 1989.
  • Pauselijke Bijbelcommissie 2 januari 1994, "De interpretatie van de Bijbel in de Kerk", in: Kerkelijke Documentatie 121, 22 (1994, 3).
  • James M. Robinson, A New Quest of the Historical Jesus and other Essays, Philadelphia, Fortress Press, 1983.
  • Heinz Schürmann, "Die Vorosterlichen Anfänge der Logientradition. Versuch eines formgeschichtlichen Zugangs zum Leben Jesu", in: H. Ristow en K. Matthiae (eds.), Der historische Jesus und der kerygmatische Christus, Berlin, 1962, 342-370.
  • Heinz Schürmann, "Le groupe des disciples de Jésus prototype de la vie selon les conseils", in: Christus, 13 (1966), 184-209.
  • Hugo Staudinger, Die historische Glaubwürdigkeit der Evangelien, Stuttgart, Verlag Kath. Bibelwerk, 1971.
  • Peter Vardy & Mary Mills, The Puzzle of the Gospels, London, M.E. Sharpe, 1997.

2 Een commentaar op Dei Verbum 17-20.

2.1 Uitspraken van de Kerk vóór Vaticanum II.

Over de historiciteit van de Evangeliën handelt de Syllabus van Pius IX (1864), Vaticanum I (1869-70), Spiritus Paraclitus (1902) van Benedictus XV en de uitspraken van de Bijbelcommissie 1907 (1911 over de historiciteit van Matteüs; 1912 over Markus en Lukas), de encyclieken Lamentabili (1907), Pascendi (1907) onder Pius X; en onder Pius XII: Divino Afflante Spiritu 1943.

2.2 Het tot stand komen van de tekst van het concilie.

Vóór het begin van het concilie ontvingen alle concilievaders een eerste ontwerp (Schema I). Deze tekst was al de derde versie van het oorspronkelijke ontwerp. Dit ontwerp had vier artikels: (1) De evangeliën en hun schrijvers, (2) de waarheid van de daden van de Heer in het Evangelie, (3) de waarheid van de woorden van de Heer in het Evangelie en (4) de "inerrantie" van de leer van de apostelen in de kanonieke geschriften. Deze tekst reflecteerde de theologische discussie over de historiciteit van de evangelies van het begin van de eeuw.

  • 1. Schema I: De fontibus revelationis (o.l.v. kardinaal Ottaviani) discussie 14 november 1962.
  • 2. Schema II: 1963 De divina Revelatione. 2481 amendementen.
  • 3. Schema III: werd gemaakt door de Pauselijke Bijbelcommissie. Deze was in 1962 ingesteld door Johannes XXIII en stelde m.n. de vraag naar de geldigheid van de methode van de Formgeschichte. Zij produceerde de "Instructio de historica Evangeliorum veritate", getiteld: Sancta Mater Ecclesia van 14 mei 1964. Hierin wordt m.n. gewezen op de drie fasen van vorming van de evangelies: (1) Jezus, omgeven door Zijn leerlingen; (2) de apostelen, verlicht door de gebeurtenissen van de verrezen Christus en van de H. Geest; en (3) de gewijde schrijvers die evangelies schreven via een proces van selectie, synthese, toepassing op situatie van de Kerk.
  • 4. Schema IV: hier ging het m.n. over de term "Historisch". De commissie m.n. wees op dubbelzinnigheid van term. Na veel moeite leidde dit later tot de bevestiging dat het concilie de "historiciteit (van de evangeliën) zonder aarzelen bevestigt" "quorum historicitatem incunctanter affirmat". (DV 19) Merk op "historicitas" heeft niet de dubbelzinnigheid van de term "historia" die door Historie en Geschichte vertaald kan worden.[1]
  • 5. De definitieve tekst is het eindpunt van een lange reis. Van doorslaggevende invloed was de instructie Sancta Mater Ecclesia uit 1964 van de pauselijke bijbelcommissie. Deze tekst geeft een duidelijke stellingname van de Kerk aan w.b. de historiciteit van de evangelies. De tekst onderscheidt drie fasen in het ontstaan van het N.T. Dei Verbum spreekt niet over de Formgeschichte op zich en niet over het creatieve vermogen van de jonge Kerk, twee themata die Sancta Mater Ecclesia wel aansnijdt.

2.3 Bespreking van de tekst van het concilie.

2.3.1 Artikel 17. De verhevenheid van het Nieuwe Testament.

[2] Artikel 17 herneemt de eerste woorden van de constitutie: Dei Verbum. Dit is niet toevallig want in de woorden "Het Woord Gods" vindt de hele constitutie haar samenhang. Tegelijk maakt het nog eens duidelijk dat het hier niet gaat om een exegetisch of historiografisch werk maar om de verkondiging van de Heer. Immers het Woord van God dat "een kracht van God tot heil is voor ieder die gelooft" (Rom. 1,16) wordt "op bijzondere wijze tegenwoordig gesteld en toont daarin zijn macht" in de geschriften van het N.T. DV wijst hier op de eeuwige actualiteit van het Woord Gods.
In het citaat "toen de volheid van de tijd was gekomen" (Gal. 4,4) wordt gewezen op de continuïteit tussen het Oude en het Nieuwe Testament. Vervolgens worden de grote momenten van de incarnatie opgesomd: de menswording, de verkondiging van de Vader en van Zichzelf (= Jezus), de dood, verrijzenis en hemelvaart van de Heer en de zending van de H. Geest.
Gewezen wordt op het feit dat de Heer allen tot zich trekt (Joh. 12,32) en dat alleen in Hem eeuwig leven te vinden is (Joh. 6,68). Ook wordt de trinitaire taak van de Geest om de Kerk te verzamelen via de apostelen en (nieuw-testamentische) profeten aangeduid.[3]
Het artikel sluit: "Van dit alles blijven de geschriften van het Nieuwe Testament een bestendig en goddelijk getuigenis."

2.3.2 Artikel 18. Apostolische oorsprong van de evangeliën.

Het eerste deel van dit artikel wijst op het belang van de Evangeliën. Zij zijn immers de getuigen over het leven en de leer van de mens geworden Zoon van God.
De tweede paragraaf wijst op de apostolische oorsprong van de Evangelies. De vragen hoe, waar, wanneer en door wie ze geschreven zijn laat het concilie open. De tekst wijst op de apostolische oorsprong: de apostelen zelf en "apostolische mannen" hebben deze boeken geschreven zonder dat de tekst verder ingaat op hoe en wie. Het "evangelie in zijn vier vormen", geeft aan dat het evangelie groter is dan de vier boeken waarin het zijn neerslag gevonden heeft.[4] Zo geeft Joh. 21,25 aan dat er nog veel meer te zeggen zou zijn over Jezus' leven en werken. In het citaat van Ireneüs worden de evangelies in verband gebracht met de hele heilseconomie.

2.3.3 Artikel 19. De historische aard van de evangeliën.

Het historische karakter van de evangelies was een heel punt van discussie in de exegese vóór het concilie en bij de vaders tijdens het concilie.

Artikel 19 bevestigt eerst dat de Kerk de "historiciteit" van de evangeliën houdt. Het is duidelijk uit de besprekingen die voorafgingen aan de definitieve tekst van DV dat het concilie hier zonder meer wil bevestigen dat het Christelijk geloof en de evangelies met de historische feiten van het leven van Jezus van doen hebben en erop gefundeerd zijn. Het is duidelijk uit de discussies op het concilie dat met de "historiciteit" van de Evangeliën de historische waarheid bedoeld is, d.w.z. de werkelijkheid van de woorden en daden van Jezus. De eerste alinea bevestigt dit:

"Onze heilige moeder de Kerk heeft stellig en standvastig gehouden en houdt, dat de vier genoemde evangeliën, waarvan zij de historiciteit zonder aarzelen bevestigt, trouw overleveren, wat Jezus, de Zoon van God, tijdens zijn leven onder de mensen tot hun eeuwig heil werkelijk heeft gedaan en geleerd tot op de dag dat Hij ten hemel is opgenomen (vgl. Hand. 1,1-2)."

Ook al mag er een afstand zijn tussen de historische Jezus en de op schrift gestelde evangelies en ook al mogen de gewijde schrijvers andere bronnen gebruikt hebben, toch stelt het concilie: "Daarbij hebben zij de vorm van verkondiging altijd zo behouden, dat zij ons over Jezus de zuivere waarheid meedeelden. (vera et sincera)"

In het tweede deel van artikel 19 wordt de analyse van de instructie Sancta Mater Ecclesia overgenomen, waarin (zoals reeds aangegeven) drie niveaus in de overlevering onderscheiden werden:

  • 1. Jezus;
  • 2. de apostolische verkondiging en
  • 3. de tijd van de redactie van de Evangeliën.

