Parabels of gelijkenissen
1 Het begrip gelijkenis.Het woord 'gelijkenis'[1] komt in de evangeliën overeen met het Griekse woord παραβολη (en het Hebreeuwse mashal). In deze stijlfiguur worden twee beelden/dingen naast elkaar geplaatst. Het gaat hierbij enerzijds om een religieus beeld en anderzijds een profaan. In de gelijkenis plaatst men een religieus beeld naar een andere, ontleend aan het dagelijks leven of aan dat van de natuur om het eerste aanschouwelijk en begrijpelijk te maken.
2 BegripsomschrijvingIn de evangelies komt woord "parabel" voor, dat is afgeleid van het Griekse woord παραβολη, dat op zijn beurt is afgeleid van het werkwoord παραβαλλειν = lett. "[er]naast plaatsen". Het idee dat door dit woord wordt uitgedrukt, is, dat twee zaken naast elkaar worden geplaatst om ze te kunnen vergelijken. "Parabel" is in het Nieuwe Testament een technische uitdrukking voor een bepaalde manier van spreken waarbij op een of andere wijze iets wordt duidelijk gemaakt m.b.v. een vergelijking. Er zijn verschillende manieren van spreken met vergelijkingen; 'parabel' in het Nieuwe Testament is in feite een verzamelnaam. 2.1 VergelijkingIn een vergelijking wordt de ene zaak [a] vergeleken met een zaak van een ander soort [b] en de vergelijking wordt dan uitdrukkelijk weergegeven door "zoals, als". Bijv.: Jezus zendt zijn leerlingen [A] uit als lammeren [B] te midden van wolven (Mt 10,16; Lk 10,3). 2.2 GelijkenisIn een gelijkenis wordt de ene zaak [{{sc|a]]] vergeleken met een zaak van een ander soort [b] door middel van een verhaal. Het punt van overeenkomst wordt meestal uitdrukkelijk vermeld, maar de beide zaken die vergeleken worden, worden niet altijd uitdrukkelijk genoemd. Bijv. de gelijkenis over de jonge wijn in oude zakken (Mk 2,18-22; Mt 9,14-17; Lk 5,36-39) is het antwoord van Jezus op een vraag die schijnbaar gaat over vasten, maar eigenlijk gaat het over de komst/aanwezigheid van de Messias en het daarbij passende gedrag (vasten). 2.3 MetafoorIn de metafoor (afgeleid van het Grieks μεταφερειν= over-dragen) worden de kwaliteiten van de ene zaak direct overgedragen op een andere zaak zonder dat er een uitdrukkelijke vergelijking genoemd wordt. Bijv. "Gij zijt het zout der aarde" (Mt 5,13) of "Let op, wacht u voor het zuurdeeg van de Farizeeèn en het zuurdeeg van Herodes!" (Mk 8,14). 2.4 AllegorieDe allegorie is een bijzondere vorm van de metafoor (afgeleid van het Grieks ἀλλο-ἀγορειν = 'anders-spreken'). Een allegorie is een soort 'uitgebouwde' metafoor of een serie van aaneengeschakelde metaforen, waarbij elk detail afzonderlijk van belang is en correspondeert met een bepaalde betekenis. Vaak is een allegorie minder duidelijk en meer toespelend dan een parabel, en heeft een verborgen betekenis. Bv. Mt. 25,1-13. "Dan zal het met het Rijk der hemelen zijn als met tien meisjes ...". 2.5 ParabelParabel is dus een algemene term voor een 'uitgebouwde' vergelijking. 2.5.1 Parabels in de evangelies.In de evangelies worden met name parabel en gelijkenis vaak met elkaar verward. Toch is het van belang het onderscheid duidelijk te zien, omdat de eigen aard van beide manieren van spreken doorwerkt in de uitleg. Men kan globaal vier soorten onderscheiden die in het evangelie allen met parabel/parabolhv worden aangeduid: 2.5.1.1 Parabel-in-strikte-zin.De 'echte' parabel presenteert zich in de vorm van een (kort) verhaal met een duidelijk herkenbaar begin, een 'plot' of'intrige', en een ontknoping. De werkwoorden staan dan ook meestal in de verleden tijd (Er was eens ...). Hij heeft geen inleiding: men valt met de deur in huis ('Een vader had twee zoons'). Het verhaalde is