Genezing van een doofstomme. (7,31-37)
31 Weer uit de streek van Tyrus vertrokken, begaf Hij zich over Sidon naar het meer van Galilea, midden in de streek van Dekapolis.
32 Men bracht een dove bij Hem, die ook moeilijk kon spreken en smeekte Hem dat Hij deze de hand zou opleggen.
33 Jezus nam hem terzijde buiten de kring van het volk, stak hem de vingers in de oren en raakte zijn tong met speeksel aan.
34 Vervolgens sloeg Hij zijn ogen ten hemel op, zuchtte en sprak tot hem: 'Effeta', wat betekent: Ga open.
35 Terstond gingen zijn oren open en werd de band van zijn tong losgemaakt, zodat hij normaal sprak.
36 Hij verbood hun het aan iemand te zeggen; maar met hoe meer nadruk Hij dat verbood, des te luider verkondigden zij het.
37 Buiten zichzelf van verbazing riepen zij uit:'Hij heeft alles wel gedaan, Hij laat doven horen en stommen spreken.'
|
Na een geografische inleiding volgt een passage die overeenkomt met de normale genezingsverhalen. Jezus' bevel dat het volk zwijgt over deze genezing (7,36) en het feit dat ze dit gebod met voeten traden brengen het thema van zijn identiteit naar voren, waarin gesuggereerd wordt dat er meer aan de hand is dan genezing. De woorden waarin het enthousiasme van het volk beschreven wordt (7,37) komen uit een apocalyptische sectie van Jesaja, waardoor gesuggereerd wordt dat het rijk Gods aanwezig is.
7,31
|
|
De route die Jezus gevolgd heeft heeft de commentatoren geïntrigeerd. Jezus heeft volgens de beste Alexandrijnse en Westerse teksten een cirkelvormige route genomen, vanuit het Noorden van Tyrus over Sidon en dan Z-O-waarts doorheen de Leontes en zuidelijk voorbij Cesarea Philippi naar het oosten van de Jordaan via Dekapolis naar het meer.
Deze lange reis door heidens gebied is allicht een voorafbeelding van de zending van de Kerk naar de heidenen.
|
7,32
|
"een dove die ook moeilijk kon spreken".
|
Hij kon kennelijk alleen moeilijk spreken.
|
|
"de hand zou opleggen".
|
Het enkelvoud hand is ongebruikelijk in Mc. als het gaat over handoplegging (vgl.,23; 6,5; 8,23).
|
7,33
|
"stak hem de vingers in de oren en raakte zijn tong met speeksel aan".
|
Jezus neemt de man apart om hem te genezen. Jezus gebruikt speeksel, ook in Mc. 8,23 en Joh. 9,6. Speeksel schijnt in de oudheid gegolden te hebben als een middel tegen oogziekten.
|
7,34
|
"Vervolgens sloeg Hij zijn ogen ten hemel op, zuchtte".
|
Dit wil niet meer zeggen dan dat Jezus gebeden heeft. Het uiterlijke teken van het bidden is het opblikken naar de hemel. Hij werd tegelijkertijd bewogen door medelijden voor die man. Het is zeker geen onderdeel van een of andere magische genezingsrite. Het bevel is een Aramees woord (eppatthah) en zijn uitleg "Ga open".
|
7,35
|
"Terstond gingen zijn oren open en werd de band van zijn tong losgemaakt".
|
Weer wordt het feit van de volledige genezing onderlijnd.
|
7,36
|
"Hij verbood hun het aan iemand te zeggen".
|
Het verbod komt waarschijnlijk hiervan dat Mc. wil benadrukken dat Jezus meer is dan een wonderdoener en dat zijn volledige identiteit pas zal blijken in kruis en verrijzenis. Het verbod heeft het omgekeerde effect. het volk dat de genezing gezien heeft verkondigde die. Tegelijk wordt hiermee gezegd wie Jezus werkelijk is.
|
7,37
|
"Hij laat doven horen en stommen spreken."
|
De uitspraak van het volk is duidelijk die van Jes. 35,5-6 waar het een onderdeel is van de toekomstige glorie van Israël (vgl. Jes. 34-35), een tekst die in verband staat met Jes. 40-66. Het gebruik van het O.T. geeft aan dat de glorievolle toekomst reeds begonnen is met het optreden van Jezus.
|
|