Jezus' onderricht over huwelijk en echtscheiding. (10,1-12)
10,1 Hij vertrok nu vandaar en ging naar het gebied van Judea en het Overjordaanse. Ook daar kwamen de mensen van alle kanten naar Hem toe en als naar gewoonte onderrichtte Hij hen.
2 Er kwamen ook Farizeeën die Hem vroegen: 'Staat het een man vrij zijn vrouw te verstoten?' Daarmee wilden zij Hem op de proef stellen.
3 Hij antwoordde hun met een wedervraag: 'Wat heeft Mozes u voorgeschreven?'
4 Zij zeiden: 'Mozes heeft toegestaan een scheidingsbrief op te stellen en haar weg te zenden.'
5 Doch Jezus antwoordde hun: 'Om de hardheid van uw hart heeft hij die bepaling voor u neergeschreven.
6 Maar in het begin, bij de schepping, heeft God hen als man en vrouw gemaakt.
7 Daarom zal de man zijn vader en moeder verlaten
8 om zich te binden aan zijn vrouw en deze twee zullen een vlees worden. Zo zijn zij dus niet langer twee, een vlees als zij geworden zijn.
9 Wat God derhalve heeft verbonden, mag een mens niet scheiden.'
10 Thuis ondervroegen de leerlingen Hem nogmaals daarover.
11 Hij sprak tot hen: 'Wie zijn vrouw wegzendt en een ander huwt, maakt zich tegenover haar schuldig aan echtbreuk.
12 En wanneer zij haar man wegzendt en een ander huwt, begaat zij echtbreuk.'
|
Jezus' onderricht over huwelijk en echtscheiding zijn een verdere uitdaging en opdracht voor zijn volgelingen. De radicale leer van Mc. 10,1-12 (vgl. Lc. 16,18) is kennelijk de leer van Jezus zelf. Het positieve argument is dat gehuwde mensen één vlees vormen en dat daarom hun relatie niet kan ontbonden worden. De andere kand is het verbod van echtscheiding en een tweede huwelijk. Mt. 5,32; 19,9 en 1 Kor. 7,10-16 voeren een paar uitzonderingen in.
10,1
|
|
Jezus is nu niet langer in Galilea. Hij werkt in Judea en het overjordaanse.
|
10,2
|
"Staat het een man vrij zijn vrouw te verstoten?"
|
Weer komen Farizeeën hem op de proef stellen. De vraag gaat over de wettelijkheid van echtscheiding, niet over de mogelijke gronden ervoor (vgl. Mt. 19,3). De vraag wordt zo geformuleerd dat het duidelijk is dat de vraagstellers al weten dat Jezus' onderricht hierover anders was dan wat er stond in Dt. 24,1-4. Misschien was het ook een manier om Jezus in conflict te brengen met de familie van Herodes, waarbinnen scheiding schering en inslag was. Eenzelfde conflict had Johannes de Doper reeds letterlijk de kop gekost.
|
10,3
|
"Wat heeft Mozes u voorgeschreven?"
|
Dt. 24,1-2 gaat ervan uit dat echtscheiding iets vanzelfsprekends is. Het geeft enkel de regels aan die men moet volgen als een man besloten heeft om te scheiden van zijn vrouw en het verbod op hertrouwen als haar tweede huwelijk beëindigd is. De reden voor scheiding wordt genoemd "omdat hij iets onbehoorlijks bij haar heeft ontdekt" is heel vaag. De Rabbijnen hebben veel gedisscusieerd over wat hiermee bedoeld kon zijn. n deze context moet ment de uitzonderinge van Mt. (5,32) plaatsen. Bij Mc. is de vraag wezenlijk; is echtscheiding überhaupt toegestaan?
|
10,4
|
"Mozes heeft toegestaan een scheidingsbrief op te stellen en haar weg te zenden."
|
Op Jezus' vraag antwoorden de Farizeeën op basis van Dt. 24,1-4. Echtscheiding was bij de Joden geen publieke zaak die voor het gerecht werd uitgesproken. Het volstond dat een man een brief schreef waar in stond dat hij scheidde van zijn vrouw en haar die gaf.
|
10,5
|
"Om de hardheid van uw hart".
|
Jezus ziet de toegeving uit Dt. 24,1-4 als een toegeven aan menselijke zwakheid en als een afwijking van Gods bedoeling van het huwelijk. Jezus zal in het verloop van het verhaal diverse schriftcitaten tegen elkaar uitspelen.
|
10,6
|
"Maar in het begin, bij de schepping".
|
Als bewijs dat zijn eigen leer in overeenstemming is met de Schrift citeert Jezus Gen. 1,27; 2,24. De bedoeling van dit citaat is om duidelijk te maken dat in Gods oorspronkelijk plan man en vrouw éen vlees worden en dat daarom scheiding verboden is. Dt. 24,1-4 is niet meer dan een toegeven aan de menselijke zwakheid. Jezus' leer is dus een restauratie van Gods scheppingsplan, warin geen uitzonderingen voorzien zijn. (vgl. Mt. 5,32; 19,9; 1 Kor. 7,10-16)
|
10,7
|
"Zo zijn zij dus niet langer twee, een vlees als zij geworden zijn".
|
Het ideaal van het huwelijk is een deductie op basis van Gen. 2,24. Het verschaft ook de reden waarom een scheiding niet kan.
|
10,9
|
"mag een mens niet scheiden".
|
"een mens" betekent in deze context allicht de man en niet een derde partij, gezien het feit dat er in het O.T. geen derde partij nodig was voor een scheiding. Jezus keurt deze procedure duidelijk af.
|
10,10
|
"Thuis ondervroegen de leerlingen Hem nogmaals daarover".
|
Het bedoelde thuis kan niet in Kafarnaüm zijn, want daar is Jezus al weg. In elk geval geeft hij in besloten kring nog verdere uitleg over zijn leer over huwelijk en scheiding.
|
10,11
|
"Wie zijn vrouw wegzendt en een ander huwt, maakt zich tegenover haar schuldig aan echtbreuk."
|
Dezelfde leer vinden we bij Lc. 16,18a.
|
10,12
|
"wanneer zij haar man wegzendt en een ander huwt, begaat zij echtbreuk".
|
Men gaat ervan uit dat enkel de man het initiatief kon nemen tot echtscheiding bij de Joden. Men ziet in deze zin vaak een aanpassing in door Mc. aan de Romeinse situatie. Het was volgens de Romeinse wet immers ook mogelijk dat een vrouw het initiatief nam tot echtscheiding. Men kent echter ook een aantal vorbeelden van Joddse vrouwen die het initiatief tot echtscheiding namen.[1]
|
Voetnoten
- ↑ Vgl. E. Bammel, ZNW 61[1970], 95-101.
|
|