Mc. 13,28-37

Uit Theowiki

Aansporing tot vertrouwen en waakzaamheid. (13,28-37)

13,28 Trekt uit de vergelijking met de vijgenboom deze les: Wanneer zijn twijgen al zacht worden en beginnen uit te botten, weet ge dat de zomer in aantocht is.
29 Zo ook, wanneer gij deze dingen ziet, weet dan dat het nabij is, ja voor de deur staat.
30 Voorwaar, Ik zeg u: dit geslacht zal niet voorbijgaan, totdat dit alles gebeurd is.
31 Hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mij woorden zullen niet voorbij gaan.
32 Van die dag of dat uur weet niemand af, zelfs niet de engelen in de hemel, zelfs niet de Zoon, maar de Vader alleen.
33 Weest op uw hoede; weest waakzaam, want gij weet niet wanneer het ogenblik daar is.
34 Het is er mee als met een man die in het buitenland vertoeft. Bij het verlaten van zijn huis heeft hij aan zijn dienaars het beheer overgedragen, aan ieder zijn taak toegewezen en de deurwachter bevolen waakzaam te zijn.
35 Weest dus waakzaam, want ge weet niet, wanneer de heer des huizes komt, 's avonds laat of midden in de nacht, bij het hanengekraai of 's morgens vroeg.
36 Als hij onverwachts komt, laat hij u dan niet slapend vinden.
37 En wat Ik tot u zeg, zeg Ik tot allen: weest waakzaam!'

De aansporing bestaat uit een parabel (13,28-29), een uitspraak over de tijd van het eschaton (13,30), een uitspraak over het gezag van Jezus (13,31), nog een over de tijd 913,32) en een tweede parabel (13,33-37).
De uitspraak dat het in dit geslacht zal gebeuren (13,30) wordt weer in evenwicht gebracht door de opmerking dat niemand behalve God de exacte tijd kent 913,32). De parabel over de duidelijke tekens van het einde (13,28-29) wordt gebalanceerd door de parabel van de constante waakzaamheid (13,33-37).

13,28 "Trekt uit de vergelijking met de vijgenboom deze les". Het normale groeiproces van de vijgenboom van groei in lente en zomer wordt vergeleken met de opeenvolging van gebeurtenissen die voeren naar de komst van de Mensenzoon.
13,30 "dit geslacht zal niet voorbijgaan, totdat dit alles gebeurd is". De zin "dit alles" verwijst naar de gebeurtenissen die de komst van de mensenzoon voorafgaan (13,29), maar het kan door de eerste Christenen ook verstaan zijn als een verwijzing naar Zijn dood en verrijzenis of naar de verwoesting van Jeruzalem (vgl. Mc. 9,1). De exactheid van deze uitspraak wordt weer in evenwicht gebracht in 13,32.

13,31"Hemel en aarde zullen voorbijgaan". Jezus spreke de taal van Jes. 51,6 en 40,8 om het goddelijke gezag van zijn leer te onderlijnen. De link is "voorbijgaan".

13,32 "weet niemand af". Dat alleen God de juiste tijd kent is duidelijk, maar dat de mensenzoon het niet weet is verrassend. In de patristische tijd hebben tegenstanders van de orthodoxe leer deze tekst vaak gebruikt tegen de godheid van Jezus.
13,34 "als met een man". De tweede parabel vergelijkt de waakzaamheid t.o.v het Koninkrijk met de waakzaamheid van de deurwachter als de meester op reis is. Hij is waakzaam want hij weet niet wanneer zijn meester terugkomt. Zo moeten ook wij waakzaam zijn voor de onverwachte komst van de Heer.