Een duiveluitdrijving. (5,1-20)
5,1 Zij kwamen nu aan de overkant van het meer in het land van de Gerasenen.
2 Nauwelijks was Hij uit de boot gestapt, of daar liep Hem uit de grotspelonken een man tegemoet die in de macht was van een onreine geest.
3 Hij huisde in de graven en niemand was meer in staat hem zelfs met een ketting te boeien,
4 want al meermalen was hij in voet - en handboeien geketend geweest, maar de handboeien had hij uit elkaar getrokken en de voetboeien verbrijzeld. Niemand was dus bij machte hem te overweldigen.
5 Dag en nacht was hij onafgebroken in de grafspelonken en in de bergen aan het schreeuwen en beukte zichzelf met stenen.
6 Toen hij in de verte Jezus zag, snelde hij op Hem toe en viel Hem te voet.
7 Luid schreeuwend riep hij: 'Wat hebt Gij met mij te maken, Jezus, Zoon van God, de Allerhoogste! Ik bezweer U bij God, kwel mij niet!
8 Want Hij had hem gezegd: 'Onreine geest, ga weg uit die man.'
9 Daarop vroeg Hij hem: 'Wat is uw naam?' Hij antwoordde: 'Mijn naam is Legioen, want wij zijn met velen.'
10 En hij smeekte Hem met aandrang, dat Hij hem niet uit de streek zou wegjagen.
11 Nu was men daar tegen de berghelling een grote kudde zwijnen aan het hoeden.
12 Zij smeekten Hem: 'Stuur ons in die zwijnen en laat ons daarin gaan.'
13 Hij stond het hun toe. De onreine geesten gingen uit de bezetene, voeren in de zwijnen en de troep stortte zich van de steile oever in het meer, ongeveer tweeduizend en ze verdronken.
14 De zwijnenhoeders namen de vlucht en vertelden het in de stad en op het land. Daarop kwamen de mensen kijken wat er gebeurd was.
15 Zij kwamen naar Jezus toe en zagen de bezetene zitten, gekleed en goed bij zijn verstand, dezelfde die in de macht van Legioen geweest was; en ze werden door vrees bevangen.
16 Die het gezien hadden, verhaalden hun hoe het gegaan was met de bezetene, en vertelden ook over de zwijnen.
17 Daarop begonnen zij bij Hem aan te dringen hun streek te verlaten.
18 Maar toen Hij in de boot stapte, verzocht de man die bezeten geweest was bij Hem te mogen blijven.
19 Jezus stond dit echter niet toe, maar zei hem: 'Ga naar huis, naar de uwen en vertel hun alles wat de Heer aan u gedaan heeft en hoe Hij u barmhartigheid heeft bewezen.'
20 De man ging heen en begon in Dekapolis alles te verkondigen wat Jezus aan hem gedaan had; en allen stonden verbaasd.
|
5,1
|
"het land van de Gerasenen".
|
Kennelijk was het al dag geworden toen Jezus aan de oever kwam. Gerasa (Dzjerasj) ligt 60 km. ten ZO van het meer van Galilea. Mc. 5,2 (vgl. 5,13) suggereert dat het aan de kust van het meer lag. Misschien bedoelt Mc. niets anders dan het gebied tussen Gerasa en het meer. Of Mc. bedoelde dit gebied, of hij was niet precies op de hoogte van de geografie van Palestina.
Andere minder waarschijnlijke lezingen zijn Gadarenen (6 mijl ten ZO van het meer), vgl. Mt. 8,28 of Gergesenen.
|
5,2
|
"liep Hem uit de grotspelonken een man tegemoet die in de macht was van een onreine geest".
|
Graven werden in het algemeen gezien als verblijfplaatsen van de boze geesten. Zo wordt er ook een band gelegd tussen de dode en duivelse bezetenheid. Kennelijk was de man mensenschuw en verbleef hij daarom in de grafspelonken waar toch zo min mogelijk mensen kwamen. Immers men werd door het bezoeken van een graf ritueel verontreinigd.
|
5,4
|
"Niemand was dus bij machte hem te overweldigen."
|
Zijn gedrag was erg gewelddadig.
|
5,6
|
"snelde hij op Hem toe en viel Hem te voet".
|
Deze daad wordt soms geïnterpreteerd als een erkenning van Jezus' macht en soms als een poging om op een of andere manier macht over hem te krijgen.
