Mc. 8,27-30

Uit Theowiki

Jezus de Christus. (8,27-30)

27 Jezus trok nu met zijn leerlingen naar de dorpen rond Caesarea van Filippus. Onderweg stelde Hij aan zijn leerlingen de vraag: 'Wie zeggen de mensen dat Ik ben?'

28 Zij antwoordden Hem: 'Johannes de Doper, anderen zeggen Elia en weer anderen, dat Gij een van de profeten zijt.'
29 Daarop stelde Hij hun de vraag: 'Maar gij, wie zegt gij dat Ik ben?' Petrus antwoordde: 'Gij zijt de Christus.'
30 Maar Hij verbood hun nadrukkelijk iemand hierover te spreken.

De belijdenis van Jezus als de Messias/Christus door Petrus in Mc. is het keerpunt in Mc. . Dit stuk suggereert heel duidelijk dat de identificatie door Petrus correct is in tegenstelling tot de andere, maar de identificatie verlangt om uitleg in de volgende drie instructies. Wat de leerlingen en de lezers van Mc. moeten leren is hoe het lijden en de dood van Jezus passen bij zijn identiteit als de Joodse Messias.
In de rest van het evangelie treedt Jezus niet meer direct publiek op. De tijd van de wonderen is voorbij op twee genezingswonderen na (9,14-26; 10,46-52). Vanaf nu vormt ook zijn messiaanse waardigheid het middelpunt van Zijn onderricht evenals de navolging van Hem.

8,27 "de dorpen rond Caesarea van Filippus". Deze stad was gebouwd door Filippus en werd zo genoemd om ze te onderscheiden van Caesarea Maritima. Deze dorpen zijn nederzettingen rondom de stad. De stad ligt aan de voet van het Hermongebergte, 40 km. ten noorden van Betsaïda.
"Wie zeggen de mensen dat Ik ben?" Jezus' algemene vraag bereidt de weg voor naar de concrete vraag aan de leerlingen in 8,29. Deze vraag presenteert meteen het thema voor het onderricht onderweg, nl. de christologie (tezamen met de implicaties daarvan voor het leerling-zijn).
8,28 "Johannes de Doper, anderen zeggen Elia en weer anderen, dat Gij een van de profeten zijt". Dezelfde vermoedens hoorden we al i.v.m. de moord van Herodes Antipas op Johannes de Doper in 6,14-16. Normaliter wordt Jezus door het volk niet met de Messias of Christus geïdentificeerd.
8,29 "Gij zijt de Christus." Jezus' concrete vraag aan de leerlingen doet Petrus als hun voorman spreken. Hij erkent Jezus als de Messias of Christus, de gezalfde.

Ook al werden er in het O.T. diverse mensen gezalfd. De term Messias of gezalfde werd m.n. gebruikt voor koningen. Sommige geschriften die uit de tijd van Jezus stammen gebruiken deze term om de toekomstige leider van Israël aan te duiden, de leider vóór en tijdens het eschaton. Hij zou Israëls hoop, die gebaseerd was op de goddelijke beloften, vervullen.

8,30 "Hij verbood hun nadrukkelijk iemand hierover te spreken". Hierdoor voorkomt Jezus verkeerde interpretaties van zijn Messias-zijn en bereidt hij de weg voor de volgende drie instructies.