Vijf conflictverhalen. (2,1-3,6)
Vijf verhalen voeren vijf groepen tegenspelers van Jezus en de eerste Christenen ten tonele (respectievelijk: schriftgeleerden, Farizese schriftgeleerden, de leerlingen van Johannes de Doper en Farizeeën, Farizeeën, Farizeeën en Herodianen). De reactie van deze tegenspelers varieert van bewondering (2,12) tot openlijke vijandigheid (3,6).
Het is waarschijnlijk dat de jonge christenheid deze verhalen gebruikt heeft om hun eigen visie op de zondenvergeving, het eten met zondaars, het vasten en de observatie van de sabbat gebruikten.
De genezing van een lamme en de vergeving van zonden. (2,1-12)
1 Toen hij enige dagen later in Kafarnaüm was teruggekeerd, en men hoorde dat Hij thuis was,
2 stroomden de mensen in zulk een aantal samen, dat zelfs de ruimte voor de deur geen plaats meer bood toen Hij hun zijn leer verkondigde.
3 Men kwam een lamme bij Hem brengen, die door vier mannen gedragen werd.
4 Omdat zij wegens de menigte geen mogelijkheid zagen hem dicht bij Jezus te brengen, legden ze het dak bloot boven de plaats waar Hij zich bevond, maakten er een opening in en lieten het bed, waarop de lamme uitgestrekt lag, zakken.
5 Toen Jezus hun geloof zag, zei Hij tot de lamme: ‘Mijn zoon, uw zonden zijn u vergeven.’
6 Er zaten enkele schriftgeleerden bij en dezen zeiden bij zichzelf:
7 ‘Wat zegt die man daar? Hij spreekt godslasterlijk! Wie anders kan er zonden vergeven dan God alleen?
8 Uit zichzelf wist Jezus aanstonds dat zij zo redeneerden, en Hij zei hun: ‘Wat redeneert gij toch bij uzelf?
9 Wat is gemakkelijker, tot de lamme te zeggen: Uw zonden zijn u vergeven, of: Sta op, neem uw bed op en loop?
10 Welnu, opdat ge zult weten, dat de Mensenzoon macht heeft op aarde zonden te vergeven, sprak Hij tot de lamme:
11 Ik zeg u, sta op, neem uw bed mee en ga naar huis.’
12 Hij stond op, nam zijn bed en voor aller ogen ging hij onmiddellijk naar buiten. Iedereen stond er versteld van, en ze verheerlijkten God en zeiden: ‘Zoiets hebben wij nog nooit gezien.’
|
De eerste controverse combineert een genezing (2,1-5a.10b-12) en een twistgesprek met de Farizeeën (2,5b-10a). De reden waarom dat gebeurt vinden we in 1,21-28 waar getoond wordt dat Jezus machtig is in woord den daad. Zijn macht om zonden te vergeven wordt bevestigd door zijn macht om de lamme man te genezen. De jonge Kerk kan naar deze passage verwijzen om de zondenvergeving door Jezus aannemelijk te maken.
2,1
|
“thuis”.
|
Mc. schijnt te veronderstellen dat Jezus woonde in het huis van Petrus in Kafarnaüm (vgl. 1,29.33; 3,20; 9,33).
|
2,2
|
“dat zelfs de ruimte voor de deur geen plaats meer bood”.
|
Het beeld hier is hetzelfde als in 1,33. Jezus verkondigt zijn leer. Enkele auteurs leiden hieruit af dat 1,45 slaat op Jezus en niet op de genezene.
|
2,3
|
“door vier mannen gedragen”.
|
Het toont dat hij helemaal niet lopen kon. Uit 2,5 waar staat “hun geloof” suggereert dat deze vier het initiatief namen. Waren deze vier Petrus, Andreas, Jacobus en Johannes? We weten het niet.
|
2,4
|
“legden ze het dak bloot”
|
(openden ze het dak). Ze kwamen op het dak via de buitentrap naar het dak die bij Palestijnse huizen gebruikelijk is. (vgl.13,15). Het dak was gemaakt van houten balken, gedekt met riet, stro en modder. Het is niet moeilijk om daar een opening in te maken.
