Mc. 1,1-15

Uit Theowiki
Versie door Pastoor (overleg | bijdragen) op 3 feb 2023 om 13:20 (1 versie geïmporteerd)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Proloog. (1,1-15)

1,1 Begin van de Blijde Boodschap van Jezus Christus, de Zoon van God.
2 Zoals er geschreven staat bij de profeet Jesaja: Zie, ik zend mijn bode voor u uit, die voor u de weg zal banen;
3 een stem van iemand die roept in de woestijn: Bereidt de weg van de Heer, maakt zijn paden recht,
4 trad Johannes op in de woestijn en doopte; hij preekte een doopsel van bekering tot vergiffenis van zonden.
5 Heel de landstreek Judea en alle inwoners van Jeruzalem trokken naar hem uit en lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan, terwijl zij hun zonden beleden.
6 Johannes ging gekleed in kameelhaar met een leren gordel om zijn lendenen; hij at sprinkhanen en wilde honing.
7 Hij predikte: ‘Na mij komt die sterker is dan ik, en ik ben niet waardig te bukken en de riem van zijn sandalen los te maken.
8 Ik heb u gedoopt met water, maar Hij zal u dopen met de heilige Geest.’
9 In die tijd vertrok Jezus uit Nazaret in Galilea en liet zich in de Jordaan door Johannes dopen.
10 En op hetzelfde ogenblik dat Hij uit het water opsteeg, zag Hij de hemel openscheuren en de Geest als een duif op zich neerdalen.
11 En er kwam een stem uit de hemel: ‘Gij zijt mijn Zoon, mijn veelgeliefde; in U heb Ik welbehagen.’
12 Terstond dreef de Geest Hem naar de woestijn.
13 Veertig dagen bracht Hij in de woestijn door, terwijl Hij door de satan op de proef werd gesteld. Hij verbleef bij de wilde dieren en de engelen bewezen Hem hun diensten.
14 Nadat Johannes was gevangen genomen, ging Jezus naar Galilea en verkondigde er Gods Blijde Boodschap.
15 Hij zeide: ‘De tijd is vervuld en het Rijk Gods is nabij; bekeert u en gelooft in de Blijde Boodschap.’

De proloog brengt de belofte van de profeten uit het O.T. (1,1-3) in verband met Johannes de Doper, als degene die de weg bereidt voor de Heer (1,4-8) en met Jezus de Heer als de “komende” (1,9-15). De proloog leidt Jezus in als de Zoon en dienaar van God. Als voorbereiding op zijn optreden wordt Jezus gedoopt (12,9-11) en wordt Hij door de Satan op de proef gesteld in de woestijn (1,12-13). Het hoogtepunt van zijn prediking van het Rijk Gods is de aankondiging ervan in 1,14-15. Deze woorden slaan ook de brug naar de openbaring van Jezus’ macht in Galilea. (1,16-3,6)