|
5,7
|
"Wat hebt Gij met mij te maken, Jezus, Zoon van God, de Allerhoogste!"
|
De manier waarop de duivel Jezus aanspreekt komt overeen met die van de man in 1,24 (vgl. 3,11). Ook hier erkennen de demonen de ware identiteit van Jezus. Door zijn naam te noemen willen ze kennelijk iets van hun macht/kennis ventileren.
|
5,8
|
"Onreine geest, ga weg uit die man."
|
Jezus weet dat het de boze geest is die spreekt en niet de man zelf, daarom geeft hij die boze geest de opdracht om te vertrekken.
|
5,9
|
"Wat is uw naam?"
|
Jezus draait hier de rollen om en hij dwingt de duivel om zijn naam te zeggen.
|
|
"Mijn naam is Legioen, want wij zijn met velen."
|
Een legioen is een Romeinse legereenheid (equivalent van een moderne divisie), max. 6000 man sterk. Dit Latijnse woord was overgegaan in het Grieks en Aramees. Het geeft aan dat er een groot aantal duivels bij betrokken is.
|
5,10
|
"hij smeekte Hem met aandrang".
|
De opvatting dat boze geesten een bepaalde verblijfplaats hebben is algemeen (vgl. Lc. 11,24) totdat ze op het einde der tijden de eeuwige plaats van straf bereiken (Ap. 9,1; 20,1). Hier vragen ze om in dezelfde streek te mogen blijven, want ze weten dat Jezus hen gaat uitdrijven.
|
5,11
|
"een grote kudde zwijnen".
|
De aanwezigheid van varkens geeft aan dat we met zekerheid niet in Joods gebied zijn, omdat zij als onrein gezien werden en zo goed als zeker in Joodse gebieden niet gefokt werden (vgl. Lev. 11,7-8).
|
5,13
|
"de troep stortte zich van de steile oever in het meer".
|
De duivels verlieten de man, namen bezit van de varkens en deden hen verdrinken in het meer van Galilea. Men verklaart dit op verschillende manieren: Jezus' exorcisme zou paniek veroorzaakt hebben onder de kudde, of de duivel zou dat doen, of een verhaal van een andere Joodse exorcist zou op Jezus zijn overgedragen. Het probleem voor de meeste commentatoren is het feit dat Jezus destructief optreedt. Alleen hier en bij de verdorring van de vijgenboom (11,12-14.20-21) vinden we dat. Het verhaal veronderstelt kennelijk ook dat de duivels vernietigd werden samen met de kudde varkens.
|
5,15
|
"zagen de bezetene zitten, gekleed en goed bij zijn verstand".
|
Na het getuigenis van de zwijnenhoeders laat het beeld de genezing zien. De man is gekleed en goed bij zijn verstand. De eerste reactie van de mensen is "ze werden door vrees bevangen".
|
5,17
|
"Daarop begonnen zij bij Hem aan te dringen hun streek te verlaten."
|
Hun aanvankelijke vrees en ontzag maakte plaats voor de overtuiging dat Jezus een gevaar was voor de publieke orde, waarschijnlijk vanwege de verwoesting van de kudde.
|
5,18
|
"verzocht de man ... bij Hem te mogen blijven".
|
Kennelijk wilde de man bij de twaalf horen en deelnemen aan Jezus' werk in Galilea.
|
5,19
|
"Ga naar huis, naar de uwen en vertel hun alles wat de Heer aan u gedaan heeft".
|
Jezus neemt hem niet op onder zijn leerlingen. "De Heer" verwijst normaliter naar God, maar het parallellisme met 5,20 leert dat Jezus bedoeld is.
|
5,20
|
"begon in Dekapolis alles te verkondigen".
|
Wat de man doet wordt hier geschilderd als een gehoorzaam vervullen van de opdracht die hij van Jezus gekregen heeft. Dekapolis was het gebied ten Noorden van het Meer aan de overzijde van de Jordaan. Het was een gebied van tien (deka) steden van hellenistisch karakter. Het is een gebied buiten de traditionele grenzen van Israël. Het gebied werd bewoond door Grieken en Syriërs en stond sedert het door Pompejus onttrokken werd aan het Joodse (Maccabeese) gezag rechtstreeks onder de stadhouder van de Romeinse provincie Syrië.
|
|