Mc. 14,43-52

Uit Theowiki

De arrestatie. (14,43-52)

14,43 Hij was nog niet uitgesproken, of daar kwam Judas, een van de twaalf, vergezeld van een bende met zwaarden en knuppels, gestuurd door de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten.
44 Zijn verrader had een teken met hen afgesproken door te zeggen: 'Die ik zal kussen, Hij is het; grijpt Hem vast en voert Hem onder strenge bewaking weg.'
45 Hij ging recht op Jezus af en zei; 'Rabbi!' En hij kuste Hem.
46 Zij grepen Hem en maakten zich van Hem meester.
47 Maar een van die er bij stonden trok zijn zwaard en sloeg met een houw de knecht van de hogepriester het oor af.
48 Daarna richtte Jezus zich tot hen met de woorden: 'Als tegen een rover zijt ge uitgetrokken met zwaarden en knuppels om Mij gevangen te nemen.
49 Dagelijks gaf Ik onderricht bij u in de tempel en toch hebt ge Mij niet gegrepen. Maar zo moesten de Schriften in vervulling gaan.'
50 Toen lieten allen Hem in de steek en namen de vlucht.
51 Toch ging een jongeman, die een linnen doek om het blote lichaam had geslagen, Hem achterna. Ze grepen hem,
52 maar hij liet zijn kleed in de steek en vluchtte naakt weg.

Deze passage bestaat uit verschillende korte episodes: de arrestatie (14,43-46), het afslaan van een oor (14,48-49) en de vlucht van de leerlingen (14,50-52). We vinden weer de bekende themata: het verraad van Judas, Jezus' voorkennis, het vervullen van de Schriften en de ontrouw van de leerlingen. van hoe het niet moet.

14,43 "een bende". De arrestatie gebeurt eerder door een bende, een volksmenigte, dan door de tempelpolitie (Lc. 22,52) of de Romeinse soldaten (Joh. 18,3.12)
14,44 "Die ik zal kussen, Hij is het". Tijdens het feest van Pasen was Jeruzalem overvol en zij die Jezus zouden arresteren kenden Hem niet van zien. Judas gebruikte de traditionele begroeting voor een meester: hetgeen nogmaals de ernst van zijn verraad onderlijnt.
14,47 "een van die er bij stonden trok zijn zwaard". Volgens Joh. 18,10 sloeg Petrus de oor af van een slaaf die Malchus heette. Volgens Lc. 22,50-51 genas Jezus dat oor. Kennelijk betekent "oortje" "τὸ ὠτάριον" dat de oorlel of een klein stukje oor bedoeld is.
14,48 "Als tegen een rover". Door het zo te beschrijven wordt duidelijk gemaakt dat Jezus zeker geen rover is, d.w.z. iemand die verdacht werd van revolutionaire activiteiten tegen de Romeinse overheden.
14,49 "Dagelijks gaf Ik onderricht bij u in de tempel". Dit lijkt in conflict te staan met de chronologie van Mc. volgens welke Jezus maar drie dagen in de stad is geweest. Tenzij Mc. precies deze drie dagen bedoelt met "dagelijks". Kennelijk verwijst de zin naar 14,27 waar Zach. 13,7 geciteerd werd.
14,51 "een jongeman". In de loop van de eeuwen heeft men veel pogingen gedaan om deze jongeman te identificeren, vaak werd hij gezien als Johannes Marcus. Ook deze vluchtte.