Mc. 9,14-29

Uit Theowiki

De genezing van een bezeten jongen. (9,14-29)

9,14 Toen zij weer bij de leerlingen kwamen, zagen zij een grote menigte om hen heen staan, waaronder ook schriftgeleerden die met hen redetwistten.
15 Zodra al die mensen Hem opmerkten, waren ze verrast en liepen Hem tegemoet om Hem te begroeten.
16 Hij vroeg hun: 'Waarom twist ge met hen?'
17 Een uit de menigte gaf Hem ten antwoord: 'Meester, ik heb mijn zoon naar U toe gebracht omdat hij in de macht is van een stomme geest.
18 En waar deze hem overweldigt, werpt hij hem tegen de grond, en de jongen krijgt het schuim op de lippen, knarsetandt en wordt helemaal stijf. Nu heb ik uw leerlingen gevraagd hem uit te drijven, maar die hadden er de kracht niet toe.'
19 Jezus gaf ten antwoord: 'O ongelovig geslacht, hoe lang moet Ik nog bij u zijn, hoe lang nog u verdragen? Brengt de jongen bij Mij.'
20 Ze brachten hem naar Hem, maar zodra de geest Hem zag, liet hij de jongen stuipen krijgen; deze viel neer en rolde over de grond met het schuim op de lippen.
21 Jezus vroeg aan de vader: 'Hoe lang heeft hij dit al?' Deze antwoordde: 'Vanaf zijn kinderjaren.'
22 Hij heeft hem ook dikwijls in het vuur en in het water geworpen om hem te doden. Maar als Gij iets kunt doen, heb dan medelijden en help ons.'
23 Jezus antwoordde hem: 'Wat dat kunnen betreft: alles kan voor wie gelooft.'
24 Ogenblikkelijk riep de vader van de jongen uit: 'Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp!'
25 Toen Jezus zag dat de mensen te hoop liepen, gebood hij op strenge toon aan de onreine geest: 'Stomme en dove geest, Ik gelast je, ga uit hem weg en kom nooit meer in hem terug.'
26 Onder geschreeuw en hevige stuiptrekkingen ging hij uit hem weg; de jongen zag eruit als een lijk, zodat de meesten dachten dat hij dood was.
27 Maar Jezus vatte hem bij de hand richtte hem op; en hij kwam overeind.
28 Toen Hij thuis gekomen was en zijn leerlingen met Hem alleen waren, vroegen zij: 'Waarom hebben wij hem niet kunnen uitdrijven?'
29 Hij antwoordde hun: 'Dit soort kan door niets anders uitgedreven worden dan door bidden en vasten.'

Dit relaas van de genezing wordt gekenmerkt door zijn lengte en levende details (vgl. Mt. 17,14-21; Lc. 9,37-43a). Het verhaal (9,14-19.28-29) legt de nadruk op het onvermogen van de leerlingen om de jongen te genezen. In het middenstuk 9,20-27 staan de vader en de zoon centraal. De kern van het verhaal is het gesprek van Jezus met de vader (9,21-14). Dit gesprek vinden we alleen bij Mc. De geloofsbelijdenis van de vader wordt als een wezenlijk onderdeel van het genezingsproces gepresenteerd. Het onvermogen van de leerlingen wordt verklaard door te verwijzen naar de macht van God alleen (9,29).

9,14 "Toen zij weer bij de leerlingen kwamen, zagen zij". Het meervoud past hier niet zo goed bij het voorafgaande, daarom hebben enkele manuscripten het hier door enkelvoud vervangen.
"een grote menigte". Terwijl de aanwezigheid van het volk verondersteld wordt vanaf het beign van het verhaal (vgl. 9,15.17) zien we in het midden van het verhaal dat het volk zich pas begint te verzamelen (9,25) en tenminste dan pas te hoop loopt.
"waaronder ook schriftgeleerden die met hen redetwistten". Hier zijn dus de negen andere leerlingen in een dispuut gewikkeld met de schriftgeleerden. Dit vormt de scene waarbinnen Jezus zal optreden. Hij alleen kan die machtsdaad doen.
9,18 "werpt hij hem tegen de grond, en de jongen krijgt het schuim op de lippen, knarsetandt en wordt helemaal stijf". Deze beschrijving van wat er gebeurt als de stomme geest (πνευμα ἀλαλον) de jongen aangrijpt wordt meestal als een epileptische aanval gezien. Het onvermogen van de leerlingen is een beetje verwonderlijk omdat ze voorheen zoveel succes hadden (vgl. 6,7; 13,30).
9,19 "O ongelovig geslacht". Jezus' commentaar klinkt als de stem van iemand die vermoeid is van de verkeerde antwoorden op zijn onderricht en optreden. Hij plaatst zichzelf hier tegenover al zijn tijdgenoten, inclusief schriftgeleerden en zijn leerlingen. De zin houdt kennelijk ook een verwijzing in naar zijn aanstaande dood.
9,20 "zodra de geest Hem zag, liet hij de jongen stuipen krijgen". Als de geest Jezus ziet komt hij in actie. Het is duidelijk dat het verhaal veronderstelt dat er een demonische invloed is en dat het niet enkel om een medisch probleem gaat.
9,23 "Wat dat kunnen betreft: alles kan voor wie gelooft." Jezus herhaalt in het eerste deel de woorden van de vader uit 9,22. Het tweede deel geeft aan dat het geloof van de vader een wezenlijk deel is van de genezende daad van Jezus.
9,24 "Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp!" Het mooie antwoord van de vader bevestigt zijn geloof in Jezus' genezende kracht en geeft tegelijk toe dat zijn geloof nog steeds niet vrij van twijfel is. Zoals het verloop van het verhaal ons leert is deze geloofsbelijdenis voldoende voor de genezing van zijn zoon.
9,26 "de jongen zag eruit als een lijk". De rust die over de jongen komt wordt door het volk in eerste instantie geïnterpreteerd alsof de jongen dood zou zijn. Dit vermoeden van het volk bereidt de weg voor voor de verrijzenis-terminologie in het volgende vers. Er wordt niets gezegd over de reactie of verwondering van het volk.
9,27 "richtte hem op; en hij kwam overeind". De twee Griekse werkwoorden ἤγειρω en ἀνιστημι zijn technische termen in het N.T. die vrijwel steeds in de context van de verrijzenis van Jezus gebruikt worden. De genezing is mogelijk ook gepresenteerd als een vooruitgrijpen op de verrijzenis van de Heer.
9,28 "en zijn leerlingen met Hem alleen waren, vroegen". Het aandachtsveld verschuift hier terug naar de leerlingen zoals in 9,14-19. Bij Mc. volgt hun verbazing over het feit dat zij de duivel niet kunnen uitdrijven uit het feit dat ze voorheen de opdracht gekregen hadden om duivels uit te drijven (6,7) en hun succes op dat vlak (6,13.30)"dan door bidden". Jezus' uitspraak suggereert dat de leerlingen op Gods kracht moeten vertrouwen. Dit wordt hier gesymboliseerd door het gebed. De toevoeging "en vasten" is van latere datum.