Mc. 12,1-12

Uit Theowiki

De parabel van de wijngaard. (12,1-12)

12,1 Nu begon Hij tot hen te spreken in gelijkenissen: 'Er was eens een man die een wijngaard aanlegde, er een omheining omheen zette, een wijnpers in uithakte en er een wachttoren in bouwde; daarna verpachtte hij hem aan wijnbouwers en vertrok naar den vreemde.
2 Op de vastgestelde tijd zond hij een dienaar naar de wijnbouwers om zijn aandeel in de opbrengst van de wijngaard van hen in ontvangst te nemen.
3 Maar zij grepen hem vast, mishandelden hem en stuurden hem met lege handen terug.
4 Daarop zond hij een andere dienaar naar hen toe. Maar ze sloegen hem op zijn hoofd en beledigden hem.
5 Weer stuurde hij er een, maar hem doodden zij; en zo nog verscheidene anderen die ze mishandelden of doodden.
6 Hij had nu niemand meer dan zijn geliefde zoon. Die stuurde hij als laatste naar hen toe, in de veronderstelling: Mijn zoon zullen ze wel ontzien.
7 Maar die wijnbouwers zeiden onder elkaar: Dit is de erfgenaam; vooruit laten we hem vermoorden, dan zal de erfenis voor ons zijn.
8 Ze grepen hem vast, doodden hem en wierpen hem buiten de wijngaard.
9 Wat zal nu de eigenaar van de wijngaard doen? Hij zal komen, de wijnbouwers ter dood brengen en de wijngaard aan anderen geven.
10 Hebt ge deze schriftplaats niet gelezen: De steen die de bouwlieden hebben afgekeurd, is juist de hoeksteen geworden.
11 Op last van de Heer is dat gebeurd en het is wonderbaar in onze ogen.
12 Zij zonnen nu op een middel om zich van Hem meester te maken, maar ze waren bang voor het volk, want ze begrepen dat de gelijkenis die Hij vertelde, op hen sloeg. Zo lieten ze Hem met rust en verwijderden zich.

De parabel levert commentaar op het vijandig gedrag van de Joodse leiders tegenover Jezus en plaatst dit gedrag in de context van het vijandig gedrag tegenover andere gezanten van God. Er zijn een aantal duidelijke identificaties in de parabel. De wijngaard = Israël, de wijnbouwers = de leiders van Israël, de eigenaar = God, de geliefde zoon = Jezus. Of de dienaren = profeten en de anderen = de heidenen is meer problematisch. Andere elementen van de parabel: de omheining, de wijnpers en de toren hebben geen allegorische betekenis.

12,1 "Nu begon Hij tot hen te spreken in gelijkenissen". Ook al is de vorm verschillend van de verhalen die erom heen staan, inhoudelijk gaat het om de relatie tussen Jezus en Zijn tegenstanders. Ook al staat hier vermeld "gelijkenissen", het gaat maar om een parabel.
"die een wijngaard aanlegde". Het woordgebruik hier komt van Jes. 5,1-2 (LXX), waardoor er geen twijfel meer overblijft dat de wijngaard wel degelijk staat voor Israël. De omheining diende om wilde dieren buiten te houden, de pers om wijn te maken en de toren diende als wacht- en schuilplaats.
"verpachtte hij hem aan wijnbouwers en vertrok naar den vreemde". Het gebruik om een wijngaard of boerderij te verhuren was een gewoon gebruik in die tijd in Israël. In het Grieks-Romeinse economische systeem was het normaal dat er landeigenaars ver weg woonden van hun eigendommen.
12,2 "Op de vastgestelde tijd zond hij een dienaar naar de wijnbouwers". De vastgestelde tijd is wellicht na vijf jaar (vgl. Lev. 19,23-25). De drie dienaren krijgen progressief met een slechtere behandeling af te rekenen: 12,3-4. Het is verleidelijk om hier profeten in te zien, wellicht moet men het algemener houden als alle mogelijke gezanten van God, zoals ook Mozes, Jozua, David, de profeten, enz.
12,5 "nog verscheidene anderen die ze mishandelden of doodden". Na een serie van drie dienaren volgt een algemene beschrijving van het lot dat de dienaren van God in Israël ondergingen.
12,6 "zijn geliefde zoon". De veronderstelling van de eigenaar was dat ze de zoon wel zouden ontzien. Deze wordt hier de geliefde zoon genoemd, lett. dezelfde woorden als bij de doop (1,11) en de gedaanteverandering van de Heer (9,7) hetgeen duidelijk aangeeft dat Mc. en zijn lezers Jezus als die zoon zien.
12,7 "Dit is de erfgenaam". Hun verwachting had geen juridische basis, wellicht hoopten ze dat ze in de verwarring na de dood van de Zoon de eigendom zouden kunnen verwerven.
12,8 "doodden hem en wierpen hem buiten de wijngaard". Er wordt niets gezegd over de kruisiging of over de verrijzenis. Het idee van "buiten de wijngaard" kan verband houden met Hebr. 13,12 ("heeft ook Jezus buiten de stadspoort geleden") en met het feit dat Jezus buiten de poorten van Jeruzalem gekruisigd werd.
12,9 "Hij zal komen, de wijnbouwers ter dood brengen en de wijngaard aan anderen geven". Mt. 21,41.43 reflecteert dat het predikaat van Gods volk niet langer aan Israël maar aan de Kerk toekomt. Mc. heeft het hier eerder over de leiders van Israël (Mc. 11-12) en niet direct heel Israël. De beschrijving slaat niet noodzakelijk op de gebeurtenissen van het jaar 70 (verwoesting van Jeruzalem en de tempel), alhoewel Mt. 21,41.43 en Lc. 20,18 dit wel suggereren. Het is ook niet duidelijk of Mc. met de "anderen" de heidenen bedoelt.
12,10 "De steen die de bouwlieden hebben afgekeurd". Het citaat in 12,10-11 komt uit Ps. 118,22-23 (LXX). De afgekeurde steen (= Christus) wordt de hoeksteen, d.w.z. de steen die het gebouw bij elkaar houdt of ook de kroonsteen die een boog bekroont en samenhoudt.

Hetzelfde citaat wordt op Jezus toegepast in Hand. 4,11 en 1 Pet. 2,7, vgl. ook rom. 9,33 en 1 Pet. 2,6.8. De pointe is hetzelfde als in de parabel: de verwerping van de zoon is een ernstige misstap van Israël.

12,12 "want ze begrepen dat de gelijkenis". Het feit dat de tegenstanders de parabel begrijpen is uitzonderlijk in Mc. (vgl. 4,10-12.33-34). Dit slot is typisch voor de controverse van Jezus met zijn tegenstanders die begrepen hebben dat Jezus hen te slim af is.