De Kerk in het N.T.
In het N.T. vinden we het woord "kerk" (ἐκκλησία) maar twee keer in de mond van de Heer (Mt. 16,18 en 18,17). Omdat het tweede citaat duidelijk naar de plaatselijke kerk verwijst is er dus maar één tekst die verwijst naar de Kerk: "op deze steenrots zal Ik mijn kerk bouwen".
Toch vinden we in Ef. 5,25-26 (gedateerd rond 61-63) al: "zoals Christus de kerk heeft liefgehad: Hij heeft zich voor haar overgeleverd om haar te heiligen, haar reinigend door het waterbad met het woord."
Rond 110 spreekt bisschop Ignatius van Antiochië over de katholieke kerk (Smyrn. 8,2: ἠ καθολικη ἐκκλησια). Op het einde van de tweede eeuw spreekt een tegenstander van het Christendom, Celsus over de "grote kerk" (Origines, Contra Celsum 5,59) als onderscheiden van de gnostische groeperingen.
Het optreden van Jezus
We kunnen niet zeggen dat de Kerk zoals zij later gestructureerd is al te vinden is in de boodschap van Jezus. Het is opvallend dat Jezus in de evangelies nauwelijks direct geloof in zijn persoon eist van Zijn volgelingen. Tijdens Zijn leven predikt Jezus het Rijk Gods. Pas na Zijn dood en verrijzenis staat het geloof in Zijn eigen persoon centraal.
De apostolische periode. (ca 30-65)
Na de dood en verrijzenis van Jezus vormen Zijn leerlingen snel een aparte groep. Het geloof in de verrezen hier met het doopsel was het onderscheidingsteken van de Christenen. Ook al vinden we in het N.T. nog af en toe groepen die het doopsel niet kennen (Hand. 19,1-5). Ze voelden zich behoren tot een κοινωνια (gemeenschap). We vinden dit woord vaak in het N.T.
Een oude naam voor de volgelingen van Jezus is "de Weg" (Hand. 24,14; 9,2; 19,9.22; 22,4; 24,22; 16,17; 18,25-26).[1]
De term die populair werd om de groep aan te duiden is kerk (ἐκκλησια). Deze term is de Griekse vertaling (in de Septuagint) van het Hebreeuwse woord "kahal" (Dt. 23,2), dat de volksvergadering van heel Israël, de volksgemeenschap aanduidt. In het profane Grieks betekent het de plaatselijke volksvergadering, m.n. de wettig samengeroepen vergadering.
De term "ἐκκλησια" heeft in de Schrift zowel een religieuze als een profane betekenis. Het betekent in profane zin de volksvergadering of een groep van mensen die samengeroepen zijn. Bv. in Ps. 25,5. In religieuze zin gebruikt betekent het de gemeenschap van God (het volk van God):
- In het O.T. is het de verzameling of gemeenschap van de Israëlieten (bv. Ps. 21,23.26).
- In het N.T. is het de aanduiding van de gemeenschap van de gelovigen in Christus. Het kan in het N.T. dan zowel slaan op de algemene Kerk (bv. Mt. 16,18; 1 Kor. 15,9; Hand. 9,31 e.a.) als op de plaatselijke gemeenschap van Christenen. (bv. de zeven plaatselijke kerken die genoemd worden in Ap. 1,3; van Antiochië Hand. 13,1; 14,26 e.a.). Synoniemen: koninkrijk der hemelen (Mt.); Rijk Gods, Huis van God (1 Tim. 3,15; Hebr. 10,21); de gelovigen (Hand. 2,44).
Paulus gebruikt vaak Kerk van God om de Christelijke "ἐκκλησια" te onderscheiden van de normale wereldlijke gemeenschappen die met "ἐκκλησια" werden aangeduid (bv. 1 Kor. 1,2).