1,1 Begin”. Het eerste vers lanceert het hele verhaal en begint met de fundamenten van het goede nieuws of de blijde boodschap die door de jonge Kerk verkondigd wordt: het verhaal van Jezus.
Blijde Boodschap van Jezus Christus (εὐαγγελιον). Het woord “Blijde Boodschap” of “evangelie” slaat hier niet op het literaire genre evangelie maar op de boodschap van Jezus zelf, zoals ook in de brieven van Paulus. Evangelie werd oorspronkelijk enkel gebruikt voor de boodschap van Jezus in het algemeen, later werd het ook gebruikt voor de vier evangeliën.
De Zoon van God”. Deze tekst, die ontbreekt in een paar manuscripten, is echter zeker betuigd vanaf de tweede eeuw en geeft te kennen wat het belangrijkste thema voor Marcus is, nl. Jezus als de Zoon van God. Dit thema bereikt zijn hoogtepunt in de belijdenis van de honderdman (15,39) onder het kruis.
1,2 de profeet Jesaja”. In de manuscripten vinden we ook de variant de “profeten”. Deze variant is te verklaren omdat het citaat in 1,2b niet uit Jesaja komt. Marcus heeft waarschijnlijk diverse teksten uit het O.T. samengevoegd en die dan toegeschreven aan Jesaja. Het citaat is een samenvoegen van Ex. 23,20; Mal. 3,1. In Ex. 23,20 (LXX) belooft God om zijn boodschappers uit te zenden vóór Israël en om het naar het beloofde land te brengen. Mc. plaatst de citaten in een eschatologische context en bereid zo voor op de identificatie van de komende profeet Elisa (3,23)
1,3 Bereidt de weg van de Heer...” Jes. 40,1-5 beschrijft de terugkeer van Israël uit de Babylonische ballingschap. Deze tekst was in Joodse kringen een klassieke uitdrukking van Gods troost en heil geworden. Mc. 1,3 citeert de LXX tekst van Jes. 40,3 behalve aan het einde waar “zijn” (Jezus’) staat i.p.v. “van onze God”. In de Christelijke context was Johannes de Doper de stem van de roepende in de woestijn en Jezus was de Heer wiens weg door Johannes werd voorbereid en recht werd gemaakt. Zijn betekenis wordt hier uitgedrukt in het Schriftwoord. Als men de hele tekst van Jes. 40,1-11 leest, dan laat Mc. hier minstens de toepassing van God, of de functie van God op Jezus open. In dit stuk is er ook sprake van een vreugdebode (ὁ εὐαγγελιζόμενος Σιων) die een Blijde Boodschap brengt. Vreugdebode (εὐαγγελιζόμενος) is duidelijk afgeleid van Blijde Boodschap (εὐαγγελίον). De inhoud van de boodschap bij Jesaja (40,9-11) is: "Hier is uw God. 10 Hier is de Heer, Jahwe, komend in kracht; de heerschappij is in zijn hand; zie, zijn loon draagt Hij mee, en zijn zegeteken gaat voor Hem uit. 11 Als een herder zal Hij zijn kudde weiden; in zijn arm brengt Hij de lammeren samen en draagt ze aan zijn borst terwijl Hij de ooien voortleidt." In deze tekst, die niet geciteerd wordt, maar die op de achtergrond meespeelt wordt Jezus al geschilderd als herder, een gedachte die vaker terugkomt in Mc. (6,34-44;14,28; 16,7).
1,4 en doopte”. Deelname aan het ritueel van het doopsel door Johannes drukte iemands wil om zich te bekeren uit en ook Gods bereidheid om zonden te vergeven vóór de komst van het Rijk Gods.
1,5 Heel de landstreek Judea en alle inwoners van Jeruzalem trokken naar hem uit”. Flavius Josephus (Ant.18,5,2 § 116-119) beschrijft Johannes de Doper als een prediker die veel volk trok en die doopte. Josephus beschrijft dit allemaal vanuit een politiek-militaire interesse. Dit vormt een contrast met Marcus’ interesse. Johannes was een figuur zoals een Elia en zijn prediking bereidde de weg voor iemand die sterker was, die met de H. Geest zou dopen.
1,6 gekleed in kameelhaar met een leren gordel om zijn lendenen”. Johannes’ kleren deden denken aan de kleren van Elia (2 Kon. 1,8). Wat bedoelde hij hiermee? Wilde Joh. hiermee enkel duidelijk maken dat hij in de lijn van de profeten stond of dat hij een nieuwe Elia was, die een gordel om zijn lenden droeg (vgl. Mal. 3,1; 4,5).

hij at sprinkhanen en wilde honing”. Johannes’ motief om dit te eten moet eerder in het kader van de rituele reinheid gezocht worden dan in het kader van ascese.

1,7 die sterker is dan ik”. In de prediking van Johannes zou dit bedoeld kunnen zijn geweest voor Gods komst in macht en de komst van het koninkrijk. Maar in de context van Marcus verwijst het ondubbelzinnig naar Jezus. Johannes bereidde de weg van de Heer.

de riem van zijn sandalen los te maken”. Tegenover Jezus belijdt Johannes zijn onwaardigheid, zelfs om het ergste slavenwerk te doen dat er bestond in de ogen van de Joden.