DV wijst in dit verband (ad 2) op het diepere inzicht dat de apostelen hebben na de gebeurtenissen van dood en verrijzenis:

"De apostelen hebben ongetwijfeld na de hemelvaart van de Heer datgene wat Hij had gezegd en gedaan aan hun toehoorders overgeleverd met dat vollere inzicht dat zijzelf genoten, onderricht als zij waren door de glorievolle gebeurtenissen van Christus en onderwezen door het licht van de Geest der waarheid."

DV beroept zich hier zowel op het licht van de Geest als op de gebeurtenissen van Pasen en Hemelvaart waardoor het verstaan van de apostelen verdiept is. Hier kunnen wij erop wijzen dat de verschijningen van Jezus na Pasen van een ander gehalte zijn dan visioenen en exstases. (Hand. 10,40; 2 Kor. 12,1)[5] Vandaar dat hier heel uitdrukkelijk "eventibus gloriosis Christi instructi" gezegd wordt.

Over het redactionele werk van de hagiografen (ad 3.) wordt gezegd:

"De gewijde auteurs hebben bij het schrijven van de vier evangeliën (1) uit het vele dat mondeling of reeds schriftelijk was overgeleverd bepaalde dingen uitgekozen en (2) bepaalde dingen tot een geheel samengevoegd of (3) met het oog op de toestand van de kerken uitgelegd. (4) Daarbij hebben zij de vorm van verkondiging altijd zo behouden, dat zij ons over Jezus de zuivere waarheid meedeelden."

Over hun bronnen zegt de tekst, a.h.v. Lk. 1,2-4, ze putten: "ofwel uit hun eigen geheugen en herinnering, ofwel uit het getuigenis van hen 'die van het begin af aan ooggetuigen waren en in dienst van het woord zijn getreden'."

Kortom Dei Verbum beschouwt de globale achtergrond van het ontstaan van de Evangelies, van de historische Jezus tot de definitieve tekst. De Evangelies zijn waar, tegelijk hanteert het concilie geen naïef beeld over het ontstaan van het N.T. maar onderscheidt verschillende fasen in de vorming ervan, waarbij m.n. het belang van Pasen, de blijvende aanwezigheid van de Heer, de taak van de Geest in het onderricht en in herinnering brengen genoemd worden, evenals het belang van de jonge Kerk en het redactionele werk van de auteurs. DV wijst op de eenheid tussen de gebeurtenissen en de redactie.

2.3.4 Artikel 20. De overige geschriften van het Nieuwe Testament.

Dit artikel wijst op de andere N.T-ische geschriften die de boodschap van de Heer bevestigen enz. en geeft een summiere schets van de groei van de jonge Kerk waarin de Schrift ontstond.

2.4 De vruchten van de tekst van het concilie.

2.4.1 Een nieuw denkkader.

Vóór het concilie werd m.n. geprobeerd om uit te leggen dat de evangelisten betrouwbare ooggetuigen waren van de gebeurtenissen die zij verhaalden. Tijdens het concilie werd duidelijk dat er een hele traditie staat tussen Jezus en de definitieve redactie van de evangelies. Dit is het resultaat m.n. van de methode van de Formgeschichte.
Onder Formgeschichte wordt hier verstaan alle exegetische methode die de relatie en traditie tussen de historische Jezus en de Christus van de Evangeliën onderzoekt. Zij bestudeert het hele kader waarbinnen de evangelies ontstonden: de verkondiging, liturgie, catechese, missie, enz. van de jonge Kerk. Zij tracht de diverse onderdelen waaruit de tekst opgebouwd is uiteen te rafelen. Kortweg alle onderzoek naar het ontstaan en redactie van de evangelies.
Het resultaat hiervan is een nieuw denkkader, dat weliswaar complexer is dan het voorafgaande maar duidelijk beter de Schrift recht doet. Dit wil niet zeggen dat de Formgeschichte tot norm van de exegese verheven is. Het betekent dat men niet voorbij kan aan de wezenlijke inzichten van deze exegetische methode over het ontstaan van m.n. de evangelies.

2.4.2 De toegang tot de historische Jezus.

De enige toegang tot de historische persoon van de Heer loopt via de kerkelijke traditie, of men dat leuk vindt of niet. Door de continuïteit van de jonge Christengemeenschap met de voorafgaande traditie wordt de "breuk" die de Formgeschichte tussen de Jezus van de geschiedenis en de Christus van het geloof postuleert overwonnen. Hetgeen wij nu zullen proberen aan te tonen.

2.4.3 Een startpunt voor de toekomst.

Tot aan het einde van de 18de eeuw werd de Schrift onkritisch gelezen. Toen ontstond de zogenaamde radicale kritiek, die vaak alle historisch fundament aan de Schrift probeerde te ontnemen. In de loop van de 20ste eeuw werd deze kritiek langzaam volwassen. Vaticanum II werd gehouden in een tijd, waarin het nadenken van de kritische exegese en van de theologie tot een min of meer afgewogen synthese gekomen waren. Deze synthese bestaat er vooral in dat men de waarde en het belang inzag van de traditie die aan de evangelies voorafging.
De historiciteit van de tekst is niet enkel een eindpunt maar ook een vertrekpunt voor het onderzoek en ontdekken van het werkelijke woord van God in de tekst.

3 Het probleem van de toegang tot de historische Jezus.

3.1 De probleemstelling.

De enig mogelijke toegang tot de historische Jezus is via de geschriften van de beweging die van Hem is uitgegaan. Er zijn immers nauwelijks andere geschriften en zeker geen geschriften die inhoudelijk waardevolle informatie bevatten. De geschriften, die ons uitgangspunt vormen, zijn ontstaan binnen de gemeenschap van gelovigen en zijn geschreven om anderen tot geloof te brengen, hen in hun geloof te bevestigen of te onderrichten.
De vraag is: heeft de verkondiging door de apostelen en de jonge Kerk de boodschap van Jezus niet onherkenbaar vervormd of is ze fundamenteel trouw gebleven?

3.2 De toegang tot de historische Jezus en de geloofwaardigheid van het Christendom.

De Christelijke boodschap is radicaal in zijn eisen en in menig opzicht provocerend. Het is voor velen een schandaal. Jezus' boodschap komt tot ons door geloofsgetuigenis van individuen en groepen. In deze boodschap is de historische figuur van Jezus duidelijk van wezenlijk belang. Daarom hoort het probleem van de geloofwaardigheid van de boodschap van Jezus onlosmakelijk bij het Christendom.[6]
Verwijzend naar het hoofdstuk over geloven kunnen we stellen dat geloven geen inductieve en ook geen deductieve conclusie is, maar een zichzelf toevertrouwen aan God met heel zijn persoon en een instemmen met Zijn boodschap. Geloven is alles behalve een sprong in het onbekende of een anti-rationele daad. Om te kunnen geloven moet men minstens weten dat wat men gelooft of wil geloven geloofwaardig is.[7] Dit geldt ook voor de toegang tot de historische Jezus. De fundamentele theoloog zal moeten aantonen dat de evangeliën een geloofwaardige toegang tot de historische Jezus en zijn boodschap geven.

3.3 Drie onderdelen van het probleem van de toegang tot de historische Jezus.

Volgens Latourelle omvat het probleem van de toegang tot de historische Jezus drie deelproblemen.

  • 1. Historisch en hermeneutisch: het Christendom gaat essentieel over dingen die gebeurd zijn, m.n. in de geschiedenis van de persoon Jezus.
  • Het eerste probleem is: hebben we werkelijke toegang tot Jezus via evangelies?
  • 2. Filosofisch: de mens is een vraag aan zichzelf en naar de zin van zijn bestaan.
  • Het tweede probleem: beantwoordt de boodschap van Christus de fundamentele vraag naar de zin van het menselijk bestaan?
  • 3. Theologisch: het gaat om degene die we in de evangeliën vinden te identificeren, immers Jezus Christus presenteert zichzelf als God onder ons. Hij brengt de tekens van zijn eigen identiteit en geloofwaardigheid mee. Deze tekens zijn: in de geschiedenis: profetie; in de kosmos: wonderen; in de mens zelf: het getuigenis van een leven volgens de Geest (heiligheid).
  • Het derde probleem: zijn de tekens die besloten liggen in Jezus' woorden en daden, dood en verrijzenis en in de gemeenschap (Kerk) die uit Hem voorkomt voldoende om Hem als God-met-ons te identificeren?

Wij beperken ons in deze les tot het eerste probleem.

4 Een overzicht van de bijbelse kritiek.

Het overzicht van de bijbelse kritiek wordt behandeld in de cursus Christologie.

5 Schets van een bewijsvoering.

Een bewijsvoering in de periode sedert de Formgeschichte kan volgens de hieronder voorgestelde lijn. Het moge duidelijk zijn dat deze bewijsvoering, die de insteek van de Formgeschichte volgt, slechts een klein deel van de grote rijkdom die Christus is kan blootleggen, immers men moet zich methodisch beperken tot die argumenten die aansluiting vinden bij genoemde methode.