Een korte, en wellicht de oudste, omschrijving van het leven van de Christelijke gemeenschap (koinonia) vinden we in Hand. 2,42:
- "Zij legden zich ernstig toe op de leer der apostelen, bleven trouw aan het gemeenschappelijk leven en ijverig in het breken van het brood en in het gebed."
- het gebed: ze gebruikten gebeden die Jezus ook gebruikte of hen geleerd had. In Mc. 12,29 horen we dat het voornaamste Joodse gebed het Schema nog gebeden werd: "Hoor, Israël! De Heer onze God is de enige Heer.". Vroege Christelijke hymnen die we in de Schrift vinden zijn het zogenaamde "Magnificat" (Lc. 1,46-55) en het "Benedictus" (Lc. 2,29-32).[2] Andere hymnen zijn te vinden in Fil. 2,5-11; Kol. 1,15-20; Joh. 1,1-18.
- het breken van het brood: Uit de Hand. 2,46; 3,1; 5,12.21 weten we dat de apostelen gewoon waren om naar de tempel te gaan bidden. Het "breken van het brood" is naar alle waarschijnlijkheid de Eucharistie. In het begin zag men de Eucharistie niet als i.p.v. de offers van Israël, maar als ernaast staande.
- de leer van de apostelen: Voor de Joden waren de Schriften en m.n. wet en profeten de norm. In het N.T. was het m.n. de leer (didachè) van de apostelen. Zij verkondigden Jezus. Zij namen beslissingen en pasten de leer van de Heer toe op situaties waarover Jezus geen uitspraak deed.
- gemeenschappelijk bezit: Hand. 2,44-45; 5,1-6 heeft het over het gemeenschappelijk bezit in de oerkerk van Jeruzalem. We vinden het ook indirect in Rom. 15,26; Gal. 2,10; 1 Kor. 16,1-3. Het vormde een geweldige gemeenschapsband. Economisch gezien betekende het echter al snel een flop. Dit ideaal wordt later (opnieuw) beleefd in religieuze ordes en congregaties.
We kunnen er hier op wijzen dat de Christenen globaal uit twee verschillende achtergronden kwamen het Jodendom en het heidendom. Het is niet te verwoneren dat hieruit een aantal spanningen en misverstanden voortkwamen.
De naam Christen
De naam Christen werd de eerste maal in Antiochië gegeven in het jaar 43, zoals we lezen in de Handelingen: "Het was in Antiochië dat de leerlingen voor het eerst Christenen werden genoemd." (11,26) Verder komt de naam slechts twee maal voor in het N.T. (Hand. 26,28 en 1 Pe. 4,16).
De postapostolische periode. (na 65)
Rond 65 waren de bekendste Christenen van het eerste uur gestorven of stonden ze kort voor hun dood. Jacobus, Petrus en Paulus waren als martelaar gestorven. De beschikbare bronnen over 65-100 bevatten bijna geen namen van Christelijke leiders. Er verschijnen in deze periode diverse geschriften die (meestal onterecht) toegeschreven worden aan de apostelen. Blijkbaar verschuilen een aantal leiders zich achter het gezag van hen.
In deze tijd is het ook duidelijk dat de Christenen van heidense afkomst de meerderheid vormen. Vóór 65 waren bijna alle leiders Joden. In de namen die opduiken na 100 (Polycarpus, Ignatius) vinden we vrijwel geen enkele Joodse naam meer.
De verwoesting van de stad Jeruzalem en de tempel in het jaar 70 had het effect dat Jeruzalem niet langer de belangrijkste plaatselijke kerk was. In Hand. 15,23 (anno 49) spreekt de kerk van Jeruzalem tot de Christenen van Antiochië, Syrië en Cilicië. In de tweede helft van de eerste eeuw spreekt de kerk van Rome tot de Christenen van Noord-Klein-Azië en Korinte. (1 Pet. 1,1; 1 Clem.) In die tijd krijgt Rome de eerste plaats (Ignatius, Rom., inl.).