1,8 de heilige Geest”. De synoptische parallellen spreken over “de H. Geest en vuur”. (Mt. 3,11; Lc. 3,16)
1,9 liet zich in de Jordaan door Johannes dopen”. Hier wordt de persoon van Jezus geïntroduceerd. Het voorafgaande dient ook om Hem in de tijd te situeren. Mc. beschrijft dit zonder enige opmerking over een “doopsel ten teken van bekering tot vergeving van zonden” (vgl. Mt. 3,13-17). Mc. vertelt niet waarop Jezus gedoopt werd door Johannes. De bijnaam Doper voor Johannes is ontleend aan de nieuwe manier van zijn dopen. Zijn doop was geen rituele afwassing die onbeperkt herhaald kan worden. Zijn doop was eenmalig en was ook geen zelfdoop zoals niet-Joden zichzelf gaven om opgenomen te kunnen worden in de Joodse gemeenschap. Voorts werd er duidelijk een zedelijk-religieuze ommekeer gevraagd.

De evangelisten verhalen de doop van Jezus getrouw, niet zozeer om de betekenis ervan, want die ervoer men als problematisch (vgl. Mt. 3,14-15), maar om wat erop volgde. Jezus erkent door zijn doopsel de goddelijke zending van Johannes.

1,10 zag Hij”. De moderne uitleg dat Jezus toen een soort privé-openbaring had is kennelijk niet wat Mc. bedoelde.
de hemel openscheuren”. Het openscheuren van de hemel symboliseert het einde van de scheiding tussen God en de wereld en het begin van een contact tussen hemel en aarde (vgl. Jes. 64,1; 2 Apoc. Bar. 22,1).
en de Geest als een duif op zich neerdalen”. Ook dit motief ontwikkelt het idee van de communicatie van Godswege. Deze neerdaling kan een allusie inhouden naar het zweven van de Geest van God over het water bij de schepping (Gen. 1,2).
1,11 een stem uit de hemel”. Ook dit is een beeld voor de communicatie van God met de mens.

Deze drie motieven bereiden voor op de identificatie van Jezus die volgt: “Gij zijt mijn Zoon, mijn veelgeliefde”. “Veelgeliefde” vinden we in Gen. 22,2; je. 44,2. Mc. zal zeker Jezus’ zoon-zijn niet gezien hebben als het geadopteerd worden van Jezus door de God. De evangelist zit het eerder als een hemelse bevestiging van een reeds eerder bestaande band tussen God en Jezus.