5.1 Enkele methodologische opmerkingen.

5.1.1 De specifieke kenmerken van het genre evangelie.

Het evangelie is een literair genre eigen aan het Christendom.

5.1.1.1 Van het mondelinge evangelie naar Markus.

De term evangelie (εὐαγγελιον, Blijde Boodschap) vinden wij reeds in de oudste delen van het N.T., nl. bij Paulus, waar het een soort terminus technicus is.

  • 1. De bron van de term is het O.T. en wel Deutero-Jesaja (Jes. 40-55) waarin sprake is van de vreugdeboden die de blijde boodschap van de overwinning van Jahwe aankondigen, Zijn eindoverwinning en erkenning door de volkeren.
  • 2. In het N.T. verschijnt Jezus als "boodschapper" van het goede messiaanse nieuws. In Hem wordt Jesaja vervuld. Hij bewerkt genezingen, exorcismen, enz. Jezus kondigt het Koninkrijk Gods aan en dat Koninkrijk is Hij zelf.
  • 3. "Evangelie" is een veel gebruikte term door Paulus. De term betekent: de daad van aankondiging van de Blijde Boodschap zelf, of de inhoud ervan: Jezus Christus.
  • 4. Het literair genre "evangelie" komt (naar alle waarschijnlijkheid) van Markus.
  • Markus gebruikt zeven maal het substantief zonder verdere bepaling.
  • Lukas gebruikt nooit het substantief maar steeds het werkwoord εὐαγγελιζειν.
  • Matteüs heeft vier maal het substantief, maar steeds "het Evangelie van het Koninkrijk" (met een bepaling) τὸ εὐαγγέλιον τς βασιλείας. Het accent ligt op de inhoud van de prediking, eerder dan op zijn persoon. Voor Mk. is het Evangelie meer een gebeurtenis dan een boodschap.
  • Voor enkele theologen is het "Evangelie van Jezus Christus" een genitivus objectivus: dus de boodschap over Jezus. Anderen (bv. Marxsen) zien het als subjectief en objectief tegelijk nl. Jezus is de boodschap en boodschapper van het Evangelie.
  • 5. Vanaf tweede en derde eeuw werd de term voor onze vier evangelies gebruikt.
5.1.1.2 Waarom ontstonden de evangelies na de brieven?

De vraag "waarom ontstonden de evangelies nog na de brieven?" stamt van Käsemann uit 1953. Met deze vraag wilde hij aantonen dat de jonge Kerk wel degelijk interessemoet hebben gehad in de historische Jezus. Zijn antwoord is: de eerste Christenen hadden interesse voor het aardse bestaan van Jezus. In de primitieve Kerk werden voortdurend verhalen over het aardse optreden van Jezus verteld. Het milieu waarin deze verhalen "ontstonden" was missionair, liturgisch, catechetisch, enz.
Waarom werden ze dan nog opgeschreven? In het begin van de Kerk in Israël had men geen directe informatie over Jezus nodig. Er was nog een generatie van ooggetuigen. Het Heil is echter zeer nauw gebonden aan de persoon van Jezus. Daarom schreef men later de evangelies over Hem.
Waarom werden ze zo laat geschreven? Volgens Käsemann werden ze m.n. tegen spiritualiserende tendensen die bestonden in Korinte en tegen gelijkaardige tendensen van het gnosticisme geschreven. Kortom: de jonge Kerk wees een Christendom zonder geschiedenis af.

5.1.1.3 De eigenschappen van het literaire genre evangelie.

De fundamentele aandacht van het N.T. gaat uit naar het kruis en de verrijzenis van de Heer. Enkel de (laat geschreven) evangelies interesseren zich voor de aardse activiteit van Jezus.

  • 1. De evangelies zijn de proclamatie van iets absoluut nieuw. Ze hebben als onderwerp de menselijke geschiedenis d.w.z. Gods interventie in Jezus Christus in deze geschiedenis. Ze zijn nooit een neutrale proclamatie.
  • 2. De evangelies vertrekken van een reeds bestaande traditie die een herlezen (relectuur) is van het prepaschale Christus-gebeuren in de Geest in het licht van Pasen, het O.T. en de ervaringen van de jonge Kerk. De evangelisten herschrijven en bewerken hun bronnen, wetend dat ze het Heil aankondigen voor hun eigen tijd.
  • 3. De evangelies danken hun structuur en thematiek aan het wezen van het oudere kerygma. Het gevolgde schema is: de volheid der tijden is aangebroken, Johannes de Doper, het optreden in Galilea, de opgang naar Jeruzalem, enz.
  • 4. De aankondiging van het heil neemt de vorm aan van een historische vertelling. Jezus en de Kerk doorlopen historische periodes m.n. bij Lukas (in zijn Evangelie en in de Handelingen).
  • 5. De evangelies zijn tegelijk vertelling en belijdenis van de gemeente die in Jezus gelooft.
  • 6. De evangelies zijn gericht tot verschillende geografische en culturele onderscheiden groepen. D.w.z. ze hebben een actualiserend en dialogaal karakter.

5.1.2 De status van de "geschiedenis" en de "historicus".

Het probleem van de toegang tot Jezus via de evangelies is onmogelijk zonder vooronderstellingen, wel zonder vooroordelen. Hierbij moeten we even kijken naar wat geschiedenis en geschiedschrijver betekent.

5.1.2.1 Herinnering, geschiedenis en historiciteit.

De herinnering uit het verleden is niet zomaar een aanhangsel van ons persoonlijk leven maar hoort wezenlijk bij ons unieke persoon-zijn, want feiten worden niet enkel opgeslagen in het geheugen, ze worden ook geïnterpreteerd. Mijn herinneringen, mijn achtergronden -die voor een groot deel ook erfenis zijn vanuit het verleden- en interpretaties bepalen mee mijn toekomst en mijn manier om dingen te bekijken. Deze analyse van de persoonlijke herinnering doet ons de vraag stellen naar wat geschiedenis is?
De mensengeschiedenis is het bestaan/zijn van de mens, voor een deel in zover zich dit constitueert volgen een schema van intentie-realisatie, van voornemen-uitvoering door middel van de beslissingen. Historiciteit betekent dat dit ritme zelf gezien wordt als een fundamentele wet van het menselijk bestaan. De geschiedenis geschiedt op twee niveaus: individueel en collectief. Elk individu realiseert zijn persoonlijke geschiedenis binnen het geheel van de geschiedenis van de mensheid en ook hier weer in een bepaalde nationale, culturele, religieuze, enz. context. Hier mag erop gewezen worden dat het begrip geschiedenis zeer complex is en enorm veel factoren omvat en dat ieder mens deel uitmaakt van diverse contexten.

De theologie van de geschiedenis heeft als object: Gods plan met de mensheid. Immers de geschiedenis van de mensheid kan een zin hebben die ontsnapt aan het puur menselijk (filosofisch) denken.

5.1.2.2 De historische kennis.
  • 1. De term "geschiedenis" is ambigu. De term kan zowel de "verhaalde" als de "beleefde" geschiedenis aanduiden. Daarom onderscheiden sommigen respectievelijk tussen geschiedenis en Geschiedenis of tussen Historie en Geschichte.[8] Wij verstaan hier onder geschiedenis het beleefde verleden. De geschiedenis van Jezus is het door Jezus beleefde in zijn voorbije (verleden) aardse bestaan.
  • 2. Het begrip van de geschiedenis in de 19de eeuw werd bepaald door het positivisme, zoals dat verwoord werd door Leopold von Ranke (1795-1886). In zijn positivistisch ideaal wilde hij vertrekken van "puur historische" bronnen en dan aantonen "Wie es eigentlich gewesen ist." Dit noemt men het historicisme. Evangelies werden beschouwd als zogenaamde "besmette" bronnen, want ze zijn kerygmatische bronnen. Latere historici houden dat dit ideaal onbereikbaar is, want alle feiten worden altijd geïnterpreteerd, individueel en/of collectief.
  • 3. In elk historisch onderzoek zijn er steeds subjectieve elementen, die o.a. bestaan uit:
  • a. een keuze van perspectief.
  • Als ik W.O. II beschrijf dan kies ik daarbij onwillekeurig een perspectief, nl. wie schuldig is, enz. Dit is uiteraard onvermijdelijk maar kan/zal de objectiviteit beïnvloeden. Het zal te merken zijn in mijn interpretatie van feiten.
  • b. een affectieve betrokkenheid (optie).
  • Beschrijf ik de kruistochten of historische figuren dan zal mijn oordeel gekleurd (dreigen te) worden door mijn oorspronkelijke affectie voor/tegen deze of gene persoon of groep. Kortom objectiviteit is altijd een na te streven doel.
  • 4. De verhouding tussen de beleefde geschiedenis (Geschichte) en de historische kennis (Historie) kan enkel correct gebeuren vanuit een exacte visie van de menselijke existentie als historiciteit. Hierbij moeten we dit aspect ook weer niet verabsoluteren.
  • De beleefde geschiedenis is het menselijk handelen als gerealiseerde intentie. (Heidegger) De historische kennis is enkel mogelijk omdat de beleefde geschiedenis zelf reeds "betekenisvol" is. Dit betekent dat historisch onderzoek een houding van zowel affiniteit als van afstand (om juist te kunnen oordelen) veronderstelt.

