Jezus' laatste toespraak. (13,1-37)
Na de voorspelling van de verwoesting van de tempel (13,2) vertelt Jezus over realiteiten die een levende werkelijkheid zijn voor de gemeenschap van Mc. (13,5-13). Dan beschrijft hij de grote verschrikking (13,14-23) en de triomf van de mensenzoon (13,24-27) en hij besluit met aansporingen om waakzaam te zijn en te volharden (13,28-37).
Misschien heeft Mc. met deze tekst geprobeerd om apocalyptische vrees wat af te koelen. Hij waarschuwt voor de noodzaak van vervolging en lijden, terwijl hij de gemeente aanspoort om de toekomst en zijn eventuele verschrikkingen tegemoet te zien in de vaste overtuiging dat het eindpunt van de menselijke geschiedenis het komen van de Mensenzoon en het Rijk Gods is aan het einde der tijden.
Inleiding. (13,1-4)
13,1 Toen Jezus de tempel verliet, zei een van zijn leerlingen tot Hem: 'Meester, kijk eens, wat een stenen en wat een gebouwen!'
2 Maar Hij zei: 'Ziet ge die grote gebouwen? Geen steen zal op de andere gelaten worden, alles zal worden verwoest.'
3 En nadat Hij zich had neergezet op de Olijfberg tegenover de tempel, stelden Petrus, Jakobus, Johannes en Andreas, terwijl er verder niemand bij was, Hem de vraag:
4 'Zeg ons, wanneer dat zal gebeuren en wat zal het teken zijn, dat dit alles gaat voltrokken worden?'
|
Er is een zekere spanning tussen de voorspelling van Jezus over de verwoesting van de tempel (13,2) en de rest van zijn betoog, dat gaat over het einde van de wereld.
13,1
|
"een van zijn leerlingen".
|
De verbazing van de leerlingen over schoonheid van de tempelgebouwen was de aanleiding voor Jezus' uitspraak in 13,2. De reactie van de leerlingen past binnen de chronologie van Marcus van één bezoek van Jezus en zijn leerlingen aan Jeruzalem. Hier wordt ook de indruk gewekt dat zij voor de eerste keer de tempel zien.
|
13,2
|
"Geen steen zal op de andere gelaten worden, alles zal worden verwoest."
|
Dat Jezus de verwoesting van de tempel voorspeld heeft vinden we in veel teksten van het N.T. (Mc. 14,57-58; 15,29; Joh. 2,19; Mt. 26,61; Hand. 6,14). Jezus stond hierbij in het voetspoor van de O.Tische profeten (vgl. Mich. 3,12; Jer. 26,18). Het is niet noodzakelijk om hier te veronderstellen dat deze voorspelling een terug projecteren is van de gebeurtenissen van het jaar 70, alhoewel de leerlingen in deze verwoesting duidelijk de vervulling van deze voorspelling zagen.
|
13,3
|
"de Olijfberg tegenover de tempel".
|
De scène op de Olijfberg voor de apocalyptische toespraak is heel geschikt, nl. Zach. 14,4 (vgl. Mc. 11,1) verwijst hiernaar. Zijn gehoor bestaat uit zijn eerste vier leerlingen.
|
13,4
|
"wanneer dat zal gebeuren".
|
De vraag van de leerlingen wijst duidelijk terug naar de aankondiging van de verwoesting van de tempel in 13,2, maar ze wijst ook vooruit naar de hele toespraak die gaat volgen.
|
|