De uitverkiezing van de twaalf. (3,13-19)
3,13 Jezus ging de berg op en riep tot zich die Hij zelf wilde; en zij kwamen bij Hem.
14 Hij stelde er twaalf aan om Hem te vergezellen en door Hem uitgezonden te worden om te prediken,
15 met de macht de duivels uit te drijven.
16 Hij wees dus deze twaalf aan; aan Simon gaf Hij de naam Petrus;
17 verder Jakobus de zoon van Zebedeüs en Johannes de broer van Jakobus, aan wie Hij de naam Boanerges gaf, wat betekent: zonen van de donder;
18 vervolgens Andreas, Filippus, Bartolomeüs, Matteüs, Tomas, Jakobus de zoon van Alfeüs, Taddeüs, Simon de Ijveraar
19 en Judas Iskariot, die Hem heeft overgeleverd.
|
Jezus heeft reeds een aantal leerlingen uitgekozen (1,16-20; 2,14) en een grotere groep heeft zich bij Hem aangesloten. Nu stelt Hij de twaalf aan, dit is een belangrijke en symbolisch eerste stap voor Jezus' nieuwe godsvolk. Het getal twaalf wijst duidelijk naar de twaalf stammen van Israël. De twaalf staan dan voor de twaalf steunpilaren van het nieuwe Israël. De lijst van de twaalf bij Mc. komt perfect overeen met die bij Lc. (6,14-16; Hand. 1,13) en Mt. (10,2-4).
3,13
|
"twaalf".
|
Zo worden de uitverkoren volgelingen van de Heer vaak genoemd door Mc. Veel manuscripten voegen toe: "die Hij apostelen noemde". Deze naam en opdracht om op zending te gaan kregen ze echter pas later.
|
|
"om Hem te vergezellen". lett. "om bij Hem te zijn".
|
De basis van het leerling-zijn bij Mc. is het "zijn bij Jezus". Dit met Hem zijn is de basis waarop zij kunnen deelnemen aan Jezus' prediking (3,14) en duivel uitdrijven (3,15). Ze oefenen deze opdrachten alleen uit in 6,7-13.
|
3,16
|
"aan Simon gaf Hij de naam Petrus".
|
Mc. vertelt niet waarom Petrus deze bijnaam kreeg. In het Aramees was zijn bijnaam Kefas (rots). In Mt. 16,18 brengt Mt. de naam in verband met het feit dat hij het fundament van de Kerk is. Joh. 1,42 lijkt te impliceren dat het gebaseerd is op een karaktereigenschap van Simon.
|
3,17
|
"Boanerges".
|
Deze bijnaam voor de twee broers Johannes en Jacobus en de erbij horende verklaring "wat betekent: zonen van de donder" heeft aanleiding gegeven tot veel theorieën, maar niemand heeft een echte verklaring ervoor en uitleg ervan gegeven.
|
3,18
|
"Jacobus de zoon van Zebedeüs".
|
Het is opmerkelijk dat "Jacobus, de zoon van Alfeüs" zo vaak als tweede genoemd wordt.
|
|
"Andreas."
|
Van de roeping van de acht apostelen die volgen op Andreas is er niets bekend bij Mc.
|
|
"Simon, de ijveraar" (τον Kαναναιον).
|
Dit laatste woord komt waarschijnlijk niet van Kana maar van het Aramese woord zeloot, ijveraar. Ook al verwijst deze naam naar een Joodse groep revolutionairen die zich tegen Rome verzetten rond 66-70, toch hoeft deze term geen politieke associaties te hebben opgeroepen in de tijd van Jezus. Lc. vertaalt de term zonder meer als ζηλοτης (Lc. 6,15; Hand. 1,13). Misschien was hij gewoon ijverig en religieuze zin.
|
3,19
|
"Judas Iskariot".
|
Mogelijk betekent de bijnaam "de man uit Kerioth" (Jos. 15,25; Jer. 48,24). Het feit dat de naam van Judas hier vermeld wordt een ook de haast waarmee zijn vrijgekomen plaats na Pasen werd opgevuld (Hand. 1,15-26) zijn argumenten die voor de echtheid spreken van hun uitverkiezing door Jezus en die ook de symbolische betekenis van hen onderlijnen.
Geen van de twaalf blijkt volgens de bronnen van Farizeese, geen van hen is een intellectueel of schriftgeleerde afkomst. Ze komen allemaal uit het gewone volk.
Slechts van Petrus krijgen we enkele karaktereigenschappen meegedeeld. Hij is een onstuimige, af en toe roekeloze opvliegende man (vgl. 8,32-33; 5-6; 14,29-31; Joh. 13,6-9), maar bezield zoals de anderen door liefde en inzet voor zijn Heer
|
|