Hier wil ik maar enkele korte aanduidingen geven:

  • a. affiniteit:
  • Een tekst begrijpen is een persoon begrijpen. Men moet bij het onderzoek van de Schrift teruggaan in de tijd en a.h.w. tijdgenoot van de auteurs en van Jezus worden. D.w.z. een zekere affiniteit of verbondenheid/overeenkomst met hen hebben.
  • b. afstand en oordeel:
  • Naast de affiniteit is ook een zekere afstand nodig om het onderwerp te kunnen begrijpen. Bedoeld is zowel een psychologische als chronologische afstand. Zo had men enkele eeuwen nodig om het belang van het ontluikende Christendom te onderkennen.
  • c. afstand en continuïteit:
  • Om goed te oordelen heeft men niet enkel een afstand nodig maar ook gelijktijdig een continuïteit anders staat men voor een breuk. Kortom er is de noodzaak van de traditie.[9] Zo zijn de evangelies in de loop der tijden geïnterpreteerd en verder gegeven en is er een continuïteit in de uitleg en interpretatie ervan.
  • d. afstand en verdieping:
  • De tijdelijk afstand kan een bron van verdieping zijn want daardoor zijn meerdere visies en benaderingen van de tekst mogelijk.[10] Zo geeft het O.T. een "herlezing" van feiten uit het verleden van de uittocht, het verbond enz. Elke volgende generatie ontdekt nieuw aspecten van diepgang van deze onuitputtelijk diepe gebeurtenissen.
5.1.2.3 Toepassing op het probleem van de Evangelies.

Als men kijkt naar de betekenis van de geschiedenis dan is duidelijk dat de evangelies op een andere manier historisch zijn dan het (positivistisch) historicisme dacht. De evangelies geven namelijk niet enkel een verslag over de feiten van het aardse bestaan van Jezus maar ook een boodschap over de diepe zin van Zijn bestaan.

  • 1. Enerzijds verhalen de evangelies het gebeurde zelf maar ze geven ook de zin ervan. De zin van de gebeurtenissen is geen element dat de latere traditie toevoegt, het ligt besloten in het verhaal zelf. Weliswaar wordt het verstaan van deze zin steeds verdiept maar in de kern ligt die al in de oorspronkelijke gebeurtenissen.
  • 2. Anderzijds, als het gebeuren een zin heeft dan is die zin er niet enkel om onze nieuwsgierigheid te bevredigen (of als pure informatie). Het is tegelijk een interpellatie aan ons, een oproep tot bekering en tot authentiek leven. Het is een feit dat de gelovige gemeenschap van de eerste eeuwen zich de volheid van de gebeurtenissen pas realiseerde naarmate zij ze zelf beleefde en eigen maakte in het dagelijkse geloofsleven.

In onze hypothese is de historicus die de evangelies bestudeert een gelovige. Deze (geloofs)houding is uiteraard een stimulans om de evangelies te begrijpen want door zijn geloof staat hij in hetzelfde perspectief als van waaruit de evangelies geschreven zijn. De gelovige onderzoeker moet uiteraard zijn "vooronderstellingen" kennen en er rekenschap van afleggen. Hij moet ze echter niet verloochenen. Immers een neutrale benadering van de feiten is onmogelijk. Ook de scepticus heeft zijn eigen "vooronderstellingen".
Het (historische) gebeuren van Jezus' leven en boodschap is chronologisch/historisch primair, maar in literair opzicht is de tekst primair, immers de tekst (een getuigenis) gaat vooraf aan de kennis van de (historische) feiten die er achter zitten. M.a.w. het vertrekpunt van het onderzoek is steeds de tekst zelf. Een historisch onderzoek van de Schrift vereist een onderzoek van de structuren en superstructuren van de evangelies: (1) op de eerste plaats komt de literaire kritiek (Redaktionsgeschichte); (2) dan komt een combinatie van literaire kritiek en historische kritiek (zoals in de Formgeschichte);[11] (3) de derde fase is de historische kritiek.
Aan het einde van zijn onderzoek vindt de historicus nooit enerzijds feiten en anderzijds hun betekenis. Hij vindt altijd gebeurtenissen (feiten) met een bepaalde betekenis.
De toegang tot bv. de historische Jezus veronderstelt dus tegelijk een historisch en een hermeneutisch onderzoek.

5.1.3 De resultaten.

  • 1. Het historisch onderzoek laat zien hoe de evangelisten die de lezer willen brengen tot de uiteindelijke betekenis van Jezus in een concrete context leven en denken: zij staan binnen het proces van verstaan en verdiepen van het Jezus-gebeuren en dit zonder dat zij er ontrouw aan zijn.
  • 2. De historicus aanvaardt de evangelies zoals ze zijn. Via deze geloofsgetuigenissen probeert hij naar de historische Jezus te gaan. Dit vereist literaire kritiek en hermeneutisch onderzoek.

5.2 De vier kritisch te verifiëren problemen.

De drie niveaus van de vorming van het N.T.: Jezus - apostelen - evangelisten wijzen op de volgende vier te verifiëren problemen:

  • 1. het aantonen van een continuïteit tussen de prepaschale groep leerlingen en de post-paschale gemeenschap.
  • 2. het aantonen van de trouw van de jonge Kerk aan de woorden en daden van de historische Jezus en de intentie van de jonge Kerk om deze woorden getrouw door te geven.
  • 3. aantonen dat er op het vlak van de redactie van de evangelies betrouwbaarheid te vinden is. Aantonen dat de vrijheid van de evangelisten te verzoenen is met trouw aan de historische Jezus. Nagaan hoe deze vrijheid te verzoenen is met een oudere traditie. (Redaktionsgeschichte)
  • 4. Kan men deze trouw aan de historische Jezus ook aantonen? Dit is het probleem van de criteria van historische authenticiteit.

5.3 De bijdrage van de externe kritiek.

De externe kritiek bestudeert een tekst "van buitenaf" en stelt de vragen naar de auteur, datering, ontstaansplaats, bronnen, integriteit van een tekst. In het verleden had deze externe kritiek vrijwel het alleenrecht van de bijbelkritiek. Zij onderzoekt wie de auteur is van de verschillende boeken en gaat daarbij terug naar auteurs uit de tweede en derde eeuw, Papias, de canon Muratori, van Lyon Ireneüs, enz.
Dit onderzoek leert dat het klassieke of gebruikelijke begrip van auteur niet opgaatvoor de evangelies. D.w.z. men kan niet zonder meer vasthouden aan het feit dat Marcus, Matteüs enz. de werken op schrift gesteld hebben die in de oudheid aan hen toegeschreven werden. Men vindt duidelijk onderlinge afhankelijkheid tussen de evangelies. De auteurs ervan zijn kennelijk geen directe ooggetuigen. De externe kritiek kan wel de oudheid van de teksten betuigen en aangeven dat het gezag van de evangelies betuigd wordt door bronnen uit de oudheid.[12]

5.4 De bijdrage van de inwendige kritiek. De bemiddeling van de jonge Kerk.

De Formgeschichte, Redaktionsgeschichte en Quellenkritik[13] leren ons het belang van de bemiddeling van de jonge kerk en van de personen van de evangelisten. Uitgaande van deze inzichten worden hieronder een viertal problemen besproken.

6 De vier kritisch te verifiëren problemen (uitwerking).

6.1 Probleem 1: Jezus en de prepaschale gemeenschap.

Bultmann veronderstelde een breuk tussen de pre- en postpaschale gemeenschap. Käsemann verzette zich tegen een reële discontinuïteit tussen de pre- en post-paschale traditie.
Heinz Schürmann ontdekte niet enkel een continuïteit van herinnering maar ook van traditie. Wij bevinden ons hier op het vlak van de Formgeschichte. Hij toont aan dat het mogelijk is om met de methode van de Formgeschichte iets te zeggen over de pre-paschale Jezus en de pre-paschale tradities.

