40,1 Bemoedigt, bemoedigt mijn volk, spreekt uw God.
40,2 Spreekt tot het hart van Jeruzalem en roept het toe dat zijn diensttijd voorbij is, dat zijn schuld is voldaan, dat het uit Jahwe's hand ontvangen heeft een dubbele straf voor al zijn zonden.
40,3 Hoort, iemand roept: `Bereidt Jahwe een weg in de woestijn, in het dorre land een rechte baan voor onze God.
40,4 Elk dal moet worden opgehoogd, en elke berg en heuvel afgegraven; oneffen plekken moeten vlak gemaakt worden en ruige gronden worden vrijgelegd.
40,5 Jahwe's glorie zal zich openbaren, en alle mensen zullen haar eenparig zien. Voorwaar, de mond van Jahwe heeft gesproken.'
40,6 Hoort, iemand zegt: `Roep!' En ik zeg: `Wat zal ik roepen?' Alle mensen zijn gras en hun trouw niets dan een veldbloem
40,7 Het gras verdort, de bloem verwelkt wanneer de adem van Jahwe erover waait; waarlijk, gras is dit volk!
40,8 Het gras verdort, de bloem verwelkt, maar het woord van onze God houdt in eeuwigheid stand.'
40,9 Klim op een hoge berg, met uw boodschap van vreugde, gij Sion, verhef met kracht uw stem, gij Jeruzalem, bode van vreugde, verhef ze, en wees niet bevreesd. Zeg tot de steden van Juda: `Hier is uw God.'
40,10 Hier is de Heer, Jahwe, komend in kracht; de heerschappij is in zijn hand; zie, zijn loon draagt Hij mee, en zijn zegeteken gaat voor Hem uit.
40,11 Als een herder zal Hij zijn kudde weiden; in zijn arm brengt Hij de lammeren samen en draagt ze aan zijn borst terwijl Hij de ooien voortleidt.
|