ontleend aan het gewone, menselijke leven. Het vertelt een (eenmalige) geschiedenis, die echt gebeurd is of gebeurd had kunnen zijn. Het verhaal beperkt zich tot zich zelf: wat er eigenlijk meer bedoeld wordt, wordt niet tot uitdrukking gebracht. De hoorder moet daar zelf achter zien te komen. Daarom bevat het verhaal vaak elementen, die vreemd schijnen en erop wijzen, dat er meer achter zit. Langzamerhand wordt duidelijk, dat het verhaal te maken heeft met de hoorder zelf. Hij gaat ontdekken, dat dit verhaal een oproep aan hem zelf betekent. Hij moet stelling nemen. 'Als het zó zit, dan moet ik toch wel ...'. In het algemeen heeft de parabel dus slechts één intentie. Hij werkt toe naar het herkennen van dit appèl op de hoorder. Het punt waarom het gaat in de parabel vindt men daarom vaak aan het einde (het zogenaamde 'achter-gewicht'). 2.5.1.2 Gelijkenis.Bij de gelijkenis wordt, naast het beeld óók de bedoelde werkelijkheid uitgedrukt. Het is dus een "opgelost raadsel". Er is sprake van een soort tweeluik met een 'beeld-helft' en een 'werkelijkheids-helft'. Beide worden verbonden door uitdrukkingen als: 'zo is het ook met ...', 'het gelijkt op...', 'zoals'. De vergelijking is geen echt verhaal (met een inleiding, een plot en een ontknoping), maar eerder een algemeen bekend gegeven, een regelmatig terugkerend fenomeen, een algemene ervaring (bijv. gist doet het meel rijzen; het mosterdzaadje is klein en wordt groot; als de vijgeboom uitbot is de lente nabij, enz.). Het werkwoord staat dan ook meestal in de tegenwoordige tijd. De gelijkenis wil vooral inzicht geven, onderrichten. De parabel-in-strikte-zin wil eerder de wil aanspreken en oproepen tot actie, terwijl de gelijkenis eerder het verstand aanspreekt. 2.5.1.3 Voorbeeld-verhaal.Het voorbeeld-verhaal (exempel) is een eigenlijk een bijzondere soort parabel die gebruik maakt van beeld-spraak. Het gebruikte beeld vertegenwoordigt dan het geheel van wat bedoeld is. Een exemplaar staat dus model voor allen. De 'rijke dwaze boer' (Lk 12,15-20) vertegenwoordigt alle mensen, die doen zoals hij. Hij wordt ten voorbeeld gesteld. Aan deze een, kent men allen. 2.5.1.4 Allegorie.De allegorie is, evenals de parabel een (verzonnen) verhaal, dat in beelden uit het gewone leven een verborgen werkelijkheid aan het licht wil brengen. In tegenstelling met de parabel-in-strikte-zin hebben de afzonderlijke elementen van het allegorische verhaal ieder een eigen betekenis. Een allegorie is dus een 'serie beelden', die ieder afzonderlijk een betekenis hebben. De samenhang tussen die beelden en de bedoelde werkelijkheid is vaak kunstmatig. Die band wordt door de verteller zelf of door de uitlegger aangebracht. Zo geeft de uitleg van de parabel van 'de zaaier' (Mk 4,14-20) een betekenis aan de verschillende bodem-soorten, aan de vogels, aan het onkruid, aan de verzengende zon enz. Het evangelie geeft deze betekenissen zelf aan. 2.5.2 SlotIn de praktijk is niet altijd duidelijk met welke soort parabel men te maken heeft. Vaak vloeien ze in elkaar over. Maar in het algemeen doet men er goed aan parabels nooit als allegorieèn te verstaan zonder duidelijke aanwijzingen van de tekst of contekst. Soms kan men eenzelfde tekst ook op verschillende manieren verstaan al naargelang het gezichtspunt dat men heeft. Zo kan men het verhaal van de biddende Farizeèer en tollenaar opvatten als een voorbeeld-verhaal: zo moet je wel/niet bidden, of als een parabel over de manier waarop God mensen ziet. 2.6 Dubbele Sitz-im-LebenZoals bij alle woorden van Jezus, zo moet men ook bij zijn parabels van een dubbele 'Sitz-im-Leben' of ontstaanssituatie spreken.