6.1.1 Vertrekpunt en methode.

Schürmanns vertrekpunt is minimaal en onloochenbaar: Jezus had tijdens zijn openbaar leven een groep van leerlingen (een gemeenschap). Deze gemeenschap vormt een eigen Sitz-im-Leben. Nu gaat het erom om te kijken of dit pre-paschale milieu typisch is en onderscheiden van de post-paschale Sitz-im-Leben. De vraag is dus of deze gemeente na Pasen een houding en intentie had om de woorden van Jezus trouw te bewaren?
Het is duidelijk dat er een chronologische en sociologische continuïteit is immers dezelfde groep leerlingen ging verder na Pasen, maar ook een reële discontinuïteit, immers het geloof krijgt een nieuw decisief en creatief moment in de ervaringen en gebeurtenissen van Pasen en Pinksteren. Toch is het niet enkel een sociologische continuïteit, maar ook een continuïteit in de belijdenis. Immers de groep die zich achter Jezus schaarde deed dat omdat ze voor Jezus kozen en zich m.n. bekenden tot Zijn woorden, omdat ze in hem een gezant Gods zagen. De belijdenis richtte zich waarschijnlijk nog meer op Zijn woorden dan op Zijn persoon. Omdat er een continuïteit in de belijdenis bestaat is er ook de mogelijkheid van een continuïteit van een traditie.
Schürmann past hier de methode van Formgeschichte zelf toe. Hij vindt een dubbele Sitz-im-Leben in de pre-paschale gemeente. In ieder geval moet er -ook al zouden we er verder niets van weten- een traditie (externe S-i-L) van verdergeven, bv. van logia, handelen hebben. Een externe: gevormd door de liturgische, missionaire, catechetische activiteit en een (dubbele) interne: de interpersoonlijke contacten met de Heer en de belijdenis van het zelfde geloof en waarden, een respect voor de woorden en daden van de Heer.
Reeds E. Käsemann had in zijn kritiek op Bultmann gewezen op de continuïteit tussen de historische Jezus en de gemeenschap van de leerlingen.

6.1.2 De gemeenschap van Jezus en Zijn leerlingen: de interne Sitz im Leben.

De interne Sitz-im-Leben of het milieu waarin de evangelies ontstaan zijn wordt gevormd door het gemeenschappelijk leven van Jezus en Zijn leerlingen. De traditie presenteert ons een Jezus die nooit zonder leerlingen is. Het vertrouwd-zijn van de leerlingen met de Meester doet ons vermoeden dat ze de schat van Zijn woorden met respect hebben behandeld en onveranderd bewaard.[14]
Door hun band met Jezus wilden Zijn leerlingen de boodschap bewaren op authentieke wijze: (1) er bestond een intieme band tussen Jezus en Zijn leerlingen; (2) de onderlinge band van de leerlingen had Jezus als centrum van de groep en (3) Jezus was een man van gezag en had een uniek en decisief woord
Deze elementen convergeren naar een interne Sitz-im-Leben die voldoende is om de mogelijkheid en effectieve continuïteit van een overlevering van de woorden en daden van de Heer aan te tonen.

6.1.3 De prepaschale activiteiten van de leerlingen: de externe Sitz im Leben.

  • 1. De these van Schürmann[15] is dat Jezus welbewust een boodschap voorhield aan zijn leerlingen om hen voor te bereiden op hun missionaire opdracht als herauten van het Rijk Gods en dat niet enkel na Pasen maar ook tijdens zijn leven. In een milieu dat gericht is op mondeling verdergeven kan dit enkel door min of meer stereotiepe vormen van vertelling, anders wordt de inhoud gemakkelijk gebanaliseerd enz. . Jezus zal zo verteld hebben dat bepaalde woorden gemakkelijk gememoreerd konden worden. De leerlingen zijn bv. al gezonden vóór Pasen om het Rijk Gods te verkondigen. Duidelijk is het thema van boete en bekering aanwezig, dat na-Pasen minder nadruk krijgt. Een ander thema is dat van het Rijk Gods, immers na Pasen staat Jezus centraal in de verkondiging.
  • 2. Het onontkenbaar feit dat zij leefden in gemeenschap betekent een radicaal kiezen om Hem te volgen. Zij gaven familie, goederen en bezittingen op om zich te binden aan een "ronddolende" prediker.[16] De logia die over de zwaarte van de keuze voor de Heer spreken, over het de kleinste van allen willen zijn, over het feit dat men geen reiszak enz. moest meenemen, zijn allemaal dingen die hun oorsprong niet in de gemeente na Pasen kunnen vinden.

6.1.4 Balans van een onderzoek.

  • 1. De oorsprong en de traditie van de logia van de Heer dateert van voor Pasen. Schürmann toont aan dat deze traditie reeds bestond binnen de groep van leerlingen zelf.
  • 2. Schürmanns voornaamste verdienste is dat hij de methode van de Formgeschichte toepast op het pre-paschale milieu. Hij wijst op de continuïteit en het verdiepen van het verstaan dat de leerlingen van Jezus hebben.
  • 3. De Formgeschichte heeft de inwendige houdingen die de externe activiteit inspireert verwaarloosd. Schürmann wijst hierop.
  • 4. Schürmann laat een echte temporele en sociologisch continuïteit tussen de pre- en de postpaschale gemeente zien. Hij wijst ook op een traditie van belijdenis, d.w.z. een zich bekennen tot de Heer en een missionaire activiteit.

6.2 Probleem 2: De taal en houding van het primitieve kerkelijke milieu.

Al is er een continuïteit tussen de pre- en de post-paschale gemeente toch is er ook sprake van discontinuïteit of uiteengaan van de vertellingen. Er is echter een unieke bron die erachter schuilt. Het geheel getuigt van fundamentele trouw aan Jezus.
De kritische verificatie van de trouw van de jonge Kerk aan de historische Jezus is het tweede punt van ons bewijs. Schürmann maakt ook hier een onderscheid tussen de interne en de externe Sitz-im-Leben. Hij maakt als het ware een soort psychoanalyse van de primitieve gemeente in haar houding tegenover Jezus. De studie van de geprivilegeerde woorden die stammen uit de Sitz-im-Leben van de primitieve gemeente (tendenties, houdingen, overtuigingen, mentaliteit) levert ons een belangrijk criterium op om het ecclesiale milieu te beoordelen waarin de evangelische traditie ontstaan is en zich ontwikkeld heeft.

We zullen de volgende drie punten nader bekijken:

  • de idee van de traditie: ontvangen (παραλαμβανειν) en verdergeven (παραδιδοναι)
  • de onmiddellijke medewerkers van Jezus heten: getuige (μαρτυς), apostel (ἀποστολος) en dienaar (διακονος) van het woord.
  • de taak van de predikers van het Evangelie wordt omschreven als onderrichten (διδασκειν), verkondigen (κηρυσσειν), evangeliseren (εὐαγγελιζεσθαι).

6.2.1 De "paradosis" of traditie.

6.2.1.1 "Ontvangen" en "overleveren" in de brieven van Paulus.

Overlevering (παραδοσις) vinden we 12 maal in het N.T. en overleveren (παραδιδοναι) 120 maal.

  • Paulus wijst op de strikte overeenkomst tussen ontvangen (παραλαμβανειν) en verdergeven (παραδιδοναι).
  • In de pastorale brieven wordt παραθηκη gebruikt i.p.v. παραδοσις. Dit woord is ontleend aan Griekse juridische taal.

De garantie van authenticiteit loopt via de keten van "bemiddelaars": Christus ->apostelen->leerlingen. 2 Tim. 1,10-2,2 wijst op vijf lijnen van garantie voor de traditie.

6.2.1.2 De Joods-Christelijke traditie en andere milieus van mondelinge overlevering.

De zogenaamde school van Uppsala (Riesenfeld en Gerhardson) heeft m.n. gewezen op het vermogen van de Joden om mondeling verder te geven, vgl. de Torah. Gerhardson maakte een soms overdreven parallellisme tussen de apostelen en leerlingen van rabbi's uit hun tijd.[17] Tegelijk moet erop gewezen worden dat een mondelinge traditie ook zijn grenzen kent.[18]
Er wordt mondeling overgeleverd in de jonge Kerk maar er is een inwendige wil om trouw te zijn aan het overgeleverde woord.

6.2.1.3 De dubbele dynamiek van de traditie.
  • 1. Enerzijds wordt de traditie gekenmerkt door een houding van bewaren in trouw aan de boodschap(per), dit is zeker het geval in de context van een cultuur van mondelinge overlevering (die uit is op bewaren). Dit blijkt duidelijk uit de brieven van Paulus. De moderne obsessie voor de ipsissima verba Iesu is ijdel en gaat in tegen de feiten. Een relaas van een wonder komt uiteraard niet van Jezus zelf. De wonderverhalen enz. vertonen kenmerken die wijzen op een vorm van memoriseren bij de vertellers in een "mondelinge" cultuur.
  • 2. Anderzijds is de traditie dynamisch en impliceert ze een actualisering en verdieping, die het gevolg zijn van het feit dat de "logia" van Jezus steeds nieuwe problemen moeten oplossen en in steeds nieuwe situaties verteld worden. De Kerk heeft immers het woord van Jezus niet gekregen als een inerte schat maar om er steeds nieuwe situaties mee op te helderen en in diverse omstandigheden te verkondigen.

Een puur letterlijke trouw aan de woorden van Jezus zou tot een fossiliseren van Jezus' boodschap geleid hebben. Maar ook een actualiseren zonder de zorg voor trouw zou geleid hebben tot het opgeven van de wezenlijke punten van de traditie.

