Mc. 1,21-28

Uit Theowiki

De dag vol gebeurtenissen in Kafarnaüm. (1,21-45)

De rest van het eerste hoofdstuk wordt geplaatst in het kader van een dag vol gebeurtenissen te Kafarnaüm.

Het onderricht en de genezing te Kafarnaüm. (1,21-28)

1,21 Zij kwamen te Kafarnaüm, en op de eerstvolgende sabbat ging Hij naar de synagoge, waar Hij als leraar optrad.
22 De mensen waren buiten zichzelf van verbazing over zijn leer, want Hij onderrichtte hen niet zoals de schriftgeleerden, maar als iemand die gezag bezit.
23 Er bevond zich in hun synagoge juist een man die in de macht was van een onreine geest en luid begon te schreeuwen.
24 ‘Jezus van Nazaret, wat hebt Gij met ons te maken? Ge zijt gekomen om ons in het verderf te storten. Ik weet, wie Gij zijt: de heilige Gods.’
25 Jezus voegde hem dreigend toe: ‘Zwijg stil en ga uit hem weg.’
26 De onreine geest schudde hem heen en weer, gaf nog een luide schreeuw en ging uit hem weg.
27 Allen stonden zo verbaasd, dat ze onder elkaar vroegen: ‘Wat betekent dat toch? Een nieuwe leer met gezag! Hij geeft bevel aan de onreine geesten en ze gehoorzamen Hem.’
28 Snel verspreidde zijn faam zich naar alle kanten over heel de streek van Galilea.

Bij zijn eerste handeling op die dag geneest Jezus een man met een onreine geest. het exorcismeverhaal volgt deze lijn: de ontmoeting tussen Jezus en de bezetene, het exorcisme, het vertrek van de duivel en de indruk die het verhaal maakt op de omstanders. Mc. heeft in het exorcismeverhaal ook nog de verwijzing naar Jezus als een gezagsvol leraar verweven (vgl. 1,22.27), waardoor hij Jezus laat zien als machtig in woord en daad.

1,21 Kafarnaüm”. Deze stad op de Noord-Westelijke oever van het meer was het centrum van Jezus’ activiteiten in Galilea. Waarschijnlijk verbleef Jezus daar in het huis van Petrus. (Mt. 9,1; 11,23). De naam van deze kleine stad betekent: “Dorp van Nahoem” of “Dorp van de troost” (tegenwoordig Tell Hoem). Waarom Jezus hier is gaan wonen weten we niet. De stad lag aan de grote en oeroude handelsweg die van Damascus naar de Middellandse Zee leidt (“de weg naar de zee”, vgl. Jes. 8,23= Mt. 4,15), de stad had een belastingkantoor (Mc. 2,14) en een garnizoen (Mt. 8,5).
op de eerstvolgende sabbat”. (lett. terstond op de sabbat) Dit stuk staat los van het voorgaande. Jezus riep de leerlingen nl. tijdens hun werk en dat kon niet op een sabbat.
ging Hij naar de synagoge, waar Hij als leraar optrad”. Op de sabbat werd er in de synagoge gebeden, uit de Schrift gelezen en iedereen die voldoende ontwikkeld was kon uitgenodigd worden om het woord te voeren. (vgl. Lc. 4,16v) Er bestond nog geen aangesteld rabbijnendom in die tijd. Jezus gebruikt deze gelegenheid om zijn eigen leer te verkondigen (vgl. 6,2; 7,37; 10,26; 11,18). Ongetwijfeld heeft Jezus zich daarbij gehouden aan het gebruik om aan te sluiten bij de schriftlezing. (vgl. Lc. 4,16v) Hij heeft ook steeds erkend dat het O.T. Gods Openbaring bevatte. Toch was zijn prediking meer dan schriftuitleg en zeker scherp onderscheiden van de casuïstiek van de rabbijnen.
1,22 waren buiten zichzelf van verbazing over zijn leer”. De verwijzing van Marcus naar de leer van Jezus plaatst het wonder dat volgt in een bredere context dan enkel het doen van wonderen.
Hij onderrichtte hen niet zoals de schriftgeleerden, maar als iemand die gezag bezit”. Hier worden voor het eerste Jezus' tegenstanders gepresenteerd. In de evangelies zijn de schriftgeleerden de interpretators en uitleggers van de Oud-Testamentische wet en niet zomaar een paar klerken. Hun manier van onderricht bestond in het zich beroepen op de Schrift en op de woorden en daden van Joodse leraars. Zij legden de Joodse wet (Tora) uit aan de hand van mondelinge tradities. Het centrum van de opleiding was Jeruzalem. Jezus’ manier van onderricht was kennelijk direct en vol gezag. Mc. vertelt niets over de inhoud ervan. De schriftgeleerden zijn in het verhaal nauwelijks te onderscheiden van de Farizeeën. In feite waren de meeste schriftgeleerden mensen van de Farizeïsche lijn. Behalve in 2,28-34 worden zij altijd ongunstig voorgesteld en zijn zij tegenstanders van Jezus.
1,23 in de macht was van een onreine geest”. De man was bezeten. Het gaat niet over rituele onreinheid. Het idee hierachter is dat het gedrag van de man te wijten was aan een uitwendige kracht o.i.v. de Satan (vgl 1,12-13). De duiveluitdrijvingen door Jezus worden gezien als overwinningen in de voortdurende strijd met Satan.
1,24 wat hebt Gij met ons te maken? De man en/of de duivel die door hem spreekt verwerpen Jezus’ bemoeienis met het domein van het kwaad. De demon spreekt soms in het enkelvoud, soms in het meervoud (voor zijn hele soort). Hij herkent in Jezus de “heilige Gods” (vgl. Joh. 6,69). Deze term was niet gebruikelijk in de jonge kerk voor Jezus en het is ook geen Messiaanse term. Het duidt Jezus aan als iemand die een bijzondere band met God heeft. Hij is iemand die met de H. Geest, d.w.z. goddelijke kracht is toegerust en die gekomen is om de macht van de demonen over de mensen te vernietigen en zo hun rijk tot ondergang te brengen (vgl. 3,27).
van Nazareth”. De term slaat op het dorp waaruit Jezus afkomstig is.
Ge zijt gekomen om ons in het verderf te storten.” De zin is een bevestiging, tenminste dat is veel waarschijnlijker dan dat het een vraag zou zijn. De komst van het Rijk Gods betekent het einde van de macht van de Satan. De demon kent de identiteit van Jezus en ook Zijn betekenis voor het komende rijk.
1,25 Zwijg stil en ga uit hem weg.” Het feit dat Jezus de bezetene geneest door zijn woord alleen en zonder rituele of magische handelingen onderlijnt het bovennatuurlijke karakter van de genezing. De macht van zijn genezend woord versterkt ook weer het gezag van zijn onderricht. (1,22.27)
1,27 Allen stonden zo verbaasd”. De verbazing van de massa is een standaard gegeven in de wonderverhalen van de evangelies. Ze dienen om het wonder te bevestigen en zo wordt het verhaal beëindigd met: “Een nieuwe leer met gezag!
1,28 Snel verspreidde zijn faam zich naar alle kanten over heel de streek van Galilea.” Bij Mc. wordt er vaak op gewezen dat Jezus’ roem zich overal verspreidde en vaak zelfs tegen zijn wil in. Hier gaat het om Galilea, het gebied rond Kafarnaüm.