|
2,5
|
“Hun”
|
, kan ook de lamme man insluiten.
|
|
“zei Hij tot de lamme”.
|
Dezelfde zin vinden we in 2,10b waar het verhaal van 2,1-4 direct lijkt verder te gaan.
|
|
“Mijn zoon, uw zonden zijn u vergeven.”
|
De aanspreektitel “mijn zoon” of “mijn kind” is vol genegenheid. Het gezagvolle vergeven van zijn zonden is wellicht niet wat de vier mannen wilden horen (vgl. 2,10b-12). De combinatie van de genezing (2,1-5a, 10b-12) met de controverse (2,5b-10a) legt een causaal verband tussen ziekte en zonde, een band die elders door Jezus expliciet verworpen wordt (vgl. Lc. 13,1-5; Joh. 9,2-3). Kennelijk is de zondenvergeving bedoeld om ook de ziekte die er blijkbaar het gevolg van is weg te nemen.
|
2,6
|
“enkele schriftgeleerden”.
|
Deze schriftgeleerden worden hier als eerste van vijf groepen tegenspeler/tegenstanders van Jezus gepresenteerd.
|
2,7
|
“Hij spreekt godslasterlijk”.
|
Volgens het O.T. is het heel duidelijk dat God alleen vergeeft (Ex.34,6-7; Jes/. 43,25; 44,22). De impliciete redenering van de schriftgeleerden is dan dat als Jezus beweert zonden te kunnen vergeven dat hij zich dan de macht van God toe-eigent en zo godslastering, blasfemie begaat.
Deze impliciete claim dat Jezus goddelijk gezag bezit komt overeen met het geloof van de eerste Christenen die Mc. lazen. Zijn macht blijkt ook uit 2,8. Hij kent de gedachten van mensen, iets wat m.n. in Joh. vaak uitgewerkt wordt.
|
2,9
|
“Wat is gemakkelijker?”
|
Het is uiteraard heel gemakkelijk om te beweren dat iemands zonden vergeven zijn omdat dit toch op geen enkele manier empirisch geverifieerd kan worden dan om hem te genezen en te doen lopen, wat onmiddellijk empirisch geverifieerd kan worden.
In het hele verhaal dient de genezing om aan te tonen dat Jezus de macht bezit om zonden te vergeven. Jezus gebruikt hier een tegenvraag, iets wat gebruikelijk was in de disputeermethode van de rabbijnen.
|
2,10
|
“de Mensenzoon”.
|
Deze zin wordt vaak gebruikt door Mc. (2,28; 8,31; 9,9.12.31; 10,33.45; 13,26; 14,21.41.62). Iedere keer als de zin voorkomt moet die wel apart bekeken worden omdat het woord Mensenzoon telkens een andere functie heeft. Hier wijst het naar de aardse Jezus als een vertegenwoordiger van God (vgl. 2,7) en niet naar de mensheid of mens-zijn in het algemeen noch naar een eschatologische figuur. Dit is overigens de eerste keer dat Jezus zichzelf als de Mensenzoon aanduidt.
Het woord Mensenzoon komt afgezien van Hand. 7,56 en twee citaten uit Daniël in Ap. 1,13 en 14,14 alleen voor in de mond van Jezus als zelf-aanduiding. Joh. 12,34 is slechts een herhalen van Jezus’ woorden.
|
|
“sprak Hij tot de lamme”.
|
Dezelfde zin vinden we in 2,5a, waar het verhaal hetzelfde begint als in 2,1-4.
|
2,11
|
“sta op, neem uw bed mee en ga naar huis”.
|
Jezus geneest alleen met woorden, hetgeen zijn macht onderlijnd en dat ook zijn woord waarin Hij vergeving gaf versterkt.
|
2,12
|
“Iedereen stond er versteld van”.
|
Dit is vrijwel het standaard-einde van een wonderverhaal, nl. dat het volk verstomd staat. “Iedereen”, dit sluit ook de Farizeeën in. Het volk verbaast zich zowel over de zondenvergeving als over de genezing.
|
|