6.2.2 Geprivilegeerde woorden: getuige, apostel, dienst van het woord.

6.2.2.1 Getuige en getuigenis

We vinden 198 keer getuige (μαρτυς) in het N.T. . De Handelingen en Lukas gebruiken het m.n. voor Petrus en de apostelen.
We vinden vier kenmerken van de apostelen, de getuigen bij uitstek:

  • net als profeten zijn ze door God gekozen.
  • ze hebben Jezus gezien en gehoord. (Ze zijn Hem gevolgd).
  • ze hebben van Jezus de opdracht gekregen om te verkondigen (getuigen).
  • hun houding: ze verkondigen de Boodschap vanuit een innerlijke zekerheid, met een bovennatuurlijke moed.

Hun getuigenis gaat over de dingen die ze gezien en gehoord hebben en over de betekenis ervan:

  • enerzijds zijn zij ooggetuigen
  • zij geven niet enkel getuigenis over empirische realiteiten, maar ook over de heilswaarde van de woorden en daden van de Heer.
  • nog een derde element: de historische betekenis van het feit is niet willekeurig maar berust op de beleefde geschiedenis van Jezus en op die van het Joodse volk.
6.2.2.2 De titel "apostel".

Apostel (ἀποστολος) is de Griekse vorm voor het Aramese saliah voor gezant. Bij Paulus is het een geprivilegieerde term; bij Lukas is het begrip ἀποστολος m.n. verbonden met dat van getuigen. Apostelen zijn getuigen van Jezus' werken, onderricht, lijden en verrijzenis.

6.2.2.3 De dienaar van het woord
  • 1. Bij Paulus is διακονος geen technische term voor het ambt van diaken. Het wordt gezegd van rondtrekkende missionarissen, niet enkel van de apostelen ook van hun medewerkers. Als dienaar van het evangelie is de apostel een διακονος van Christus.

2.* In de Handelingen is de taak van de διακονος του λογου identiek met de διδαχη van de apostelen (2,42). Een van de wezenlijke functies van de apostelen is de dienst aan het woord.

6.2.3 Onderrichten, prediken.

Als wij de Handelingen en de brieven van Paulus lezen dan vinden we daar "aankondigen, verkondigen, preken, evangeliseren". Het gaat op de eerste plaats over de verrezen Heer maar steeds refereren de apostelen via deze begrippen in de Handelingen naar de historische Jezus. Het zou hier te ver voeren maar een analyse van deze begrippen toont aan dat de verkondiging in de apostolische tijd steeds draait om Jezus van Nazaret, zijn leven en dood, die door zijn verrijzenis als Heer en Zoon van God gezien wordt.

6.2.4 Conclusie.

Een groep (gemeente) die zich ervan bewust is dat haar fundamentele taken zijn: missie en getuigenis geven van de traditie, is iets anders dan een groep die met elke wind meewaait. Zo een groep heeft een duidelijk referentiepunt: de historische en verrezen Jezus in dit geval.

6.3 Probleem 3: De vrijheid van de evangelisten en de oudere traditie?

Het derde punt om te verifiëren is hoe de vrijheid van deevangelisten te verenigen is met hun trouw aan de oudere traditie. De Formgeschichte reduceerde de rol van redacteurs tot een minimum. De Redaktionsgeschichte nam die weer op.

6.3.1 De oorsprong van de Redaktionsgeschichte.

De uitdrukking Redaktionsgeschichte komt van Willy Marxsen Der Evangelist Markus, 1956. Deze methode zou ook Kompositionsgeschichte kunnen heten.[19] De oorsprong ligt m.n. in de discussie die al vanaf het begin van de 20e eeuw bestaat over het auteurschap van het Markus-evangelie. Bij de auteurs van de Redaktionsgeschichtliche Schule staat het redactioneel werk van de verschillende evangelisten centraal, ieder met zijn eigenheden, eigen structuur, stijl enz. . Deze methode (1) rehabiliteert de auteurs van de evangelies en (2) ziet het probleem van de spanning tussen de trouw aan de overlevering en de persoonlijke creativiteit van de auteurs.
Zowel de Redaktions- als Formgeschichte leiden tot het bestuderen van de historische inhoud van de ontdekte literaire vormen. De Redaktionsgeschichte gelooft in de redactionele arbeid van de evangelisten. Dit betekent ook dat de hermeneutische afstand tot Jezus groter wordt.

6.3.2 De methode van de Redaktionsgeschichte.

De Redaktionsgeschichte wil de fysionomie van de verschillende evangelies bestuderen: de theologische visie van de auteur, de structuur, de stijl, de concrete situatie waarin hij schreef, enz. De instructie Sancta Mater Ecclesia van de Bijbelcommissie uit 1964, die een aantal positieve elementen uit de RG opneemt, wijst op drie elementen in het werk van de evangelisten.[20] Nl. ze maakten (1) een keuze (materiaal niet gecreëerd, maar gevonden), (2) een synthese (gestructureerd volgens eigen inzichten) (3) en aanpassingen van het overgeleverde kerygma aan de noden van de lokale Kerken.

6.3.3 De verschillende types van redactionele activiteit.

De voornaamste kenmerken van de aangetroffen redactionele arbeid zijn:

  • 1. solistische correcties (m.n. in Mt.).
  • 2. preciseringen.
  • 3. weglatingen.
  • 4.aanpassingen van een metafoor, bv. in de parabel van het huis op het zand: Mt. denkt aan palestijns huis, Lk. aan een Grieks.
  • 5. transpositie van pericopen.
  • 6. transpositie binnen eenzelfde pericope: bv. de volgorde van de bekoringen.
  • 7. reductie van verschillende momenten van de vertelling tot een enkel. Bv. de boodschappers van Jaïrus vallen weg in Mk.
  • 8. toevoegingen van een "verdwaald" logion.
  • 9. inlassen van een traditioneel logion.
  • 10. toevoeging van een verhaal uit een andere traditie bv. verhaal van de vrouw van Pilatus.
  • 11. afkorting van het bron-document
  • 12. toevoegen van "kapstokken" ("sleutelwoorden"). Zoals "Als jullie bidden...".
  • 13. een verbinding van losse pericopen.
  • 14. samenvattingen.
  • 15. geografische indicaties. Soms zijn deze biografisch, soms ook theologisch...
  • 16. referenties naar het O.T.
  • 17. het dramatiseren van een scene.
  • 18. een theologische interpretatie van de traditie. Mk. ziet de broodvermenigvuldiging in christologische zin ...
  • 19. toevoeging van een logion van redactionele of theologische waarde.

6.3.4 De bijdrage van de Redaktionsgeschichte aan het onderzoek naar Jezus.

  • 1. De RG accepteert de conclusies van de FG over de vorming van de evangelisch traditie en veronderstelt ook de geldigheid van de theorie van de twee bronnen (Mc. en Q).
  • 2. De RG rehabiliteert de auteur. Maar die is niet meer dan som van de redactionele en intentionele feiten die een Evangelie kenmerken.
  • 3. De RG en FG lopen het gevaar om enkel interesse te hebben voor de theologisch waarde van de evangelies en de band met Jezus te vergeten.
  • De FG ziet een breuk tussen Christus en Zijn Kerk.
  • De RG ziet een breuk tussen de evangelist en de historische Jezus.
  • 4. Door de RG ontstaat er een spanning tussen de trouw aan traditie en de creatieve vrijheid van de auteur.
  • 5. De RG laat ons proeven hoe die vrijheid en trouw beleefd worden:
  • Lucas is opvallend trouw aan bronnen, vrijheid m.n. t.o.v. de toestand van de heidenen.
  • Matteüs heeft m.n. een catechetische interesse. Hij maakt een synthese.
  • Marcus heeft minder literaire retouches maar brengt veranderingen aan in de structuur en de economie van zijn werk.
  • De redactionele activiteit van evangelisten toont een grotere trouw dan vrijheid en hun vrijheid inspireert vertrouwen.
  • 6. De RG en FG leiden ons naar de studie van de historische inhoud van de geïdentificeerde literaire vormen.

// conclusie inwerken//

6.4 Probleem 4: Criteria voor de historische authenticiteit van de evangelies.

Het laatste punt dat geverifieerd moet worden is: de continuïteit die loopt van Jezus tot het actuele evangelie. Men zoekt zogenaamde "criteria van historiciteit". Dit ligt impliciet besloten in het denken over de historiciteit vanaf Käsemann (1954).[21]
Het gebruik van criteria en het aanvaarden van bepaalde criteria om de authenticiteit van de evangelies (en ander bestudeerd materiaal) te beoordelen wordt natuurlijk bepaald door iemands "Vorverständnis".
Heden is er een zekere consensus gegroeid over welke criteria geldig zijn.

6.4.1 "Aanduidingen" en criteria. De houding van de exegeet.

