Mc. 16,1-8

Uit Theowiki

Het lege graf. (16,1-8)

16,1 Toen de sabbat voorbij was, kochten Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus, en Salome welriekende kruiden om Hem te gaan balsemen.
2 Op de eerste dag van de week, heel vroeg, toen de zon juist op was, gingen zij naar het graf.
3 Ze zeiden tot elkaar: 'Wie zal de steen voor ons van de ingang van het graf wegrollen?'
4 Opkijkend bemerkten ze echter dat de steen weggerold was; en deze was zeer groot.
5 Binnengekomen in het graf zagen ze tot hun ontsteltenis aan de rechterkant een jongeman zitten in een wit gewaad.
6 Maar hij sprak tot haar: 'Schrikt niet, Gij zoekt Jezus de Nazarener, die gekruisigd is. Hij is verrezen. Hij is niet hier. Kijk, dit is de plaats waar men Hem neergelegd had.
7 Gaat aan zijn leerlingen en aan Petrus zeggen: Hij gaat u voor naar Galilea; daar zult ge Hem zien, zoals Hij u gezegd heeft.'
8 De vrouwen gingen naar buiten en vluchtten weg van het graf; want schrik en ontsteltenis hadden hen overweldigd. En uit vrees zeiden ze er niemand iets van.

Mc. vermeldt het lege graf, dat een voorwaarde is voor de verrijzenis van de Heer. Andere teksten van het N.T. leggen veel nadruk op de verschijningen van de verrezen Heer, vgl. 1 Kor. 15,3-8; Mt. 28; Lc. 24; Joh. 20-21. Kennelijk veronderstelt Mc. dat zijn lezers vertrouwd zijn met de verrijzenisverhalen en laat hij ze daarom weg om de lezers vooruit te laten kijken naar de wederkomst van de Heer.

16,1 "om Hem te gaan balsemen". Volgens Joh. 19,40 was het lichaam van Jezus al voorbereid om begraven te worden, maar Mc. 14,8 en 16,1 veronderstellen dat de voorbereidingen nog niet voltooid waren. Volgens Mt. 28,1 gingen de vrouwen zomaar naar het graf.
16,2 "Op de eerste dag van de week". In de Joodse kalender is zondag de eerste dag van de week. Het "na drie dagen" uit de lijdensvoorspellingen (8,31; 9,31; 10,33-34) wordt hier gelijk gesteld met "op de derde dag", tellend van de 15de Nisan (vrijdagmiddag) tot 's zondags morgens (17 Nisan).
16,3 "Wie zal de steen voor ons van de ingang van het graf wegrollen?" De steen was een platte steen, vergelijkbaar met een molensteen die in een gleuf rolde om daarmee het graf te kunnen afsluiten. Waarom de vrouwen niet eerder nagedacht hadden over dit probleem wordt niet vermeld. Ook wordt er geen uitleg gegeven over hoe de steen werd weggerold.
16,5 "een jongeman". Volgens Mt. 28,5 was het een engel.
16,6 "Hij is verrezen. Hij is niet hier." Het feit dat het graf leeg is wordt verklaard in termen van de verrijzenis. Het Griekse ἐγερθη betekent letterlijk: Hij werd opgericht. God is in deze uitdrukking de initiatiefnemer.
16,7 "Hij gaat u voor naar Galilea". Deze boodschap verwijst naar Jezus' profetie in 14,28 dat Hij hen zal voorgaan naar Galilea en vooruit naar de verschijningen van de Heer in Galilea, nadat de leerlingen daarheen zijn teruggekeerd, vlg. Mt. 28,9-10; Lc. 24,13-49 en Joh. 20 die echter verschijningen in Jeruzalem verhalen.
16,8 "want schrik en ontsteltenis hadden hen overweldigd". De reactie van de vrouwen is er een van vrees en zwijgen die Mc. uitlegt als vrees. Vele exegeten denken dat het Mc.-evangelie oorspronkelijk hier eindigde. Als dat zo was dan was dat omdat hij aannam dat zijn lezers de verschijningen van de verrezen Heer wel zouden kennen (14,28; 16,7). Meer stukken van Mc. (6,52; 14,2) eindigen met γαρ (=want).