2.7 Hun historiciteitVan de andere kant komen de gelijkenissen van Jezus in hun door de evangeliën overgeleverde vorm naar hun inhoud zo nauwkeurig overeen met de denken en leefwijze van Jezus, en dragen ze ook in hun vorm zo duidelijk een Palestijns stempel,/// van de hellingbouw in de landbouw bv/// dat aan hun wezenlijke echtheid niet getwijfeld kan worden, en hun gemakkelijk vatbare en pakkende vorm zal niet in de laatste plaats ertoe hebben bijgedragen ze te behoeden voor vervorming door de, aanvankelijk mondelinge, overlevering. Dat men echter niet angstvallig waakte voor een zo streng mogelijke letterlijkheid in de weergave der tekst bewijzen ons nog enkele gelijkenissen waarvan de tekst bij Matteüs en Lucas aanzienlijke verschillen vertoont (vgl. Mt. 7,24-27 = Lc. 6,47-49; Mt. 22,1-14 = Lc. 14,16-24; Mt. 25,14-30 = Lc. 19,11-27). 2.8 Parabels in continuïteit met O.T.Voor Jezus' toehoorders was zijn onderwijsmethode in parabels niet nieuw, maar gewoon. Zo het algemeen menselijk is om abstracte zaken door beeldentaal aanschouwelijker en daarmee gemakkelijker verstaanbaar te maken, dan hebben in het bijzonder de oosterlingen een voorliefde voor dergelijke poëtische, beeldrijke spreekwijzen. Is reeds het O.T. zeer rijk aan beeldende taal, het spreken in beelden behoort vooral sinds Daniël en 15, 24-27 tot de voorstellingswijze der Joodse apocalyptiek. Het nauwst zijn echter de gelijkenissen van Jezus in hun vorm verwant met de gelijkenissen der Palestijnse rabbijnen. Onder de bewaarde rabbijnse parabels zijn er echter geen die zich inzake poëtische schoonheid en religieuze diepte zouden kunnen meten met de schoonste parabels van Jezus. 2.9 Uitleg van de parabelsVoor de uitleg van de parabels is het van principieel belang dat steeds gevraagd dient te worden naar de grondgedachte, maar dat niet alle afzonderlijke trekken van het 'verhaal', dat dienen moet om een religieuze waarheid aanschouwelijk te maken, op de religieuze werkelijkheid mogen worden overgedragen, zoals vooral de exegese der kerkvaders heeft willen doen. Deze afzonderlijke trekken zijn nodig voor de 'beeldende helft' der parabels, opdat een afgeronde en levensechte vertelling tot stand kan komen. Zo mogen bijv. in de parabel van de verloren zoon (Lc. 15,11-32) het feestkleed, de ring en het gemeste kalf niet in de religieuze werkelijkheid worden overgebracht, evenmin in de parabel van de dwaze en verstandige maagden (Mt. 25,1-13) hun inslapen. Even onjuist en eenzijdig is het echter principieel geen enkele afzonderlijke trek te willen verklaren, in plaats van eerst te vragen in hoeverre deze samen met de hoofdgedachte een organische eenheid vormen. 2.10 Parabels bij de synopticiIn de synoptische evangeliën valt op te merken dat men parabels niet alleen systematisch tot kleinere of grotere groepen verenigt (vgl. Mc. 4; Mt. 13; 21,28-22,14; 24,32-25,30; Lc. 15,1-32; 16,1-31) maar ook-wat van belang is voor de uitleg-vaak in een kader, een samenhang heeft geplaatst, die met hun oorspronkelijke zin niets uitstaande heeft. Dit geldt weer in het bijzonder voor Matteüs (vgl. 5,25-26; 18,10-14; 25,1-13 is vanuit de in de parabel zelf niet verwerkte idee der waakzaamheid aan de parousie-rede toegevoegd; 20,1-16 wordt vanuit de gedachte 'De eersten zullen de laatsten en de laatsten de eersten worden' bij 19,30 aangesloten). Ook de afsluitingen van de parabels, die de moraal van een parabel in een korte zin willen uitspreken, moeten iedere keer nauwkeurig onderzocht worden op de vraag of ze zulks ook werkelijk doen en niet veeleer slechts los aan de parabel toegevoegde logia zijn (vgl. Mt. 18,14; 20,16; 21,32; 22,14; 25,13; Lc. 12,21; 16,9 e.v.; 18,8b). 2.11 Parabels in het Johannes-evangelieIn duidelijke tegenstelling tot de synoptische overlevering ontbreken eigenlijke gelijkenissen in het vierde evangelie bijna geheel. Het woord "parabel" ontbreekt volledig. De weinige voorbeelden die er zijn onderscheiden zich van de synoptische door hun vorm. Eigen aan het vierde evangelie zijn een serie figuurlijke uitspraken die worden ingeleid met de formule 'Ik ben'. Vgl. bij Johannes de excursus over de Johanneïsche beeldspraak. 3 Voetnoten
|