  • 1. Er is een verschil tussen "aanduidingen" en criteria. Een aanduiding is een waarschijnlijkheid maar geeft geen zeker oordeel over de historische authenticiteit. Bv. dat Jezus slaapt op het "kussen" van de boot is een aanduiding van de historiciteit van het verhaal. Het is echter geen criterium voor de "echtheidstest".
  • 2. Men mag de "oudheid" van de vormen niet verwisselen met de historische authenticiteit van hun inhoud. Het is een literair criterium dat als zodanig geen uitsluitsel geeft over de inhoud.
  • 3. De waardevolle aanpak van de RG bestaat erin dat zij de redactionele eigenheden van iedere evangelist tracht te vinden. Zo kan men de redactionele eigenheden weglaten en verder teruggaan in de tekst. Als zodanig geeft dit ook geen uitsluitsel over de historische waarheid van deze (van redactie ontdane) tekst.
  • 4. McEleney wijst op een grondhouding, de zogenaamde "historische presumptie", d.w.z. we moeten aannemen dat iets waar is tot tegendeel bewezen is. Dit is een normale manier van handelen. Het is een houding ("attitude") die aan het onderzoek voorafgaat. Na een kritisch onderzoek kan men zo tot een kritisch gefundeerde zekerheid komen.

6.4.2 Fundamentele criteria.

Hieronder verstaan wij die criteria die een waarde hebben in zichzelf en die een oordeel toestaan over de historiciteit van een verhaal of onderdeel ervan. Vrijwel alle exegeten nemen deze criteria aan.[22]

6.4.2.1 Het meervoudig getuigenis.

Men kan dit principe als volgt verwoorden:

  • "Men kan een gegeven uit de evangelies als authentiek beschouwen als het door (bijna) alle bronnen van de evangelies (Mc., Q.) en in de andere geschriften van het N.T. betuigd wordt. (Handelingen, de brieven van Johannes, brieven van Paulus, Hebreeënbrief)"

Zo wordt bv. Jezus' medelijden met de zondaars, zijn wonderen en controversen door alle bronnen betuigd.
Merk op: de kerken in de tweede eeuw zijn er als volkomen vanzelfsprekend van overtuigd dat de evangelies toegang geven tot de historische Jezus.
Dit criterium moet nog bevestigd worden door de volgende criteria.

6.4.2.2 Het criterium van discontinuïteit.

Men kan dit criterium omschrijven als:

  • "Men kan een gegeven uit de evangelies (m.n. een woord of houding van Jezus) als authentiek beschouwen als dit niet terug te voeren is op opvattingen uit het Jodendom of van de jonge Kerk."

Zo is het genre evangelie in discontinuïteit met de voorafgaande geschiedenis van het Jodendom. De inhoud van een evangelie is de persoon van Jezus: een man die men niet kan onderbrengen in één van de gebruikelijke categorieën van de profane geschiedenis en ook niet in een van de gangbare categorieën van godsdienstgeschiedenis.
De discontinuïteit blijkt bv. uit Jezus' gebruik van: "Voorwaar, voorwaar, Ik zeg U" (Amen). Dit leidt Jezus' eigen woorden in en wijst op Zijn gezag. Het woord "Abba". Zijn opvatting van het "Koninkrijk Gods", de uitdrukking "ik ben" (ἐγω εἰμι).
Andere voorbeelden van discontinuïteit zijn:[23]

  • Het doopsel van Jezus. Hoe zou de jonge Kerk die Jezus als "Heer" zag en vereerde dit bedacht kunnen hebben?
  • De opdracht van de Heer aan de apostelen om niet te preken tot Samaritanen en heidenen omdat dit niet meer overeenkomt met de situatie van de Kerk ten tijde van de eindredactie.
  • De roeping van de leerlingen door Jezus is verschillend van de rabbijnse traditie.
  • Overal waar het onbegrip van de apostelen, de verloochening van Petrus en verraad van Judas verhaald wordt.
  • De voorkeurliefde van Jezus voor zondaars, melaatsen, enz.
  • Het gebruik van woorden als "mensenzoon", "koninkrijk". Want zij zijn een anachronisme ten opzichte van de theologie die we bij Paulus al vinden.
6.4.2.3 Het criterium van conformiteit of continuïteit.

Het is duidelijk dat de evangelies -willen ze historisch zijn- in overeenstemming moeten zijn met de historische, archeologische en literaire kennis die wij hebben van het Joodse milieu uit Jezus' tijd. De beschrijving van het economische, politieke, enz. milieu van de groepen waarmee Jezus te maken heeft moet kloppen. Dit criterium zou men kunnen samenvatten als:

  • "Men kan een woord of daad van Jezus als authentiek beschouwen als het conform de tijd en milieu van Jezus is (linguïstisch, geografisch, sociaal, politiek, religieus) én m.n. als het innerlijk coherent is met het wezenlijke onderricht van Jezus nl. de komst en vestiging van het Rijk Gods."

Bv. parabels die vrijwel allen over het Rijk Gods gaan, het Onze Vader.
De twee criteria van continuïteit en discontinuïteit vullen mekaar aan. Jezus' continuïteit met Zijn omgeving laat toe om Hem te situeren in de geschiedenis en de discontinuïteit laat Hem zien als uniek en origineel fenomeen. Hij hoort bij Zijn tijd en tegelijk onderscheidt Hij zich ervan.

6.4.2.4 Het criterium van noodzakelijke uitleg.

Het criterium van noodzakelijke uitleg kan men omschrijven als volgt:

  • "Als een geheel van feiten of gegevens die een coherente uitleg behoeven door een welbepaalde these als groep in een harmonie van alle elementen (die anders raadselachtig zouden blijven) verklaard worden dan staan we voor een authentiek gegeven (feit, handeling, houding, woord van de Heer)."

Een groot aantal feiten van Jezus' leven zoals zijn houding tegenover de Joodse overheden en de Schriften, zijn taalgebruik, enz. kunnen niet verklaard worden zonder ze terug te voeren op een concrete persoon.
Via dit criterium kan men de grote lijnen van Jezus' optreden ontdekken: zijn aanvankelijk succes, zijn breuk met Galilea, zijn activiteit in Jeruzalem, zijn gezagvol optreden, enz.
In het geval van de wonderen kunnen we een heleboel dingen ontdekken: het geloof van de apostelen in het Messias-zijn van de Heer, de plaats van de wonderen in de Johanneïsche en synoptische traditie, de haat van de hogepriesters enz.

6.4.3 Afgeleide criteria: de stijl van Jezus.

Met "afgeleide criteria" wordt hier niet de literaire stijl maar de levensstijl van Jezus bedoeld. Deze manier van leven uit zich zowel in de manier van spreken, Zijn persoonlijk gedrag en in zijn taal.
Zo vertoont zijn manier van handelen steeds elementen van eenvoud en gezag, van goedheid en medelijden met de zondaars. Dit zelfde gegeven vinden wij bv. in de parabel van de verloren zoon (Lk.), in zijn omgang met tollenaars en zondaars, in het eten met hen.

6.4.4 Gemengde criteria

6.4.4.1 De inwendige begrijpbaarheid van een verhaal.

Als een gegeven uit het evangelie perfect past in zijn directe en indirecte context en inwendig coherent is dan is dat een literaire aanduiding voor zijn authenticiteit. Om op historisch vlak ook geldig te zijn moet het ook de kenmerken van de "veelvuldige getuigenis", "continuïteit" en/of "discontinuïteit" vertonen. Nemen we als voorbeeld het motief waarom Jezus gedood werd uit de synoptici: Hij werd gedood omwille van een politieke reden, immers Hij ging door voor de koning van de Joden. Dit klopt met de innerlijke samenhang van het proces, de houding van de Joodse overheden tegenover de Romeinen, de tekst op het kruis en het feit van het contrast van deze reden met de reden die de jonge Kerk opgeeft nl. dat Hij gelijk beweerde te zijn aan God. (Joh. 10,33; Mc. 14,60-64)

6.4.4.2 Verschillende interpretaties die fundamenteel overeenstemmen.

Vaak vinden we in de evangelies eenzelfde feit (bv. een wonder) dat verhaald wordt op verschillende manieren. We zien hierin duidelijk het redactionele werk van de auteurs. De verschillen wijzen op de vrijheid van de redacteurs en tegelijk op het respect dat zij voor hun bronnen hebben.

  • Bv. de parabel van het bruiloftsfeest. Bij Lukas (14,16-24) betekent het dat de mensen uitgenodigd zijn aan de Messiaanse vreugde, maar ze wijzen het af vanwege hun aardse bezigheden. Matteüs (22,1-4), die schrijft voor Joden-Christenen, maakt er een allegorie van die past op de geschiedenis van Israël: de Joden waren het eerst uitgenodigd, maar wezen het Heil af enz.

In dit geval is het criterium van fundamentele overeenstemming een literair criterium voor de echtheid.

