Mc. 14,53-72

Uit Theowiki
Versie door Pastoor (overleg | bijdragen) op 3 feb 2023 om 14:30 (1 versie geïmporteerd)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

De processen. (14,53-15,15)

Mc. beschrijft twee processen: één voor de Joodse overheden en één voor Pilatus. Hij beschouwt het Joodse proces als het belangrijkste, alhoewel puur juridisch gezien het Romeinse veel belangrijker was. Bijna het hele proces blijft Jezus zwijgen, vgl. Jes. 53,7.

Het proces voor de hogepriester, de verloochening door Petrus. (14,53-72)

14,53 Men bracht Jezus naar de hogepriester, waar alle hogepriesters, oudsten en schriftgeleerden bijeenkwamen.
54 Petrus volgde Hem op een afstand tot op de binnenplaats van het paleis van de hogepriester en nam plaats onder het dienstvolk om zich bij het vuur te warmen.
55 De hogepriesters en het hele Sanhedrin zochten naar een getuigenis tegen Jezus om Hem ter dood te kunnen brengen, maar zij vonden er geen.
56 Wel brachten velen valse getuigenissen tegen Hem in, maar hun getuigenissen stemden niet overeen.
57 Toen traden enige valse getuigen tegen Hem op die verklaarden:
58 'Wij hebben Hem horen zeggen: Ik zal deze door mensenhanden gemaakte tempel afbreken en in drie dagen een andere opbouwen die niet door mensenhanden is gemaakt.'
59 Maar ook daaromtrent was hun getuigenis niet eensluidend.
60 Toen stond de hogepriester in hun midden op en vroeg aan Jezus: 'Geeft Ge in het geheel geen antwoord? Wat getuigen deze mensen tegen U?'
61 Maar Jezus bleef zwijgen en gaf volstrekt geen antwoord. Daarop stelde de hogepriester Hem nog een vraag; 'Zijt Gij de Christus, de Zoon van de Gezegende?'
62 Jezus antwoorde: Ja, dat ben Ik; en gij zult de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Macht en komen met de wolken des hemels.'
63 Toen scheurde de hogepriester zijn gewaad en riep uit: 'Waartoe hebben wij nog getuigen nodig?
64 Ge hebt de godslastering gehoord. Wat dunkt u?' Allen spraken het vonnis uit, dat Hij de dood verdiende.
65 Daarop begonnen sommigen Hem te bespuwen en, na zijn gelaat bedekt te hebben, Hem met de vuist te slaan, terwijl ze zeiden: 'Wees nu eens profeet!' Ook de knechten dienden Hem slagen toe.
66 Terwijl Petrus zich beneden op de binnenplaats bevond, kwam daar een van de dienstmeisjes van de hogepriester;
67 en toen zij Petrus zag die zich zat te warmen, keek ze hem eens aan en zei: 'Jij was ook bij Jezus de Nazarener.'
68 Maar hij ontkende het: 'Ik weet niet, ik begrijp niet wat je bedoelt.' En terwijl hij wegging naar het poortgebouw, kraaide een haan.
69 Maar toen het meisje hem daar opmerkte, verzekerde ze nog eens aan de omstanders: 'Die is er ook een van.'
70 Hij ontkende het opnieuw. Even daarna zeiden de omstanders tot Petrus: 'Waarachtig, jij bent er ook een van; je bent toch ook een Galileeër.'
71 Toen begon hij te vloeken en te zweren: 'Ik ken die man niet over wie jullie het hebben.'
72 Onmiddellijk daarop kraaide een haan voor de tweede keer. Nu herinnerde Petrus zich, hoe Jezus tot hem gezegd had: 'Voordat een haan tweemaal kraait, zult ge Mij driemaal verloochenen.' En hij barstte in tranen uit.

Mc. presenteert het verhoor in het huis van de hogepriester als een volledig proces, toch zij er hierbij historisch gezien wel vragen te stellen. De twee aanklachten tegen hem luiden dat Jezus dreigde de tempel te verwoesten en dat hij God lasterde.