We zien in de evangelies (met name in Mt.) de echo van het feit dat ook het Jodendom een verandering had ondergaan, nl. door de val van Jeruzalem, ten gevolge van de Joodse opstand op het eind van de zestiger jaren, was het Jodendom uit Jeruzalem verdreven. De belangrijkste plaats voor hen werd Jamnia (Yavneh) aan de kust ten zuiden van Jaffa. In deze tijd werd de scheiding met de Christenen een feit.
De breuk met het Jodendom
Korte tijd voor de val van Jeruzalem (70) zijn veel Farizeeën gevlucht naar Jamnia (Javne) aan de kust ten zuiden van Jaffa. Na 70 wordt deze school of academie o.l.v. een leider (patriarch) van het huis Hillel het toevluchtsoord voor alle Farizeeën die ontsnapten aan de massamoord. Daar komt het Jodendom weer tot bloei in de periode van 75-90. Men sloot de rangen en vergat de twisten tussen de diverse scholen. Men stelde een vaste kalender op voor de feesten en voor het gebruik in de synagoge. De taak om de groep leiding te geven enz. kwam toe aan de rabbi's (van dat ogenblik af namen zij een duidelijke plaats in) Men begint de traditie en de Joodse wet op schrift te stellen, m.n. ter verdediging tegen de bedreiging van het heidendom, gnosticisme en vooral van het jonge Christendom. In de loop der eeuwen ontstaat zo de Misjna, de schriftelijke vastlegging van de mondeling doorgegeven interpretaties en verklaringen van de wetten van Mozes.[3] De verscheidenheid van het Jodendom ten tijde van Jezus verdween daarmee (voorheen waren er doop-bewegingen, enz.)
De verhouding tussen het Jodendom en het Christendom werd steeds slechter. Het Jodendom nam ter zelfverdediging een aantal maatregelen, oa. het verwerpen van de LXX en van de Griekse traditie en het invoeren van gebeden en riten in de synagoge die voor een Christen onmogelijk waren, m.n. de Birkat-ha-minim.
Ten tijde van Jezus baden de Joden als morgengebed (hoofdgebed) de "Schemone Esre" (h"r:&ec henom:$; Achttiengebed), dit zijn 18 zegeningen. Tegen het jaar 80 of 90 werd hier op voorstel van rabbi Gamaliël II een negentiende bede (de 12de in het gebed) aan toegevoegd de zogenaamde Birkat-ha-minim. De tekst luidt ongeveer als volgt:
- "Dat de lasteraars geen hoop meer mogen hebben, dat de kwaadwilligen vernietigd worden, dat de vijanden verpletterd worden. Dat de macht van de hoogmoed spoedig in onze dagen mag verzwakt, gebroken en vernederd worden. Wees geprezen, eeuwige, die uw vijanden verslaat en de hoogmoedigen vernedert."
Deze bede was gericht tegen de "Nazareners" en heretici (minim), dit zijn de Joden die Christen geworden waren.[4]
Men moet weten dat in de synagoge de functie van "targoemist" bestond. D.w.z. na het voorlezen van de Schrift in het Hebreeuws werd ze in het Aramees vertaald. De targoemist -iedere volwassen Joodse man kon dat doen- deed dit zonder de hulp van de heilige tekst. Dit gebruik maakte het mogelijk om de H. Schrift te interpreteren en van persoonlijke commentaar te voorzien. M.n. omdat deze interpretatie vaak gevolgd werd door een soort preek. In het evangelie maakt Jezus hier soms gebruik van (13,54v; Mk. 6,1-6 e.a.) Ook de eerste Christenen en vooral St. Paulus (Hand. 9,20; 15,3.14.44; 14,1 enz.) maakten daar gebruik van in de synagoge. De jonge Christenheid trok ook nog naar de synagoge om daar hun toehoorders te overtuigen dat Jezus de Messias was die aangekondigd werd in de Schriften die men aan het lezen was.
Het doel van de Birkat-ham-minim was duidelijk om de Christenen uit te sluiten van de cultus in de synagoge en m.n. van het vervullen van de functie van targoemist. Na de invoering hiervan namen de Christenen niet meer deel aan de dienst in de synagoge.