6.4.5 Conclusies.

De besproken argumenten en indicaties samen convergeren naar bepaalde punten. Bv. de grote themata van Jezus' prediking: de wonderen en het Rijk Gods. We krijgen aanduidingen over:

  • het linguïstische milieu in vele aspecten: menselijk, sociaal, politiek, economisch, cultureel, juridisch en religieus.
  • de grote lijnen van het dienstwerk van Jezus: het begin in Galilea, het ontzag bij het volk en de apostelen omwille van Zijn wonderen, Zijn optreden in Jeruzalem, Zijn politiek proces, Zijn veroordeling en dood.
  • de grote gebeurtenissen van zijn leven: Zijn doopsel, bekoringen, gedaanteverandering, parabels, enz.
  • de controverse met schriftgeleerden en Farizeeën w.b. de sabbat, echtscheiding, belastingen, enz.
  • zijn houding van eenvoud en gezag, zijn zuiverheid en medelijden voor de zondaars, de armen, zieken, enz.
  • de formuleringen van een vroege en soms raadselachtige christologie: het teken van Jona, het teken van de tempel, "mensenzoon".
  • de logia die Jezus onder God stellen.
  • Zijn weigering om als een politieke en tijdelijke messias gezien te worden, de prediking van het Rijk Gods en de deelname eraan door bekering, boete en geloof.
  • het aanspreken van God als Abba; Zijn houding t.o.v. de wet in de bergrede, Zijn identificatie met en gebruik van "mensenzoon" uit Daniël.
  • de roeping en zending van de apostelen, hun uitverkiezing, hun niet-verstaan, hun verraad, enz.

Voor al deze elementen kan men het gezag van een hele reeks exegeten aanhalen.
Het is duidelijk dat men wel degelijk veel weet over de historische Jezus. De veronderstelling dat de Evangelies geloofwaardig zijn is correct en ook dat zij toegang geven tot de historische Jezus.

7 Balans van dit onderzoek.

De toegang tot Jezus is enkel mogelijk via de evangelies, die het geschreven getuigenis van de eerste Christengemeenten zijn. En het is mogelijk om via de evangelies naar Jezus te gaan, zijn boodschap en de bedoeling van zijn optreden te begrijpen en de grote gebeurtenissen van zijn activiteit onder ons te kennen.

7.1 De convergentie van de argumenten uit de verschillende benaderingswijzen.

[24] Het onderzoek naar de historische Jezus levert niet alleen maar een opeenstapeling van losse argumenten maar de argumenten convergeren ook naar één punt: de historische Jezus. Het bewijs bevindt zich op verschillende niveaus:

  • literair: (RG en FG),
  • historisch: (geschiedenis van de bijbelse kritiek van de evangelies, ook het moderne begrip van geschiedenis).
  • filosofisch: reflectie over de aard van taal en de historiciteit van de mens.
  • sociologisch: de analyse van de prepaschale gemeenschap en van de milieus van de jonge Kerk
  • psychologisch: de analyse van het bewustzijn van de Kerk, via de semantiek.[25]
  • theologisch: m.n vanuit de nieuwe hermeneutische inzichten. Het houdt ook een studie in vande inzichten van de theologen die zich met christologie bezighouden.

7.2 De historische Jezus: geloof en geschiedenis.

In het kritisch onderzoek van de Schrift zijn een aantal elementen te vinden:

  • 1. Het herontdekken van Jezus via het historisch onderzoek is geen terugkeer tot de perspectieven van de Leben-Jesu-Forschung. Het gaat er m.n. om, om terug naar Jezus van Nazareth te gaan die door de apostelen en evangelisten gezien wordt als Heer en Christus, precies op basis van wat Hij gezegd en gedaan heeft tijdens Zijn aardse leven.
  • 2. Het historisch en kritisch onderzoek naar Jezus als zodanig vereist geen geloof, maar het geloof bewijst het wel een ongehoorde dienst immers het verschaft ons een toegang tot de betekenis van de historische Jezus en tot zijn persoon.
  • 3. Het historisch onderzoek heeft belang voor de gelovigen m.n. omdat het aantoont dat het eeuwenlang vertrouwen van de Kerk in de evangelies als bron van kennis over Jezus gegrond is en aan de moderne kritiek kan weerstaan. Het leert hen ook om de evangelies goed te lezen. Het leert ons ook wat deze Jezus, gelezen en gezien door de Kerk en door de evangelisten, ons nu te zeggen heeft. Anders wordt het evangelie gereduceerd tot een pure ideologie, los van Zijn boodschapper, los van zijn basis. En de boodschap van het Evangelie is zijn Boodschapper zelf.

8 Voetnoten

  1. Martin Kähler (1835-1912) maakt in 1892 in: Der sogenannte historische Jezus und der geschichtliche, biblische Christus, het onderscheid tussen "historisch" en "geschichtlich". "Historisch" staat om zo te zeggen voor de naakte feiten. "Geschichtlich" staat voor de betekenis die in de feiten ligt en die een permanent belang heeft. Kähler maakt een onderscheid tussen de historische en de geschichtliche Jezus. Deze laatste is volgens hem de Jezus die verkondigd werd door de jonge Kerk.
  2. De voorbereidende teksten gingen vrijwel uitsluitend over de evangelies.
  3. De plaats van de "profeten" naast de apostelen wordt m.n. vermeld om aan te geven dat het profetische ambt niet exclusief aan de hiërarchie toebehoort, vgl. LG 35; PO 9. De Kerk als "congregatio fidelium" is een aspect dat in de oecumenische dialoog een rol speelt.
  4. Tot de tijd van Justinus (+ca 155) werd het woord "evangelie" niet gebruikt voor de vier evangelies. (Cf. Apol. 1,66; Dial. 10,2)
  5. Zie ook bij de les 13 over de verrijzenis.
  6. René Latourelle, L'Accès à Jésus par les Evangiles. Histoire et herméneutique, Paris, Tournai, Desclée, 1978.
  7. Zie de les over "geloven".
  8. Zie hierboven Nb. historisch onderzoek heet dan historiografie.
  9. H.-G. Gadamer, Wahrheit und Methode, Tübingen, 1960.
  10. Vgl. bv. Newmans "idea" in zijn Development.
  11. Een voorbeeld hiervan wordt hieronder gegeven.
  12. Zie hierover Latourelle, 135-145.
  13. De zogenaamde Quellenkritik (Bronnenkritiek) houdt zich bezig met het onderzoek naar de bronnen die de evangelisten gebruikt hebben, m.n. de zogenaamde bron Q.
  14. Deze pre-paschale gemeente lijkt overigens niet zozeer op die van een rabbi met leerlingen maar op die van een profeet met leerlingen. Immers een kenmerk van Jezus' leerlingengroep is dat Hij zelf hen riep en verder dat Hij sprak met gezag en niet als iemand die de Thora uitlegt.
  15. Schürmann, 361-369.
  16. Verdere gegevens hierover: Latourelle, 166-167.
  17. Dit zou uitgewerkt kunnen worden, vgl. Latourelle, 176-183.
  18. Thomas L. Brodie, The Quest for the Origin of John's Gospel, New York/Oxford, Oxford University Press, 1985, 37-38.
  19. Sinds 1945 zijn er hier m.n. drie belangrijke werken:
    • 1. Günther Bornkamm (1948) met een artikel over stillen van de storm Mt. 8,23-27 par. verschillende theologische visie van Mt. en Mc. Zijn leerlingen: G. Barth, H.J. Held, H.E. Tödt, F. Hahn.
    • 2. Het eerste klassieke werk van de RG is: Conzelmann, Die Mitte der Zeit (1954). Hij ziet Lukas als de eerste historicus van het Christendom: drie fasen: tijd van Israël, van Jezus, van de Kerk.
    • 3. W. Marxsen, Der Evangelist Markus, 1956: De FG doet geen recht aan Mc. de uitvinder van het literaire genre evangelie.
    • 4. W. Trilling Das Wahre Israël, 1959.
  20. "Quaedam e multis traditis selegentes, quaedam in synthesim redigentes, quaedam ad statum ecclesiarum attendendo explanantes, omni ope annisi sunt, ut lectores eorum verborum de quibus eruditis erant, cognoscerent firmitatem [cf. Lc. 1,4]." (DS 4406, geciteerd in DV 19)
  21. Anderen die dit thema hebben opgenomen: H.K. McArthur, N. Perrin, I. de la Potterie, L. Cerfaux, M. Lehmann, J. Jeremias, R.S. Barbour, D.G.A. Calvert, J. Caba, N.J. McEleney, D. Lührmann, E. Schillebeeckx, F. Lambiasi, F. Lentzen-Deis.
  22. Cf. Latourelle, 220-237.
  23. Vgl. het geciteerde werk van Jeremias.
  24. Cfr. Latourelle, 245-8.
  25. De semantiek is de wetenschap die zich bezig houdt met de betekenis van tekens en het betekende. De oorsprong ligt m.n. bij Alfred Tarski. Rudolf Carnap m.n. heeft deze wetenschap uitgewerkt.