Mc. 2,13-17: verschil tussen versies

Uit Theowiki
th>Pastacht
k (Tekst vervangen - 'width=100% style="background:#FFFF90" cellpadding=8 cellspacing=4 border=1 align=center' door ' {{Stijl citaat}}')
 
k (1 versie geïmporteerd)
 
(geen verschil)

Huidige versie van 3 feb 2023 om 13:21


De roeping van Levi. (2,13-17)

13 Een andere keer ging Hij naar de oever van het meer; al het volk kwam naar Hem toe en Hij onderrichtte hen.
14 In het voorbijgaan zag Hij Levi, de zoon van Alfeüs, aan het tolhuis zitten en sprak tot hem: ‘Volg Mij.’ De man stond op en volgde Hem.
15 Terwijl Jezus eens in diens woning te gast was, lag met Hem en zijn leerlingen ook een groot aantal tollenaars en zondaars aan, want er waren er velen die Hem volgden.
16 De farizeese schriftgeleerden die zagen dat Hij at met zondaars en tollenaars, zeiden tot zijn leerlingen: ‘Hoe kan Hij eten en drinken met tollenaars en zondaars?’
17 Jezus hoorde dit en antwoordde hun: ‘Niet de gezonden hebben een dokter nodig, maar de zieken. Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.’

Het verhaal van de roeping van de tollenaar Levi en het verhaal over de maaltijd die erop volgen is wellicht ook gebruikt om de aanwezigheid van mensen met een verleden temidden van de kring van de leerlingen ten tijd van Mc. te verklaren.

2,12 het meer”. Dit is het meer van Galilea.
2,14 Levi, de zoon van Alfeüs”. De duidelijke parallel met 1,16-20 suggereert dat Levi één van de twaalf was. Het is echter een feit dat er geen Levi voorkomt in lijst van de twaalf apostelen in 3,13-16. Sommige manuscripten lezen dan ook Jacobus de zoon van Alfeüs (vgl.3,18). Mt. 9,9 noemt deze tollenaar Matteüs (vgl. Mc. 3,18), die duidelijk een van de twaalf was.
het tolhuis”. Levi was een tollenaar in dienst van Herodes Antipas. Tollenaars werden algemeen verdacht van financieel gesjoemel en ontrouw aan de Joodse zaak. Zij waren geen ambtenaren maar pachters. Zij huurden het recht om belasting te innen voor een bepaald bedrag dat zij dan jaarlijks moesten betalen. Deze tollenaars waren zoals overal in de Oude Wereld bloedzuigers en rovers. Dat Jezus zo iemand riep was -menselijkerwijze gesproken- geen aanbeveling voor Hemzelf en Zijn zaak.
2,15 in diens woning”. Men interpreteert dit meestal als een eten in het huis van Levi, terwijl van Levi gezegd werd dat hij Jezus volgde. Misschien is het huis van Petrus wel bedoeld en richtte Jezus het in zijn eigen huis aan.
een groot aantal tollenaars en zondaars”. De zondaars waren mensen die door hun levensstijl de volheid van de Joodse wet onmogelijk konden volbrengen en volgen. De aanduiding “zondaars” was toen veel meer een sociale indeling dan een moreel oordeel. Het feit dat Jezus met dit “tuig” in de ogen van het volk omging was een handeling in overeenstemming met Zijn prediking over de komst van het Rijk Gods (1,14-15). Het ging totaal in tegen de leer en de gebruiken van de Farizeeën die zich per se verre hielden van deze mensen. Jezus’ omgang met dit tuig deed hem in hun ogen belanden op de allerlaagste trede van de sociale en morele ladder.
want er waren er velen die Hem volgden”. Deze tussenzin slaat vermoedelijk op “zijn leerlingen” en niet op de “tollenaars en zondaars”. Mc. heeft intussen verteld dat Jezus vijf mannen geroepen heeft, maar hij veronderstelt hier reeds dat velen Hem volgen.
2,16 De farizeese schriftgeleerden”. Een schriftgeleerde zijn betekent een bezigheid hebben, een Farizeeër zijn betekent dat men behoort tot een broederschap van vrome personen. Deze groep bestond uit mensen die tot beide groepen behoorden. Veel commentatoren vragen zich af wat deze mensen te zoeken zouden kunnen hebben in een huis in Galilea bij zondaars.
2,17 Niet de gezonden hebben een dokter nodig, maar de zieken”. Dit is een filosofische algemene uitspraak die eigenlijk overal bekend is.

Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.” De oproep geldt het tot inkeer komen ter voorbereiding op de komst van het Rijk Gods (vgl.1,14-15; Lc. 5,32). De aanduiding van de schriftgeleerden als “rechtvaardigen” is duidelijk ironisch bedoeld, d.w.z. zij beschouwden zichzelf als rechtvaardigen maar in werkelijkheid erkenden zij het Rijk Gods niet.