|
Profetisch onderricht op de tweede dag. (11,12-19)
11,12 Toen zij de volgende dag Betanië verlaten hadden, kreeg Hij honger.
13 Hij zag in de verte een vijgeboom in blad staan en ging kijken of Hij er misschien iets aan kon vinden; maar bij de boom gekomen vond Hij niets dan blaren; het was trouwens niet de tijd van de vijgen.
14 Daarom richtte Hij zich tot de boom en zei: 'Niemand zal in eeuwigheid nog vruchten van je eten!' Zijn leerlingen hoorden dat.
15 Toen ze in Jeruzalem kwamen, ging Hij naar de tempel en begon de kopers en verkopers het tempelplein af te jagen. Hij wierp de tafels van de geldwisselaars en de stoeltjes van de duivenverkopers omver
16 en ook duldde Hij niet dat nog iemand enig voorwerp over het tempelplein droeg.
17 En Hij gaf hun als verklaring: 'Staat er niet geschreven: Mijn huis zal een huis van gebed worden genoemd voor alle volkeren? Maar gij hebt er een rovershol van gemaakt.'
18 De hogepriesters en schriftgeleerden die dat gehoord hadden, zochten een mogelijkheid om Hem ter dood te brengen. Ze vreesden Hem namelijk, omdat heel het volk verrukt was over zijn leer.
19 In de avond verlieten zij de stad weer.
|
Het vervloeken van de vijgenboom (11,12-14) is een vreemd verhaal omwille van verschillende dingen: het is het enige wonder in de omgeving van Jeruzalem, het vernielt eigendom (vgl. 5,1-20) en Jezus' gedrag lijkt irrationeel en destructief. Mc. ziet het verhaal als een machtsdaad van Jezus. Symbolisch illustreert het verhaal het gebrek van Israël om Jezus te aanvaarden of en waarschijnlijker de boodschap van zijn Rijk. Jezus' optreden in de tempel heeft een nog meer symbolische betekenis. Joh. 2,14-22 plaatst de tempelreiniging aan het begin van Jezus' optreden en geeft het een andere betekenis. Het is voor Mc. de derde profetische daad.
11,13
|
"het was trouwens niet de tijd van de vijgen".
|
Mc. voegt deze opmerking toe. In Palestina zijn de vijgen pas rijp in juni. De manier waarop het verhaal vertelt wordt suggereert dat Jezus verwachtte om rijp fruit te vinden aan de boom en dat hij de boom vernietigde uit ontgoocheling. Marcus' uitleg onderlijnt nog het irrationele gedrag van Jezus. Hij zou toch beter geweten moeten hebben. Hij had moeten weten dat er nog geen vijgen zijn rond Pasen.
|
11,14
|
"Niemand zal in eeuwigheid nog vruchten van je eten!'
|
De uitwerking van deze woorden wordt bericht aan het begin van de derde dag (11,20-21). Het verdorren gaat verder dan de vloek die hier wordt uitgesproken.
11,15"de kopers en verkopers". Deze mensen handelden in offerdieren en andere benodigdheden die men in de tempel nodig had. Dit gebeurde in de voorhof der heidenen.
|
|
"de geldwisselaars".
|
Zij wisselden Romeins en Grieks geld tegen Tyrische en Joodse munten en omgekeerd.
|
|
"duivenverkopers".
|
Zij verkochten de offerdieren voor de vrouwen (Lev. 12,6-8; Lc. 2,22-24), de melaatsen (Lev. 14,22) en anderen (Lev. 15,14.29).
|
11,16
|
"ook duldde Hij niet dat nog iemand enig voorwerp over het tempelplein droeg".
|
Misschien sloeg dit op de geldbuidels van de verkopers of was hij ertegen dat het tempelplein als gewone weg gebruikt werd.
|
11,17
|
"Mijn huis zal een huis van gebed worden genoemd voor alle volkeren?"
|
Dit is een citaat van Jes. 56,7 (LXX). Het "huis" is daarin de tempel in Jeruzalem. "voor alle volkeren" is niet direct de focus in Jes. 56,7, maar duidelijk wel voor Mc.
|
|
"een rovershol".
|
Deze tekst komt uit Jer. 7,11. De rol van de Messias in het reinigen van de tempel vinden we in Pss. Sol. 17,30.
|
11,18
|
"De hogepriesters en schriftgeleerden".
|
Net zoals in de lijdensvoorspellingen wordt er niet gewezen naar de Farizeeën. Mc. beweert dus dat men hem wel wil uit de weg ruimen maar dat men niet durfde vanwege zijn populariteit. Tijdens een pelgrimsfeest zoals Pasen moet deze vrees heel groot geweest zijn.
|
|