Pontius Pilatus

Uit Theowiki

Pontius Pilatus was de landvoogd (praefectus) van Judea (26-36/7) die Jezus ter dood veroordeelde. Volgens Philo en Flavius Josephus was hij een hard, weinig geliefd man. Flavius Josephus (Ant. 18,3) beschrijft dat hij de Joden kwetste door het Romeinse garnizoen van Caesarea Maritima naar Jeruzalem te verplaatsen en de Romeinse insignia met de afbeelding van de keizer op een openbare plaats op te stellen. Het vereren van beelden/beeltenissen was een gruwel voor de Joden. Zijn voorgangers hadden hier wijselijk rekening mee gehouden. Hij was een gehaat man omwille van zijn rigoureuze ambtsuitoefening. Hij gebruikte volgens Philo en Josephus geld uit de tempelschat om een watervoorziening te laten aanleggen. Het protest hiertegen eindigde in een bloedbad in Jeruzalem. In de winter 36/37 werd hij door Vitellius, legaat van Syrië, afgezet en naar Rome ontboden nadat hij bewapende Samaritanen die zich aan de voet van de berg Gerizzim verzameld hadden om daar op aangeven van de profeet de verloren Ark van het Verbond te gaan opgraven liet overvallen en vermoorden. Toen hij in Rome aankwam was keizer Tiberius echter reeds overleden. (Ant. 18,89) Er is een overlevering dat hij in Zuid-Frankrijk nog gewerkt zou hebben en ook dat hij mogelijk zelfmoord pleegde onder keizer Claudius in 39. In het verleden werd Pilatus vaak procurator genoemd omdat Tacitus hem zo noemde.[1] Wij weten intussen dat hij prefect (praefectus) was. Dit blijkt uit de zogenaamde Pilatus-inscriptie gevonden in het Romeinse theater van Caesarea Maritima. Caesarea was de residentie van de prefecten. De inscriptie impliceert dat ook Pilatus' voorgangers prefect waren en niet procurator. Er is nauwelijks verschil tussen deze functies zij het dat praefectus de oude titel is voor de bestuurder van een gebied dat onder keizerlijk toezicht stond. Een hervorming onder keizer Claudius in 53 zorgde ervoor dat deze ambtenaren in tot opstand geneigde provincies procurator genoemd werden.

Voetnoten

  1. Tacitus, een Romeinse geschiedschrijver schreef rond 116 over de vervolgingen in Rome in 64 onder keizer Nero (64-68): "Christus aan wie zij hun naam ontlenen onderging de doodstraf onder procurator Pontius Pilatus t.t.v. keizer Tiberius." "Auctor nominis eius Christus Tiberio imperante per procuratorem Pontium Pilatum supplicio adfectus erat". (Annales XV, 44).