14,53 "Men bracht Jezus haar de hogepriester". De plaats is het huis van de hogepriester. Kon daar de hele sanhedrin samenkomen (14,64)? Kwam het sanhedrin daar samen in de nacht van Pasen? Deze problemen suggereren dat er enkel een inleidend verhoor heeft plaats gevonden in dit huis op de avond voor de eerste paasavond, vgl. 14,12-16. Dit verhoor werd door een kleine groep afgenomen.
14,54 "Petrus". De verwijzing naar Petrus geeft aan dit stuk een sandwich-structuur, waardoor het majestueuze zwijgen van de Heer in contrast geplaatst wordt met de laffe verloochening door Petrus (14,66-72).
14,55 "De hogepriesters en het hele Sanhedrin". Mc. overdrijft dit verhoor en maakt er een volledig proces van. Misschien is het zijn intentie (of die van een grotere groep Christenen) om de rol van de Romeinse overheden in het proces te minimaliseren.
14,56 "hun getuigenissen stemden niet overeen". De Joden huldigden het legale principe dat er minstens twee getuigen nodig zijn voor de beschuldiging van een misdaad, vgl. Dt. 19,15.
14,58 "Wij hebben Hem horen zeggen: Ik zal deze door mensenhanden gemaakte tempel afbreken". Misschien had Jezus de huidige eredienst in de tempel vergeleken met de eredienst in het Rijk Gods. Misschien had de uitspraak iets te maken met de tempelreiniging. De latere auteurs van het N.T. spiritualiseren het, vgl. Mt. 26,61; Joh. 2,21; Hand. 6,14. Het waren overigens de Romeinen en niet Jezus die de tempel in Jeruzalem verwoest hebben.
14,61 "Jezus bleef zwijgen en gaf volstrekt geen antwoord". Het zwijgen van Jezus (vgl. 15,5) vervult Jes. 53,4 en Ps. 38,13-15. De vraag van de hogepriester of Jezus de Christus is, de Zoon van de Gezegende combineert identificaties van Jezus die al gemaakt zijn in 8,29 en 1,11; 9,7.
14,62 "Ja, dat ben Ik; en gij zult de Mensenzoon zien zitten". Over "ik ben" zie /// 6,50; voor de verwachting van de Mensenzoon in glorie vgl. commentaar bij 13,24-27.////
14,64 "Ge hebt de godslastering gehoord". Hier wordt godslastering in ruime zin genomen. Volgens Lev. 24,10-13 hield godslastering immers in dat de goddelijke naam misbruikt werd. De straf hiervoor was steniging.

"Allen spraken het vonnis uit, dat Hij de dood verdiende". Men zag hem kennelijk als een politiek-religieuze agitator (vgl. Josephus, Ant. 17,10,4-88 § 269-85; 18,4,1 § 85-87; 20,8,6 § 167-172) die zowel de macht van de Romeinen als van de Joodse leiders bedreigde. Mc. presenteert de veroordeling als een daad van het hele sanhedrin. Sluit "allen" ook Joseph van Arimatea in? Vgl. 15,43)? Vgl. Mt. 27,57 en Lc. 23,50-51 die het probleem anders oplossen.

14,65 "Wees nu eens profeet!" De vraag die de brute behandeling van Jezus begeleidt houdt de ironie in dat deze slechte behandeling van Hem de vervulling is van de profetieën uit het O.T. over de lijdende dienstknecht (vgl. Jes. 50,4-6; 53,3-5). Het kan ook nog slaan op de populaire opvatting over Jezus als een profeet. (vgl. 6,15; 8,28)
14,66 "Terwijl Petrus zich beneden op de binnenplaats bevond". Het verhaal over Petrus begonnen in 14,54 wordt opnieuw opgenomen om Jezus' trouw met Petrus' ontrouw te contrasteren. De verloochening door Petrus vinden we in alle vier de evangelies (Mt. 26,69-75; Lc. 22,56-62; Joh. 18,17.25-27). Let op de stijgende lijn van de toehoorders: een meid (14,66); de meid en een paar omstaanders (14,69); de omstaanders (14,70).
14,68 "Maar hij ontkende het". Er is een omgekeerde evenredigheid tussen de klachten: "Jij was ook bij Jezus de Nazarener." (14,67); "Die is er ook een van." (14,69); "Waarachtig, jij bent er ook een van; je bent toch ook een Galileeër" (14,70) en de heftigheid van de antwoorden van Petrus: "Ik weet niet, ik begrijp niet wat je bedoelt" (14,68); "Hij ontkende het opnieuw" (14,70); "toen begon hij te vloeken en te zweren: 'Ik ken die man niet over wie jullie het hebben.'" (14,71).
14,72 "daarop kraaide een haan voor de tweede keer". Met de derde verloochening door Petrus wordt de voorspelling van Jezus uit 14,30 vervuld.