Mc. 6,14-29

Uit Theowiki

De dood van Johannes. (6,14-29)

6,14 Toen koning Herodes nu over Hem hoorde, want zijn naam was bekend geworden, zei hij: 'Johannes de doper is verrezen uit de doden en daarom werken die wonderkrachten in hem.'
15 Maar anderen zeiden: 'Het is Elia', en weer anderen: 'Hij is een profeet zoals andere profeten.'
16 Maar toen Herodes dit alles hoorde, zei hij: 'Neen, het is Johannes, die ik onthoofd heb, die verrezen is.'
17 Herodes had namelijk zelf Johannes laten grijpen en in de gevangenis in boeien geslagen omwille van Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, want hij had haar tot zijn vrouw genomen.
18 Johannes had immers tot Herodes gezegd: 'Het is u niet geoorloofd de vrouw van uw broer te hebben.'
19 Herodias was daarom op hem gebeten en wilde hem doden, maar zij kreeg geen kans,
20 want Herodes had ontzag voor Johannes. Hij wist dat hij een rechtschapen en heilig man was, en nam hem in bescherming. Telkens wanneer hij hem gehoord had, verkeerde hij in tweestrijd; maar toch luisterde hij graag naar hem.
21 Er kwam echter een gunstige dag, toen Herodes bij zijn verjaardag een maaltijd aanrichtte voor zijn hoogwaardigheidsbekleders, zijn hoofdofficieren en de vooraanstaanden van Galilea.
22 De dochter van Herodias trad op met een dans en zij beviel aan Herodes en zijn tafelgenoten. De koning zei tot het meisje: 'Vraag me wat je wilt en ik zal het je geven.'
23 En hij bevestigde haar met een eed: 'Wat je me ook vraagt, ik zal het je geven, al is het de helft van mijn koninkrijk.'
24 Zij ging naar buiten en vroeg aan haar moeder: 'Wat zou ik vragen?' Deze antwoordde: 'Het hoofd van Johannes de Doper.'
25 Zij haastte zich naar de koning en zei hem haar verlangen: 'Ik wil dat u mij op staande voet op een schotel het hoofd van Johannes de Doper geeft.'
26 Dit deed de koning leed, maar om zijn eed gestand te doen en ook wegens zijn tafelgenoten wilde hij haar niet afwijzen.
27 Terstond stuurde de koning dus een lijfwacht en gelastte hem het hoofd van Johannes te brengen. De man ging en onthoofdde hem in de gevangenis.
28 Hij bracht het hoofd op een schotel en gaf het aan het meisje; het meisje gaf het weer aan haar moeder.
29 Toen zijn leerlingen er van gehoord hadden, kwamen ze zijn lijk halen en legden het in een graf.

Tussen het vertrek (6,6b-13) en de terugkeer van de leerlingen (6,30-34) plaatst Mc. een relaas over de interesse die Herodes Antipas in Jezus heeft en over de populaire opvattingen over Jezus (6,17-29). Dat leidt naar een flashback over de dood van Johannes de Doper (6,17-29). Door dit verhaal te sandwichen tussen het vertrek en terugkomt van de Heer onderlijnt het wat het leerling-zijn kan kosten. Mc. ontwikkelt hier duidelijk een parallel tussen de dood van Johannes en het lijden van Jezus (en van zijn leerlingen). De dood van Johannes wordt ook vermeld in Flavius Josephus, Ant. 18,5,2, § 117-119.

6,14 "koning Herodes". Bedoeld is Herodes Antipas (-4-39), één van de zonen van Herodes de Grote (37-4). Hij was geen echte koning maar tetrarch van Galilea en Perea. D.w.z. hij regeerde over een vierde deel van het grondgebied van Israël. Hij regeerde vanuit Tiberias. In 39 werd hij in ballingschap naar Lyon gestuurd. De interesse die Herodes in Jezus toont schijnt niets te maken te hebben met de vrees voor een politieke bedreiging.
"zei hij: 'Johannes de doper is verrezen uit de doden". Een andere mogelijke lezing is "zij zeiden". Dit laatste past overigens logisch beter bij 6,15. Het idee dat hier achter zit is een vooruitwijzen naar de verrijzenis van Jezus. Joh. 10,41 vermeldt dat Johannes de Doper tijdens zijn leven geen wonderen deed.

6,15

"Het is Elia".

De terugkeer van Elia baseert men op zijn tenhemelopneming (2 Kon. 2,11). Men verwachtte Elia's terugkeer in een eschatologische context, vgl. Mal. 3,1.23.

"Hij is een profeet zoals andere profeten."

