Mc. 15,40-47

Uit Theowiki

De begrafenis. (15,40-47)

15,40 Er stonden ook vrouwen op een afstand toe te kijken; onder hen bevonden zich Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus de jongere en van Joses en Salome.
41 Zij waren Hem in de tijd dat Hij in Galilea verbleef, gevolgd om voor Hem te zorgen; verder nog vele andere vrouwen die met Hem naar Jeruzalem gekomen waren.
42 Het was al avond geworden en het was Voorbereiding, dat wil zeggen de dag voor de sabbat.
43 Jozef van Arimatea, een vooraanstaand lid van de Hoge Raad, die zelf ook in de verwachting van het Rijk Gods leefde, waagde het daarom naar Pilatus te gaan en te vragen om het lichaam van Jezus.
44 Pilatus stond er verwonderd over dat Hij reeds dood zou zijn; hij liet dan ook de honderdman roepen en vroeg hem, of Hij al gestorven was.
45 Nadat hij door de honderdman op de hoogte was gebracht, stond hij welwillend het lijk aan Jozef af.
46 Deze kocht een lijnwaad, nam Hem af van het kruis en wikkelde Hem in het lijnwaad. Daarop legde hij Hem in een graf dat in de rots was uitgehouwen en rolde een steen voor de ingang ervan.
47 Maria Magdalena en Maria de moeder van Joses zagen toe, waar Hij werd neergelegd.

15,40 "Maria Magdalena'". Maria Magdalena is het principe van continuïteit in de rest van het verhaal. Zij zag Jezus sterven (15,40) en ging op paasmorgen naar het graf (16,1)
"Maria de moeder van Jacobus de jongere en van Joses ". Deze Maria, niet de moeder van Jezus, vinden we ook weer in 15,47.
"Salome". Haar vinden we terug in 16,1. Mc. geeft geen inleiding op de bedoeling en taak van de vrouwen, vgl. Lc. 8,1-3.
15,42 "de dag voor de sabbat". De sabbat begint op vrijdagavond bij zonsondergang. De begrafenis moest vóór die tijd plaats vinden.
15,43 "Jozef van Arimatea". Arimatea is waarschijnlijk afgeleid van de plaats Ramathaim-zophim (1 Sam. 1,1). Mc. veronderstelt dat hij lid was van het Sanhedrin dat Jezus veroordeelde (vgl. Lc. 23,50-51).
15,45 "Nadat hij door de honderdman op de hoogte was gebracht". Pilatus vroeg het officiële rapport van de centurio om er zeker van te zijn dat Jezus dood was en niet enkel bewusteloos.
15,46 "legde hij Hem in een graf". Men heeft de omgeving van Jeruzalem uit de tijd van Jezus wel omschreven als een groot kerkhof. Het graf was uitgekapt in de rots en voorzien van een grote ronde steen om de ingang af te sluiten. Men legde het lichaam op een in de rots uitgehouwen bank waar het normaliter gedurende een jaar kon vergaan, daarna verzamelde men de botten en legde die in een "ossuarium".