Mc. 6,30-34

Uit Theowiki
Versie door Pastoor (overleg | bijdragen) op 3 feb 2023 om 13:28 (1 versie geïmporteerd)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

De terugkeer van de leerlingen. (6,30-34)

6,30 Toen de apostelen zich weer bij Jezus voegden, brachten zij Hem verslag uit over alles wat zij gedaan en onderwezen hadden.
31 Daarop sprak hij tot hen: 'Komt nu eens zelf mee naar een eenzame plaats om alleen te zijn en rust daar wat uit.' Want wegens de talrijke gaande en komende mensen hadden zij zelfs geen tijd om te eten.
32 Zij vertrokken dus in de boot naar een eenzame plaats om alleen te zijn.
33 Maar velen zagen hen gaan en begrepen waar Hij heenging; uit al de steden kwamen mensen te voet daarheen en waren er nog eerder dan zij.
34 Toen Jezus aan land ging, zag Hij dan ook een grote menigte. Hij voelde medelijden met hen, want zij waren als schapen zonder herder, en Hij begon hen uitvoerig te onderrichten.

Kennelijk is 6,30-34 de afsluiting van de zending in 6,6b-13 en niet de inleiding van de wonderbare broodvermenigvuldiging, waarvan het kader in 6,35 gezet wordt. Tegelijk bepalen meerdere elementen uit dit stuk de setting van de broodvermenigvuldiging. De pericope onderlijnt de deelname van de leerlingen in de zending van Jezus, het enthousiasme van het volk voor Jezus en het medelijden van Jezus.

6,30

"Toen de apostelen."

De reden waarom Mc. hier over apostelen spreekt en niet over leerlingen is misschien om hen duidelijk te onderscheiden van de leerlingen van Johannes in 6,29.

6,31

"Komt nu eens zelf mee naar een eenzame plaats."

Dit en de volgende verzen wijst vooruit naar de wonderbare broodvermenigvuldiging. Immers de afgelegen plaats vormt het kader voor het voeden van de 5000.

6,33

"uit al de steden kwamen mensen te voet daarheen en waren er nog eerder dan zij".

Het idee is dat de mensen te voet er sneller waren dan Jezus per boot. Hun onverwachte aanwezigheid vormt mede een onderdeel van de situatie.

6,34

"zij waren als schapen zonder herder".

Deze zin is gebaseerd op Num. 27,17; 1 Kon. 22,17 en Ez. 34,5-6.