Gij zijt mijn Zoon, mijn veelgeliefde”. Deze woorden verwijzen waarschijnlijk naar Ps. 2,7: "Hij sprak tot mij: Gij zijt mijn Zoon, ik heb u heden verwekt" (Κύριος ειπεν πρός με Υἱός μου ει σύ). Dit is een inthronisatiepsalm en dit werd tegen de nieuwe koning gezegd bij zijn kroning. Het "heden verwekken" slaat op het aantreden van de nieuwe koning. Hier wordt het op Jezus toegepast.
in U heb Ik welbehagen”. Het tweede deel van de mededeling bevestigt de reeds bestaande relatie tussen God en Jezus. Het is een echo van Jes. 42,1 en suggereert een band tussen de Zoon van God en de Dienaar van God. Merk op dat Jezus, in tegenstelling tot de profeten, bv. Jesaja in Jes. 6 en Jeremia in Jer. 1 geen zending krijgt. Hij wordt door niemand gezonden, ook niet door de stem uit de hemel en er wordt Hem ook niet gezegd wat Hij te doen of te zeggen heeft.
1,12 Terstond”. De bijwoordelijk bijzin “Kαὶ εὐθὺς” vinden we vaak in de eerste gebeurtenissen van het evangelie. Het onderlijnt het drama en de spanning. De kortheid en eenvoud van dit bericht van Marcus staat in contrast met de uitgewerkte gesprekken tussen Jezus en de duivel in Mt. 4,1-13 en Lc. 4,1-11. Het fundamentele idee in alle versie is dezelfde nl. de Zoon van God overwon de beproeving door de Satan voor Hij aan zijn publiek optreden begon. Bij Mc. wordt niets vermeld over de inhoud van de bekoringen.
de woestijn”. Ook al wordt er verder niets verteld het lijkt waarschijnlijk dat het gaat over de woestijn van Judea waar Johannes werkte (vgl. 1,4).
Veertig dagen”. Het getal veertig is niet zozeer een herinnering aan de 40 jaar die Israël in de woestijn verbleef maar wel van de 40 dagen waarin Mozes (Ex. 34,28) en Elia (1 Kon. 19,8) op de proef gesteld werden door God.
de satan”. In de laatste boeken van het O.T. treedt de Satan op als een soort aanklager (Job 1-2; Zach. 3,1-2) of bij rampspoed voor Israël (1 Kron. 21,1; vgl. 2 Sam. 24,1). In de Joodse apocalyptische geschriften ziet men hem als de leider van het verzet tegen Gods volk. Hier stelt hij Jezus op de proef, zonder dat de soort beproeving gespecificeerd wordt.
bij de wilde dieren”. De Joodse wildernis was de verblijfplaats van wilde dieren. De tegenstelling tussen de beschermende engelen en de wilde dieren vinden we ook in Ps. 91,11-13.
1,14 Nadat Johannes was gevangen genomen”. Lett. staat er “werd overhandigd”. Dit werkwoord παραδοθεvαι (overleveren) vinden we vaak bij Mc. in de context van zijn lijden en dood. Het gebruik van dit woord hier laat de dood van Johannes verschijnen als een voorafbeelding van Jezus’ lot. De zending van Johannes is kennelijk voltooid en nu begint die van Jezus. Johannes zal enkel nog in een flash-back (6,14-29) en als onderwerp van gesprek (8,28; 11,30-32) terugkeren in het verhaal en een keer vermeld worden in verband met zijn leerlingen (2,8).
naar Galilea”. Jezus was in de buurt van de Jordaan in Judea. Nu keert hij terug naar de plaats waar Hij zal optreden: Galilea. Deze streek staat positiever tegenover Jezus dan Judea waar Hij later verworpen zal worden, alhoewel Jezus in Galilea in Nazareth ook verworpen werd (6,1-6). Jezus vertrok uit Galilea om er gedoopt via de woestijn en de Jordaan weer terug te keren.
verkondigde er Gods Blijde Boodschap”. Blijde Boodschap of evangelie is een echo van de Grieks terminologie van Dt. Jes. (vgl.40,9; 41,27; 52,7; 60,6; 61,1-2). Het goede nieuws of de Blijde Boodschap komt van God (subjectieve gen) en heeft ook Gods handelen tot voorwerp (objectieve gen.).,br>

Vers 1,14 is duidelijk de afsluiting van de inleiding: Johannes verdwijnt, Jezus begint aan Zijn taak en zoals dit stuk begon met "Blijde Boodschap", eindigt het er nu mee. De lezer weet op dit moment al, wat de toehoorders en personen in het verhaal zelf (nog) niet weten, nl. dat deze Jezus de Zoon van God is, ook al moet de inhoud hiervan nog ontvouwd worden in de rest van het verhaal.

1,15 Hij zei”. Als een eschatologische waarschuwing wordt heel de inhoud van Jezus’ verkondiging in woord en daad die nog zal volgen samengevat.
De tijd is vervuld”. Het indelen van de menselijke geschiedenis in diverse perioden was heel gebruikelijk bij de Joodse apocalyptici, vgl. 1 Hen. 93, 1-10; 91,12-17; As. Mos. 10). Aan het einde van de tijd zou Gods koninkrijk voor altijd komen. Jezus’ waarschuwing houdt in dat nu die tijd gekomen is.”het Rijk Gods is nabij”. In het Jodendom van Zijn tijd stond “Rijk Gods” op de eerste plaats voor het machtsvertoon van God, het eindoordeel en ook de toekomstige vestiging van Gods heerschappij over heel de schepping. Hier wordt gezegd “het is nabij” .
bekeert u en gelooft in de Blijde Boodschap”. Gods koninkrijk vraagt om een nieuwe levenshouding zoals Johannes de Doper al aangaf. (1,4)

De oproep tot “geloof” vinden we na de verrijzenis vaak uitgedrukt in de term πιστις en εὐαγγελιον.