Kennelijk is een of andere profetische figuur bedoeld, zoals bv. naar een profeet zoals Mozes die beloofd is in Dt. 18,15.

6,16

"zei hij: 'Neen, het is Johannes, die ik onthoofd heb, die verrezen is.'"

Het klinkt als een zucht van wanhoop of uitputting: "Hij is ook overal die Johannes". Dan volgt voor Mc. de gelegenheid om de verantwoordelijkheid van Herodes voor de dood van Johannes te vertellen.

6,17

"Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus".

Herodias was de nicht van Herodes Antipas, ze was niet gehuwd met Filippus, maar met een andere broer van Herodes Antipas, een andere Herodes (Herodes zonder land). (Ant. 18,5,4 § 137) (Sommigen denken dat Filippus de bijnaam van de broer was, maar dat vinden we nergens, ook niet bij Flavius Josephus.) Filippus was gehuwd met Salome. (vgl. Ant. 18,5,4, § 136-137) Het feit dat Herodes zijn eigen vrouw, de dochter van de Nabateese koning Aretas IV, afwees, die hem onmiddellijk daarop verliet, (Ant. 18,5,1 § 109) leidde tot een oorlog die Herodes verloor in 37. Herodes werd daarop zoals gezegd in 39 door keizer Caligula verbannen naar Lyon.

6,18

"Het is u niet geoorloofd de vrouw van uw broer te hebben."

Dit verbod is gebaseerd op Lev. 18,16; 20,21 waarin een man verboden werd om te huwen met de vrouw van zijn nog levende broer.

6,19

"wilde hem doden".

Mc. legt de schuld voor de dood van Johannes de Doper bij de haat van Herodias, die voortkwam uit zijn afwijzen van haar huwelijk met Herodes vanuit zijn profetisch optreden. Josephus wijt dit aan de politiek bedreiging die Johannes' populariteit voor Herodes vormde (Ant. 18,5,2 § 118).

6,20

"Herodes had ontzag voor Johannes".

Het feit dat Herodias Johannes niet kon laten doden wordt hier toegeschreven aan Herodes' angst of ontzag voor Johannes.

6,21

"zijn hoogwaardigheidsbekleders, zijn hoofdofficieren en de vooraanstaanden van Galilea".

De aanwezigheid van deze personen suggereert dat dit maal plaatsvond in de hoofdstad van Herodes, nl. Tiberias in Galilea. Josephus wijst het fort Macharus op de oostelijke oever van de Dode zee aan (Ant. 18,5,2 § 119). Mogelijk had Herodes deze mensen voor een verblijf of vakantie in dat fort uitgenodigd.

6,23

"al is het de helft van mijn koninkrijk."

Deze woorden van Herodes zijn dezelfde als die van de Perzische koning Ahasveros in Est. 5,3. Er zijn enkele parallellen tussen het verhaal van Esther en het verhaal van Herodias. Dit laatste verhaal is echter geen midrash op het O.T. Denk ook aan de parallel bij Josephus. Het gebruik van solodansen bestond, meestal was dit de taak voor dames van lichte zeden. Hier zat er kennelijk een complot van haar moeder mee achter die een prinses zich deed verlagen om dit te doen.

6,24

"Het hoofd van Johannes de Doper."

Het onmiddellijke antwoord van Herodias aan Salome suggereert dat zij dit alles gepland had. Daardoor wordt de grootste verantwoordelijkheid voor deze dingen haar in de schoenen geschoven, en wordt Herodes het slachtoffer van zijn eigen dwaze belofte.

6,25

"op een schotel".

Het Griekse woord πιναξ betekende oorspronkelijk plank of bord, het werd later de aanduiding voor een grote platte schotel. De snelheid waarmee het meisje dit verzoek doet en het idee van het hoofd op de schotel vervult de lezer met afkeer.

6,26

"Dit deed de koning leed".

Het O.T.isch model van een dwaze eed is Jefta (Rech. 11,29-40). Mc. laat hier zien dat voor Herodes zijn woord en reputatie belangrijker waren dan de rechtvaardigheid en het leven van Johannes de Doper.

6,28

"Hij bracht het hoofd op een schotel en gaf het aan het meisje; het meisje gaf het weer aan haar moeder."

Het overreiken van de schotel door het meisje aan haar moeder voegt nog meer gruwelijkheden aan het verhaal toe.

6,29

"Toen zijn leerlingen er van gehoord hadden, kwamen ze zijn lijk halen en legden het in een graf."

Het feit dat Mc. dit vermeldt doet hij waarschijnlijk om verder een parallel te trekken met het lot van Jezus' lichaam, vgl. 15,45-46.