De organisatie van de jonge Kerk
In deze periode krijgt men ook een verschillende nadruk in de ecclesiologie van het N.T. Nu komt er steeds meer nadruk te liggen op de organisatie van de Kerk. M.n. in de pastorale brieven is dit het Leitmotiv. Als de apostelen niet aanwezig zijn dan verschijnen er valse leiders (1 Tim. 4,1v; Tit. 1,10-13; 2 Tim. 3,1-9; 4,3-4). De remedie hiertegen is een geregelde kerkorde. Deze bestaat uit:
- πρεσβυτεροι (priesters, oudsten) worden aangesteld in iedere stad.
- Zij hebben een ἐπισκοπος (opzichter, bisschop) boven zich staan. Zij moeten waken over het geloof en moreel gedrag van de Christenen. Zij moeten verdergeven wat ze ontvangen hebben (Tit. 1,5-9), valse leer corrigeren.
- Er zijn ook diakens (διακονοι) die deel uitmaken van de leiding.
In deze tijd komt er ook een einde aan zwervende predikers en apostelen, die niet te controleren zijn. (vgl. ook Ap. 2,2.20). Vgl. 1 Clem. 42
Reeds in het begin van de tweede eeuw, maar zeker tegen het eind van die eeuw was de structuur duidelijk: bisschop, priester, diakens.
De Christenen zagen de Kerk als een vernieuwing van Israël. In de periode van tot 65 was kerk (ἐκκλησία) de term die m.n. voor de plaatselijke kerk gebruikt werd of voor de kerk in een bepaald gebied. (1 Kor. 1,2; 16,1.19). Uit 1 Kor. 12,28 weten we dat het ook voor de hele Kerk gebruikt werd. De Kerk werd ook anders omschreven, zoals het lichaam van Christus ( Kol. 1,18.24; Ef. 4,15-16), de bruid van Christus (Ef. 5,23-27), enz.
Het is ook duidelijk dat de H. Geest -in de ogen van de gelovigen- de Kerk leidt. M.n. de Handelingen beschrijft de geschiedenis en uitbreidign van de kerk als het werk van de H. Geest. De Kerk is zich bewust geleid te worden door de Geest, vgl. Hand. 15,28: waar Petrus, Johannes en Jacobus zeggen: "De heilige Geest en wij hebben besloten". Ook St. Paulus wordt geleid door de Geest in zijn werk. (Hand. 19,21)
De tweede eeuw
In deze tijd ontstaat al een belangrijke hoeveelheid Christelijke literatuur. Zie hierover bij kerkvaders.
Het gnosticisme
Gnosticisme // uit te werken
Voetnoten
- ↑ Deze aanduiding gebruikt men ook in Qumran om de eigen groep aan te duiden: "Als deze zich aansluiten bij de gemeenschap (yahad par. κοινονια) dan ... bereiden ze de weg van de Heer". (1QS 8:12-14).
- ↑ Het Benedictus spreekt op de eerste plaats over wat God tot nu toe gedaan heeft. Het gaat eerder over Abraham en David dan over Jezus. Later is het op Jezus toegepast.
- ↑ In de daarop volgende eeuwen voorzagen wetgeleerden de misjna van hun opmerkingen en commentaren. Deze totaalverzameling van Misjna en aanvullingen groeide ten slotte uit tot de Talmoed. In feite zijn er twee Talmoediem ontstaan: een in Jeruzalem (die rond het eind van de vierde eeuw werd afgesloten) en de Babylonische die meer gezag heeft en die tegen het eind van de vijfde eeuw werd afgesloten.
- ↑ Vgl. Joh. 9,22: "Zijn ouders zeiden dit omdat zij bang waren voor de Joden, want de Joden hadden reeds afgesproken dat alwie Hem als Messias beleed uit de synagoge gebannen zou worden."
|