Profeten

Uit Theowiki

Profeten in het Oude en Nieuwe Testament

Profeten in het O.T.

In het O.T.[1] noemde men de charismatische boden van God: ziener (1 Sam. 9,9) of profeet (προφήτης) (אי) en man Gods (1 Sam 9,6).
Profeet wordt (in ruime zin) ook van Abraham (Gen. 20,7), Mozes (Dt. 18,15; 34,10) en Mirjam (Ex. 15,20) gezegd.
De zogenaamde zieners waren m.n. zij die in droombeelden of extase van God boodschappen kregen (Bileam, in Num. 24,3v; Samuël 1 Sam. 3,10-14). Men wendde zich tot zulke zieners voor hulp bij moeilijke beslissingen (1 Sam. 9,6-10).
In de tijd van Samuël traden de boden van God m.n. op als profeten. Zij waren mensen die geroepen werden. Sommige profeten hadden ook leerlingen (2 Kon. 5,22).
Het wezenlijke is hun verbondenheid met Jahwe.
Het kenmerk van een ware profeet is dat hij ondanks alle moeilijkheden op dit ogenblik Gods plan kent en daar ongeacht de consequenties voor opkomt. (1 Kon. 22,5-38).
Verschillende profeten hebben verschillende opdrachten gehad. Ze werden op een of andere manier door God geroepen .
Zij traden op als (on)heilsboden voor hun generatie. Vaak wezen ze ook naar de toekomst (eschatologie) en namen ze stelling t.o.v. de politiek in hun tijd en wezen ze op Gods Heilsplan waaraan alles ondergeschikt is. In hun boodschap zien wij de groei van Gods plan met het Joodse Volk in het O.T. .
Het onderscheid tussen grote profeten (Jes., Jer., Ez., Dan.) en de kleine wordt door het concilie van Trente gemaakt aan de hand van Augustinus (De Civ. Dei xviii,29, CSEL 40/2, 306). Groot en klein verwijst naar de omvang van hun werken.

Profeten in het N.T.

In het N.T. kende de jonge kerk de Profeten uit het O.T. en zag de vervulling van veel van hun woorden in de gebeurtenissen rond de Heer. Zij worden zeer vaak geciteerd in de verkondiging en uitleg van het Christusgebeuren, de moraal, enz.
Er bestond echter ook een groep van zogenaamde profeten in het N.T. zelf. De profetie was één van de charisma's uit die tijd. (1 Kor. 12,28v; Ef. 2,20;3,5; Hand. 18,20). In de apostolische tijd waren er blijkbaar profeten in zowat elke gemeente. (Rom. 12,6; 1 Kor. 12,10.14; Ef. 4,11v; Hand. 13,1v; 15,32).
Ook in de Handelingen treden zij op, zij vertolken Gods wil voor dit ogenblik. Hun profetie berust op inspiratie (1 Kor. 14,30). Hun woorden gaan zowel over de toekomst (Hand. 11,28; 21,10v) als op religieuze vragen van dat ogenblik. Zij kennen de geheimen van God (1 Kor. 13,2; Ef. 3,3v) en zeggen wat op dit ogenblik nodig is. Op hun woord werden Paulus en Barnabas gezonden (Hand. 13,1v.) Tot hun opdracht behoorde het beproeven van de enkeling (1 kor. 14,25), de paraklese (1 Kor. 14,3; Hand. 15,32) en de "opbouw van de gemeente" (1 Kor. 14,3.12v.31). Zij staan zelf ook weer onder de controle van andere profeten (1 Kor. 14,29-33). Er zijn ook vrouwen bij. (1 Kor. 11,15; Hand. 21,9).
De Handelingen kennen rondtrekkende profeten (11,27v; 21,10v). Zo worden Judas Barsabbas, Hagabus en Silas (15,32) met name genoemd.
De ware profeten moeten van de valse profeten onderscheiden worden in de zogenaamde "onderscheiding van de geesten" (1 Kor. 12,20) om te zien "of zij van God zijn" (1 Joh. 4,1). De toetssteen voor de echte profetie is de analogie van het geloof (ἀναλογία τς πίστεως, Rom. 12,6), en m.n. of zij zich tot Christus bekennen. (1 Joh. 4,2v) en letten op hun levenswandel (Mt. 17,19; Hand. 2,20; Didachè 11,5.9v; Past. Herm. 11).

Voetnoten

  1. Cfr. J. Schmid, "Propheten", in: LThK VIII, 795-800.