Mc. 12,18-27

Uit Theowiki
Versie door th>Pastacht op 22 okt 2018 om 08:14 (Tekst vervangen - 'width=100% style="background:#FFFF90" cellpadding=8 cellspacing=4 border=1 align=center' door ' {{Stijl citaat}}')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

De verrijzenis. (12,18-27)

12,18 Er kwamen Sadduceeën bij Hem; dezen houden dat er geen verrijzenis bestaat. Ze legden Hem daarom de volgende kwestie voor:
19 'Meester, wij zien bij Mozes geschreven staan: Als iemands broer sterft en een vrouw achterlaat maar geen kinderen, dan moet zijn broer die vrouw nemen om aan zijn broer een nageslacht te geven.
20 Nu waren er eens zeven broers. De eerste nam een vrouw, maar liet bij zijn dood geen kinderen na.
21 Toen nam de tweede haar, maar ook hij stierf zonder kinderen; zo ging het ook met de derde;
22 kortom geen van de zeven liet kinderen na. Het laatst van allen stierf ook de vrouw.
23 Bij de verrijzenis, wanneer zij opstaan, van wie van hen zal zij dan de vrouw zijn? Alle zeven toch hebben haar tot vrouw gehad.'
24 Jezus antwoordde: 'Zijt gij niet op een dwaalspoor, juist omdat gij noch de Schrift, noch Gods macht kent?
25 Wanneer de mensen uit de doden opstaan, huwen zij niet en worden niet ten huwelijk gegeven, maar zijn ze als engelen in de hemel.
26 En wat de verrijzenis der doden betreft, hebt ge in het boek van Mozes niet gelezen, waar het gaat over de braamstruik, hoe God tot hem zei: Ik ben de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob?
27 Hij is geen God van doden maar van levenden. Ge verkeert in grote dwaling.'

De Sadduceeën baseren hun verwerping van de verrijzenis op het feit dat daarover niet gesproken wordt in de Pentateuch. Ze citeren Dt. 25,5-10 (over het zwagerhuwelijk) als bewijs voor hun stelling en passen dit toe zodat de consequenties voor degenen die wel geloven in de verrijzenis absurd worden. Hun val dient voor Jezus als aanzet voor onderricht over de aard van de toestand van de verrezenen. Het is nl. nogal verschillend van het aardse leven. Hij toont verder aan dat de leer van de verrijzenis geïmpliceerd wordt door wat de Pentateuch zegt over God in Ex. 3,6,15-16 als de God van de levenden. De theologische boodschap is dat d hoop in de verrijzenis gebaseerd is op God, die de dood kan overwinnen en die leven geeft en niet op de menselijke natuur of op menselijke inspanningen.

12,18 "Sadduceeën... dezen houden dat er geen verrijzenis bestaat". De Sadduceeën aanvaarden enkel de Pentateuch als H. Schrift en wijzen de idee van een verdere mondelinge traditie af (vgl. Josephus, Ant. 18,1,4, § 16-17). De paar zeldzame teksten uit het O.T. die over de verrijzenis handelen (vgl. Jes. 25,8; 26,19; Ps. 73,24-25; Dan. 12,1-3) vormen geen deel van de Pentateuch en werden daarom door hen niet als argumenten gezien, vgl. Hand. 23,8. Jezus moet hier aantonen dat de leer van de verrijzenis wel degelijk te vinden is in de Pentateuch (12,26). De vraag van de Sadduceeën impliceert dat zij ervan uitgaan dat hij wat dit betreft dezelfde opvatting als de Farizeeën heeft.
12,19 "wij zien bij Mozes geschreven staan". Wat Mozes hier dan in de mond gelegd wordt is een vrije versie van Dt. 25,5-10, waarin het zwagerhuwelijk (leviraat) verplicht wordt (vgl. Gen. 38: Ruth). Het motief hiervan was om eigendom in de familie van de man te houden.
12,20-23 Met dit verhaaltje proberen ze de verrijzenis belachelijk te maken en aan te tonen dat de verrijzenis niet in overeenstemming is met Dt. 25,5-10.
12,24 "juist omdat gij noch de Schrift, noch Gods macht kent". Jezus dient het van repliek door eerst een beroep te doen op de macht van God (12,25) en op een verwijzing naar de Schriften (12,26-27). De macht van God is groter dan de dood. Hij is bij machte om leven te geven.
12,25 "Wanneer de mensen uit de doden opstaan, huwen zij niet en worden niet ten huwelijk gegeven". Het argument van de Sadduceeën is gebaseerd op een verkeerd verstaan van de aard van het leven van de verrezenen. W.b. de "engelachtige" toestand vgl. 1 Kor. 15,35-50 en 1 Hen. 15,6-7; 2 Apoc. Bar. 51,10, b Ber. 17a. De aard van het verrezen leven verschilt zodanig van het aardse leven dat de Sadduceeën in hun voorbeeld schilderen geen logische kracht heeft, want het komt aan God toe om de dood te overwinnen en om leven aan de doden te geven.
12,26 "over de braamstruik". Dit was een gebruikelijke Joodse manier om te verwijzen naar de "brandende braamstruik" uit Ex. 3.
"de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob". In Ex. 3,6.15-16 wordt Jahwe de God van de vaders (aartsvaders) genoemd. Dit citaat is uit de Pentateuch en moet daarom ernstig genomen worden door de Sadduceeën.
12,27 "geen God van doden maar van levenden". Jezus interpreteert Ex. 3,6.15-16 zo dat Abraham, Isaak en Jakob levend zijn en dat zij nog steeds een relatie met God hebben. Op deze manier is de verrijzenis een onderdeel van de leer van de Pentateuch. Dit nogal vreemde gebruik van teksten van het O.T. was gebruikelijk in de schriftinterpretatie van Jezus' tijd.