De grote verschrikking. (13,14-23)
13,14 Wanneer gij nu de gruwel der verwoesting zult zien staan waar het niet mag - wie het leest, begrijpe het - laten dan de mensen in Judea naar de bergen vluchten;
15 laat hij die zich op het dak bevindt niet naar beneden komen en zijn huis binnengaan om er iets uit te halen;
16 en die op het land is niet terugkeren om zijn mantel te halen.
17 Wee de zwangeren en zogenden in die dagen.
18 Bidt, dat het niet in de winter valt.
19 Want die dagen zullen dagen van verschrikking zijn zoals er niet zijn geweest vanaf het begin toen God de wereld schiep, tot nu toe, noch ooit komen zullen.
20 Als de Heer die dagen niet verkort had, zou geen mens gespaard blijven; maar Hij heeft die dagen verkort omwille van de uitverkorenen die Hij zich uitgekozen heeft.
21 Wanneer dan iemand u zegt: Zie, de Christus is hier of: Hij is daar: gelooft het niet.
22 Want er zullen schijnchristussen en schijnprofeten opstaan die tekenen en wonderen zullen doen, zodat zij, als dat mogelijk was, zelfs de uitverkorenen zouden misleiden.
23 Weest dus op uw hoede; Ik heb u alles voorspeld.
|
Het tweede deel gaat over dingen die in de toekomst liggen voor Mc. en zijn lezers. De gebeurtenissen worden samengevat in de term "verschrikking" θλιψις". Ook al doen de beelden aan oorlogstijd denken, Jezus wil door ze te voorspellen zijn volgelingen helpen om ze geduldig te dragen.
13,14
|
"de gruwel der verwoesting".
|
Deze uitdrukking komt uit Dan. 9,27; 11,31; 12,11 waar het gaat over het heidense altaar in de tempel van Jeruzalem (vgl. 1 Macc. 1,59) dat daar door Antiochus Epifanes IV was opgericht in -168. Het wordt vaak als een persoon geïdentificeerd.
|
|
"wie het leest, begrijpe het".
|
Deze commentaar verwijst misschien naar de verwoesting van de tempel in 70. Misschien was de vaagheid bewust om een vijandige reactie van de Romeinen te voorkomen. Misschien slaat het ook op het mislukte voornemen van keizer Caligula die in 40 in de tempel van Jeruzalem een beeld van hemzelf wilde plaatsen, vgl. Flavius Josephus, Ant. 18,8,2 § 261; Philo, De legat. 188, 207-8; Tacitus, Hist. 5,9.
|
13,15-16
|
|
Deze verzen wijzen erop dat alles zo vlug zal gaan dat men niets meer kan redden uit zijn huis, net zoals weeën plots een zwangere vrouw kunnen overvallen.
|
13,18
|
"Bidt, dat het niet in de winter valt".
|
De winters in Israël zijn nat en koud, waardoor men de wadi's vaak niet kan oversteken, ook zijn er dan geen gewassen op het veld zijn om zich mee te voeden.
|
13,19
|
"zoals er niet zijn geweest vanaf het begin toen God de wereld schiep, tot nu toe".
|
De bedoeling is om duidelijk te maken dat het geen oorlog is maar iets veel ergers dat zal komen. De beschrijving verwijst naar Dan. 12,1, vgl. Ap. 1,9; 7,14.
|
13,20
|
"Als de Heer die dagen niet verkort had".
|
Hier wordt aangenomen dat God een tijdtabel heeft opgesteld voor de komst van het koninkrijk (vgl. Dan. 12,7). Voor het idee van het verkorten van de tijd zie 1 Hen. 80,2; 2 Apoc. Bar. 20,1-2; 83,1.6.
|
13,21
|
"Zie, de Christus is hier of: Hij is daar".
|
Ook al heeft deze tekst veel gelijkenis met 13,5-6 toch gaat het hier duidelijk veel meer over valse Messiassen en valse profeten (vgl. 13,22) dan over personen die beweren dat zij Jezus zijn die is teruggekeerd om oordeel te vellen. Het verschijnen van deze valse profeten en Messiassen wordt gezien als het hoogtepunt van de grote verschrikking (13,24).
|
13,23
|
"Ik heb u alles voorspeld".
|
Hier keert het verhaal terug tot de vier leerlingen die de toehoorders waren van Jezus. Zij moeten geduldig zijn temidden van deze gebeurtenissen, want zij zijn gewaarschuwd voor wat gebeuren gaat en ze weten dat volharding voert tot hun redding. (vgl. 13,13)
|
|